Hoofdstuk 1 – Ons strafvorderlijk stelsel: kenmerken en beginselen
1.1 Inleiding
Het Nederlandse strafprocesrecht kent bepaalde uitgangspunten en beginselen. Vele daarvan zijn
fundamenteel zodat zij voor vele rechtsstelsels gelden.
1.2 Karakter Nederlandse strafproces
Het materiële strafrecht regelt welk gedrag onder welke omstandigheden strafbaar is en tot welke
sancties dat gedrag kan leiden. Het strafprocesrecht geeft aan welke procedure moet worden gevolgd
wanneer iemand ervan verdacht wordt een strafbaar feit te hebben gepleegd.
Formeel strafrecht wordt ook wel omschreven als het onderdeel van het strafrecht dat bepaalt hoe en
door wie wordt onderzocht of een strafbaar feit is begaan en door wie en naar welke maatstaven
daarover en over de daaraan te verbinden strafrechtelijke sancties wordt beslist. Ofwel: het geeft de
spelregels voor de afdoening van een strafzaak.
Ons strafproces kan worden gekarakteriseerd als gematigd inquisitoir of gematigd accusatoir.
De belangrijkste kenmerken van een inquisitoire procesvorm is dat er een ambtshalve onderzoek
plaatsvindt dat is gericht op het vaststellen van de waarheid en waarin de verdachte voorwerp van het
onderzoek is. Hij is geen gelijkwaardige procespartij, de verdachte heeft niet dezelfde rechten als het
OM. De verdachte heeft geen zelfstandige rechten en bevoegdheden. In dit proces staat de
waarheidsvinding centraal, de strafrechter is hierin actief en ondervraagt zelf getuigen en deot zelf
onderzoek.
Bij een accusatoire procesvorm gaat het om een procedure waarbij beide partijen gelijkwaardig zijn (in
theorie). Beide partijen zijn verantwoordelijk voor het aanbrengen van bewijsmateriaal in het belang
van hun positie, de rechter bewaakt de regels van het proces, zijn taak is vooral dat het eerlijk
verloopt. De OvJ en de verdediging staan op gelijke voet en vechten met ‘gelijke wapens’ (equality of
arms).
Het Nederlandse Wetboek van Strafvordering is een compromis tussen tegenstrijdige denkbeelden
(inquisitoir/accusatoir).
Het vooronderzoek is meer gematigd inquisitoir, het onderzoek ter terechtzitting is meer gematigd
accusatoir.
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) wijst op het belang van ‘adversarial
proceedings’, dit wil zeggen dat de verdediging in het strafproces de gelegenheid moet hebben zelf
(ontlastend) bewijs in te brengen maar ook kennis moet kunnen nemen van en commentaar moet
kunnen leveren op al dat materiaal dat van invloed kan zijn op de beslissing van de rechter.
1.3 Opportuniteitsbeginsel
Het Om is in ons land ‘dominus litis’, dit houdt in dat zij de grenzen van het geschil bepaald. Het OM
heeft een vervolgingsmonopolie, dit wordt ook wel het opportuniteitsbeginsel genoemd.
Het opportuniteitsbeginsel heeft tot doel het legaliteitsbeginsel zijn scherpte te ontnemen. Dit maakt
dat het mogelijk is per geval een billijke beslissing te nemen.
Het opportuniteitsbeginsel is geregeld in artikel 167, lid 1, Sv.
Indien een rechter tot het oordeel komt dat sprake is van een geval waarin het OM niet-ontvankelijk
moet worden verklaard in de vervolging, gelden voor deze beslissing zware motiveringseisen.
1.4 Beroepsrechters in plaats van juryrechtspraak/lekenrechtspraak
In Nederland kennen we enkel beroepsrechters. Uit onderzoek is gebleken dat er geen dringende
noodzaak is tot een stelselwijziging.
1.5 Nemo tenetur en zwijgrecht
Nemo tenetur is volledig: nemo tenetur se ipsum accusare.