Rechtseconomie samenvatting
Week 1
Hoofdstuk 1 Inleiding
Het recht wordt beïnvloed door gedrag. De wetgever beoogt het gedrag van individuen in de
samenleving op een bepaalde wijze te beïnvloedden. De vraag die zich dan opdringt is welke
invloed er nu precies door het recht wordt uitgeoefend. Deze vraag is om twee redenen van
belang:
1) Het is relevant om te weten of het geldende recht ook inderdaad de beoogde
effecten heeft.
2) Het is interessant om te weten of een eventuele verandering van het recht tot
andere, betere, resultaten zou kunnen leiden.
De vraag welke invloed het recht uitoefent op het gedrag van individuen, is een centrale
vraag in de economische analyse van het recht, een vakgebied dat ook als rechtseconomie
wordt aangeduid. Hierbinnen wordt uitgegaan van de veronderstelling dat mensen zich
nutsmaximaliserend gedragen; dat ze uit de ter beschikking staande keuzemogelijkheden dat
alternatief zullen kiezen, dat volgens hun voorkeuren het beste is. Die keuze kevert de
individuen het hoogste niveau van welbevinden, oftewel het hoogste nut.
Economische analyse van het recht kan worden omschreven als de bestudering van het
recht met behulp van inzichten uit de economische wetenschap. “Het recht is een
verzameling van prikkels die het gedrag van individuen sturen.”
Rechtseconomen zijn ook geïnteresseerd in de vraag welk effect rechtsregels hebben op de
maatschappelijke welvaart, dat wil zeggen het welbevinden of nut van alle individuen
gezamenlijk. Als de maatschappelijke welvaart optimaal is, spreken economen van
efficiëntie.
Volgens het Paretocriterium (H2) is er sprake van een toename van de maatschappelijke
welvaart indien het nut van één of meer leden van de samenleving groter wordt zonder dat
het nut van enig ander lid van de samenleving kleiner wordt. Er is dan sprake van een
Pareto-verbetering. Er is sprake van een Pareto-optimum indien er geen Pareto-verbetering
meer mogelijk is. (BV: allemaal rechts rijden)
Doorgaans zal de invoering van een rechtsregel er niet toe leiden dat iedereen beter af is.
Terwijl sommigen erop vooruitgaan, gaan anderen erop achteruit; naast ‘winnaars’ zijn er
‘verliezers’. Wanneer de rechtseconoom in zo’n geval uitspraak wil doen over de vraag welk
effect de invoering van de regel op de maatschappelijke welvaart heeft, kan hij niet meer
met het Pareto-criterium uit de voeten. Hij komt voor de vraag te staan hoe de nutswinsten
van de een tegen het nutsverlies van de ander kan worden afgewogen. Om in een dergelijk
geval uitspraak te kunnen doen over het effect op de maatschappelijke welvaart is het
zogenoemde Hicks-Kaldor-criterium ontwikkeld. Volgens dit criterium is er sprake van een
verbetering van de maatschappelijke welvaart, indien er sprake is van een verandering
waarbij alle betrokken individuen erop vooruit zouden kunnen gaan; de winst van de
winnaars is zo groot dat zij het verlies van de verliezers zouden kunnen compenseren. Een
situatie is optimaal in de zin van Hicks-Kaldor indien er geen verandering meer mogelijk is die
op grond van Hicks-kaldor-criterium een welvaartsverbetering zou opleveren.
,Als de opbrengsten van de maatregel groter zijn dan de kosten, is dat op grond van het
Hicks-Kaldor-criterium als een verbetering van de maatschappelijke welvaart aan te merken.
Als de kosten groter zijn dan de opbrengsten, is dat juist niet het geval.
Twee vragen die behandeld worden in dit boek:
1) Welke invloed wordt er door het recht uitgeoefend op het gedrag van individuen?
2) Welke effect heeft het recht op de maatschappelijke welvaart?
In alle hoofdstukken staat de vraag naar efficiëntie centraal: hoe kan de maatschappelijke
welvaart optimaal worden gediend door de inrichting en handhaving van rechtsregels? Waar
mogelijk wordt gebruik gemaakt van Pareto of Hicks-Kaldor.
Volgens het Paretocriterium is er sprake van een toename van de maatschappelijke welvaart
indien het nut van een of meer leden van de samenleving groter wordt zonder dat het nut
van enig ander lid van de samenleving kleiner wordt. Wie erop vooruitgaat, en wie niet, is
voor de toepassing van dit efficiëntiecriterium niet van belang.
Volgens het Hicks-Kaldor-criterium is er sprake van een verbetering van de
maatschappelijke welvaart, indien er sprake is van een verandering waarbij de winst van de
winnaars zo groot is dat zij het verlies van de verliezers zouden kunnen compenseren. Wie
de verliezers en wie de winnaars zijn is voor de toepassing van dit efficiëntiecriterium niet
van belang. (Het doet er niet toe hoe de winst en het verlies over de betrokken individuen
verdeeld zijn, zolang de winst van de winnaars het verlies van de verliezers maar overtreft.)
Het is van groot belang om voor ogen te houden dat het bij het Pareto- en het Hicks-Kaldor-
criterium alleen gaat om de efficiëntie en dat de beoordeling van de verdeling buiten beeld
blijft.
We zullen ons met name beperken tot de efficiëntievraagstukken. De reden is dat het
instrumentarium van de economie bij uitstek is toegesneden op de analyse van
efficiëntievraagstukken, terwijl er geen algemeen aanvaarde maatstaf beschikbaar is voor
de beoordeling van de rechtvaardigheid van de verdeling. Bovendien redeneren economen
dat een rechtvaardige(r) verdeling van inkomens en vermogens veel beter bewerkstelligd
kan worden via belastingheffing en toeslagen dan via het aansprakelijkheidsrecht, het
mededingingsbeleid of de strafrechtelijke handhaving.
Nut verwijst naar de mate van behoeftebevrediging van het individu. Hierbij zijn materiële
(eten en drinken, dak boven het hoofd) en immateriële (vrije tijd, veiligheid) elementen van
belang.
Maatschappelijke welvaart verwijst naar het welbevinden of nut van alle individuen
gezamenlijk. Daarvoor maken we gebruik van het Pareto- en het Hicks-Kaldor-criterium. Die
vinden beiden hun basis in het nut van de afzonderlijke leden van de samenleving.
Het gebruik van in euro’s uitgedrukte kosten en baten in de loop van het betoog steeds
verwijst naar het op één noemer gebrachte totaal van relevante materiële en immateriële
aspecten.
,Hoofdstuk 2 Welvaart, markten en overheid
§2.1 Inleiding
In dit hoofdstuk presenteren we de grondslagen van de economische analyse, voor zover we
die in de volgende hoofdstukken, wanneer we ons wagen aan een economische analyse van
verschillende rechtsgebieden nodig hebben. In dit hoofdstuk gaat het met name om drie
begrippen: welvaartsbegrip, de werking van markten en de mogelijke rol van de overheid in
een markteconomie.
§2.2 Nutsmaximaliserend gedrag
Het keuzegedrag vormt het studieobject van de economie. Bij de bestudering van dat gedrag
wordt uitgegaan van de voor de hand liggende veronderstelling dat uit de
keuzemogelijkheden het beste alternatief zal worden gekozen; Mensen vertonen
nutsmaximaliserend gedrag. Mensen kiezen dat alternatief dat gegeven hun voorkeuren het
beste is. Dat alternatief levert het individu het hoogste niveau van welbevinden; het hoogste
nut.
Inzicht in het keuzegedrag van een individu:
1) Hoe zien de voorkeuren van het kiezende individu eruit?
2) Welke keuzemogelijkheden heeft hij?
§2.2.1 Voorkeuren
In de economie wordt een aantal veronderstelling gemaakt over de voorkeuren van
individuen.
1. Er is sprake van een volledige voorkeursordening. Dat wil zeggen dat het individu
voor elk paar goederenpakketten aan kan geven of hij het ene pakket in vergelijking
tot het andere pakket beter, slechter of even goed vindt.
a. Beter vinden prefereert B boven A B levert het individu een hoger nut
op
b. Gelijk D is even goed als C het individu stelt dat hij indifferent is tussen
C en D C en D leveren dan hetzelfde nut op
2. De voorkeursordening van het individu is transitief: indien een individu pakket F
prefereert boven D en hij D prefereert boven B, dan prefereert hij F ook boven B (Als
F > D en D>B, dan ook F>B, waarbij >staat voor ‘wordt geprefereerd boven’)
3. Individuen prefereren meer boven minder. Indien een individu moet kiezen uit twee
goederenpakketten die beide bestaan uit een aantal eenheden van goed X en Y, dan
zal hij een pakket waarin meer van ten minste een van beide goederen en niet
minder van het andere goed zit, prefereren boven het andere pakket.
Indifferentiecurve: een weergave van de goederencombinaties waartussen een individu
indifferent is. De desbetreffende goederencombinaties leveren hem hetzelfde nut op. De
veronderstelling dat meer wordt geprefereerd boven minder, impliceert dat pakketten die
op een hoger gelegen indifferentiecurve liggen worden geprefereerd boven pakketten die op
een lagergelegen indifferentiecurve liggen. Een hoger gelegen indifferentiecurve
representeert met andere woorden, goederenpakketten die een hoger nutsniveau
opleveren.
, De veronderstelling dat meer wordt geprefereerd boven minder, impliceert verder dat een
indifferentiecurve een dalend verloop heeft.
De voorkeuren van een individu kunnen niet door één indifferentiecurve worden
afgebeeld. De afbeelding van de voorkeuren van een individu vergt een verzameling
indifferentiecurven, een voor elk denkbaar nutsniveau, waarbij een hogere
indifferentiecurve pakketten representeert die een hoger nutsniveau opleveren.
De indifferentiecurven die worden gebruikt om de voorkeuren van een individu in beeld
te brengen elkaar nooit kunnen snijden!
De voorkeuren van een individu kunnen inderdaad worden weergegeven d.m.v. een
verzameling indifferentiecurven die vol naar de oorsprong verlopen. Pakketten op een hoger
gelegen indifferentiecurve worden geprefereerd boven pakketten op een lagergelegen
indifferentiecurve.
§2.2.2 Keuzemogelijkheden
Budgetlijn: een weergave van de goederencombinaties die het individu, gegeven zijn budget
en de prijzen van de goederen, kan aanschaffen indien hij zijn gehele budget besteedt. Voor
alle goederencombinaties die onder de budgetlijn liggen, geldt dat het individu deze
combinaties weliswaar kan kopen, maar dat hij dan niet zijn gehele budget besteedt en geld
overhoudt. Voor alle goederencombinaties boven de budgetlijn geldt dat ze voor het
individu onbereikbaar zijn doordat zijn budget tekortschiet.
§2.2.3 De optimale keuze
-
§2.3 Wederzijds voordelige ruil en het Pareto-criterium
Indien er sprake is van wederzijdse voordelige ruil, komen beide individuen op een hogere
indifferentiecurve terecht.
Edgeworth-box: de indifferentiecurven van beide individuen afgebeeld.
Bij wederzijds voordelige ruil komen beide betrokken individuen op een hogere
indifferentiecurve terecht; ze gaan er in termen van nut op vooruit.
Voor het gezamenlijke welbevinden van de individuen in de samenleving wordt vaak de term
maatschappelijke welvaart gehanteerd. Een van de centrale begrippen uit de
welvaartseconomie is het Paretocriterium.
Paretocriterium: volgens die criterium is er sprake van een toename van de gezamenlijke
welvaart, indien het nut van een of meer leden van de desbetreffende groep groter wordt
zonder dat het nut van enig ander lid van de groep kleiner wordt. Er is sprake van een
Pareto-verbetering. Het is van belang om op te merken dat elke verandering die op basis van
wederzijds voordelige ruil tot stand komt, een Pareto-verbetering oplevert. Maar omgekeerd
is het niet zo dat elke Pareto-verbetering ook op basis van wederzijds voordelige ruil kan
worden gerealiseerd.