Toetsdoelen/samenvatting Inleiding methodisch werken (jaar 1, periode 1)
Boek: Voor de verandering (7e druk)
Hoofdonderwerpen
1. Algemene kennis agogiek
2. Individuele veranderingen
3. Methodische (agogische) cyclus
4. Theorieën die verandering helpen verklaren
Leerdoelen
1. Algemene kennis agogiek (hoofdstuk 1)
• Student kent de kenmerken van agogiek
Veranderingen voor mensen:
- sommigen kost het moeite het tempo ervan bij te houden, of ze hebben last van de
onzekerheid die verandering met zich meebrengt
- anderen houden van dynamiek en voelen zich er juist door uitgedaagd
Het woord veranderen heeft verschillende betekenissen:
- kan overgankelijk worden gebruikt —> het anders máken
- kan onvergankelijk worden gebruikt —> het anders wórden
Professionele beïnvloeding = met de bedoeling dat mensen het op de een of andere manier beter
krijgen —> het woord ‘agogie’ is de verzamelnaam voor al dit werk
- naam is afgeleid van het Griekse agein, dat voeren of leiden betekent
Agogiek = de leer van de algemene principes —> het geheel van de theorie over dóén veranderen
van mensen, de ervaringskennis die daarbij is opgedaan en de gewoonten en gebruiken die zich
daarbij hebben gevormd
- agogiek biedt aanwijzingen voor de wijze waarop je mensen kunt helpen, begeleiden of
beïnvloeden bij veranderingsprocessen
Een agoog probeert altijd mensen te beïnvloeden opdat zij veranderen —> beïnvloeden en
veranderen zijn kernbegrippen in het agogisch werk
Men spreekt pas van agogie als er sprake is van de volgende kenmerken:
- het gaat om een psychosociale verandering —> samentrekking van ‘psyche’ (ziel of geest) en
‘sociaal’ (alles wat te maken heeft met de onderlinge verhoudingen van mensen)
• tot het psychosociale rekent men gevoelens en houdingen (attitudes), gedragingen,
gedachten, beelden, fantasieën en dergelijke van individuele mensen
• maar ook de communicatie in een groep, de normen en waarden van een samenleving en
de besluitvormingsprocessen binnen een organisatie behoren ertoe
• psychosociaal functioneren = kan dus zowel betrekking hebben op individuele mensen als
op mensen in groepsverband
- de verandering wordt door de betrokkenen gewenst
• in de agogie staat het belang centraal van diegene om wiens verandering het gaat —> de
verandering moet door de betrokkene gewenst worden (beïnvloeding door reclame is dus
geen agogie —> belang van producent staat voorop)
- de beïnvloeding vindt beroepsmatig plaats
• we spreken pas van agogie als degene die de verandering probeert te bewerkstelligen dit
nadrukkelijk doet op grond van het beroep dat hij uitoefent —> iemand is pas agoog als
helpen veranderen zijn taak is
- de beïnvloeding is doelgericht
• agogisch werk betreft altijd verandering naar een situatie die van tevoren min of meer
nadrukkelijk bedacht en gepland is —> de verandering moet bedoeld zijn
- de veranderaar werkt systematisch
• een agoog laat de zaak niet aan het toeval over, en handelt evenmin in het wilde weg in de
hoop dat het doel misschien vanzelf bereikt wordt —> hij probeert systematisch díé
omstandigheden te scheppen waarvan hij denkt dat ze de beoogde verandering kunnen
vergemakkelijken (plan voor activiteiten gebaseerd op vakkennis en ervaring)
,- de beïnvloeding vindt bewust plaats
• beïnvloeding voor beide partijden vindt open en eerlijk plaats —> geen indoctrinatie,
neuromarketing en manipulatie
- de beïnvloeding wordt vrijwillig ondergaan
• spreken pas van agogie als degene die beïnvloed wordt zich hieraan vrijwillig onderwerpt
- de beïnvloeding is niet wederzijds
• ongelijke rolverdeling tussen agoog en degene die hij helpt veranderen —> beïnvloeding is
eenzijdig gericht, van de agoog naar de ander
- het gaat om (jong)volwassenen
• werken met (jonge) kinderen valt onder de pedagogie
Genoemde eigenschappen van agogie zijn eerder richtinggevend dat absoluut
Agogiek = de leer van eenzijdige, systematische, doelgerichte, beroepsmatige beïnvloeding die
gericht is op het bereiken van een meer wenselijk geachte psychosociale situatie van
volwassenen (individueel of in onderling verband) die zich van deze beïnvloeding bewust zijn en
die deze situatie ook nastreven
• Student weet hoe we personen noemen die met behulp van sociaal werker
verandering ondergaan
Voor degene die de verandering of beïnvloeding ondergaat bestaan verschillende namen
—> medische traditie kent het begrip patiënt
- roept bezwaar op omdat het associaties oproept met een passieve, afhankelijke en
onzelfstandige rol —> verbonden met lijden en ongemak
Client —> om de gelijkwaardigheid en de zelfstandigheid van de betrokkene te benadrukken
- als het om de verandering gaat van verschillende personen tegelijk, spreek je van een
cliëntsysteem
- wanneer het om grotere groepen gaat, kan het begrip doelgroep van toepassing zijn
Langzamerhand veel beroepen met een agogisch karakter —> twee soorten onderscheiden:
- beroepen waarin agogisch werk centraal staat (maatschappelijk werker, sociaal-cultureel
werker, mediator, GGZ-agoog, voorlichter, pedagogisch hulpverlener, organisatieadviseur,
psychotherapeut, medewerker van telefonische hulpdienst)
- beroepen die een agogisch aspect in zich dragen (verpleegkundige, praktijkdocent,
verzorgende, diëtist, pastor, personeelsfunctionaris, vakbondsleider)
Meer of minder agogische beroepen vinden we terug in een aantal werkvelden = hieronder
verstaan we het geheel van instellingen, mensen, beroepen, organisaties, regels, wetten en
dergelijke die betrekking hebben op hetzelfde doel of dezelfde doelgroep
• Student snapt dat het bij agogiek gaat om psychosociale veranderingen
Cliënt hoeft niet altijd een individu te zijn, maar kan ook uit meer mensen bestaan —>
cliëntsystemen kan men op grond van omvang onderverdelen in categorieën
- op basis van de aard van het psychosociale functioneren onderscheiden we vier soorten van
cliëntsystemen: individuele personen, groepen, organisaties en grotere samenlevingsverbanden
Individuele personen
- aspecten hiervan zijn onder andere gevoelens, houding ten opzichte van mensen en dingen,
zijn persoonlijke ervaringen, gedrag, zelfbeeld, identiteit, ambitie, overtuigingen, behoeften en
verlangens
Groepen
- onder een groep verstaan we een verzameling van mensen die elkaar kennen, die (al dan niet
tijdelijk) met elkaar omgaan en die ook herkenbaar zijn als in een bepaalde situatie bij elkaar
horend
- psychosociale verschijnselen in een groep: jaloezie, communicatie, vriendschap,
besluitvorming, onderling vertrouwen
, Organisaties
- is anoniemer dan een groep —> als mensen daarin elkaar al kennen, betreft dit veelal
bekendheid-op-afstand, waardoor de communicatie formeel geregeld moet worden
- psychosociale zaken die in een organisatie spelen: hiërarchie, belangentegenstellingen,
besluitvormingsprocedures, geschreven regels en formele posities
Grotere samenlevingsverbanden
- hiermee bedoelen we een grote, doorgaans anonieme verzameling mensen die een of ander
gemeenschappelijk kenmerk hebben (soms niet duidelijk wie er wel of niet toe behoort)
- maatschappelijke normen en waarden spelen een grote rol, en veelal is er een eigen
(sub)cultuur —> communicatie is anoniem en verloopt grotendeels via massa- en sociale media
De gegeven onderverdeling in 4 niveaus kent een zekere willekeur —> hierdoor is het niet altijd
meteen duidelijk wat in welke categorieën thuishoort
- de gegeven onderverdeling kan helpen om helder te kijken naar wat er speelt of kan spelen op
het gebied van psychosociale veranderingen
Men maakt ook onderscheidt tussen het micro-, meso- en macro-niveau (klein, middel, groot)
- microniveau —> individuen en (kleine) groepen
- mesoniveau —> organisaties en kleinere samenlevingsverbanden (zoals buurten)
- macroniveau —> grotere samenlevingsverbanden en de maatschappij als geheel
• Student kan verschillen in veranderingsdiepte verklaren
Verandering kun je zien als het verschil tussen een nieuwe en een oude situatie —> onderscheid
tussen vervangen en toevoegen
- vervangen —> er verdwijnt iets ten gunste van iets anders
- toevoegen —> hiervan is sprake als het oude blijft bestaan, maar er iets nieuws bijkomt
Negatieve uitgangssituaties = er is een probleem en de verandering bestaat uit de oplossing van
dat probleem
Positieve uitgangssituaties = er is een streven naar een betere toestand en men wil méér kunnen
en zich verder ontwikkelen
Men stelt het menselijk psychosociale functioneren wel eens voor als een bouwsel (of brouwsel)
van verschillende elementen die onderling samenhangen
- onder andere alles wat je weet, je gedachtewereld, gedrag, gevoelens, behoeften, opvattingen,
overtuigingen, verwachtingen, wensen, ervaringen, het gevoel dat je over jezelf hebt en je
attitudes (de houding ten opzichte van een mens of zaak)
Verschillen in diepte van de verandering —> je zou kunnen zeggen dat de verschillende
elementen van de psyche in lagen op verschillende diepte liggen
Frustratie = de negatieve spanning die iemand voelt tussen een feitelijke en een gewenste situatie
- veranderingen gaat dan ook bijna altijd met frustratie gepaard
Incidentele verandering = eenmalige verandering —> een oplossing of verbetering voor één
speciaal geval of voor een beperkte tijd
- meer-van-hetzelfde-oplossing = het gevaar van steeds incidenteel oplossen van hetzelfde
probleem —> het opstapelen van steeds dezelfde oplossingen leidt er dikwijls toe dat het
probleem erger wordt
Structurele verandering = deze soort verandering heeft betrekking op de structuur, op het wezen
van de situatie —> de verandering is meer blijvend van aard
- door structurele verandering worden er als het ware voorwaarden geschapen waardoor men
zich steeds opnieuw kan aanpassen of zichzelf beter kan helpen
Structurele veranderingen sorteren in het algemeen meer e ect dan incidentele —> er is wel een
lange adem voor nodig, dikwijls moeilijk te bewerkstelligen
ff