Hoorcollege goederenrecht c.s.
Week 1A: Verhaal en voorrang algemeen
Rabobank/Reuzer en Zalco III worden bekend verondersteld.
Zalco III
Zeeland aluminium company (Zalco). Gaat over de faillissementsdatum. In de ovens zit aluminium
geproduceerd vóór faillissement met pandrecht en van ná faillissement zonder pandrecht. De
aluminium wordt vermengd. Wat is de goederenrechtelijke status? Oude en nieuwe behoort
allemaal toe aan dezelfde persoon. Toch worden de regels van vermenging toegepast, ook al ziet dat
op verschillende eigenaren. Vermenging is een originele wijze van eigendomsverkrijging, je krijgt
normaal dus een schoon recht. Nu niet. Een pandrecht komt te rusten op een aandeel van
overeenkomstige grootte als van de oorspronkelijke partijen. Je krijgt een aandeel over iets wat geen
gemeenschap is.
Er is een koop tussen A en B. B koopt niet. Goederenrechtelijk: eigendomsvoorbehoud. A blijft
eigenaar totdat B volledig betaald heeft. Niet alleen A maakt ruzie met B, er komt een bank bij die
een pandrecht heeft verkregen op grond van 3:84 jo. 3:97 jo. 3:98 jo. 3:237. Hij heeft pandrecht op
de oven. Partij C heeft de oven gerepareerd en heeft een voorrecht op grond van art. 3:285 BW.
Partij D heeft een hypotheekrecht op grond van art. 3:84 jo. 3:98 jo 3:260. Volgens hem is er
natrekking van de ovens en het gebouw. Fiscus komt nog met een bodemrecht, 21 lid 2 en 22 lid 3
Invorderingswet 1990. Wie heeft nou het sterkste recht?
Alle rechten moeten dus tegen elkaar afgezet worden. Er zijn altijd vele partijen aanwezig.
Hoe zit de verhouding tussen schuldenaar en schuldeiser? Hoe is de rechtsverhouding tussen
schuldenaren onderling als niemand een voorrangsrecht heeft? Dat is het stramien van het
vermogensrecht. Het is overzichtelijk als je niet op de details ingaat. Het komt neer op deze regels:
Verhaal
- Verhaal op gehele vermogen (art. 3:276)
- Paritas creditorum (art. 3:277)
Voorrang (art. 3:278 e.v.)
- Voorrecht
- Pand en hypotheek
- Andere gronden
Schuldenaar ‘staat in’ met zijn gehele vermogen, art. 3:276
“Tenzij de wet of een overeenkomst anders bepaalt, kan een schuldeiser zijn vordering op alle
goederen van zijn schuldenaar verhalen.”
In dit regeltje zitten een paar subregels. Het geldt namelijk ten opzichte van álle schuldeisers. Het
maakt niet uit wat de oorsprong is van zijn vordering. Heb je een vordering, dan kun je hem verhalen.
Er is niets uitgezonderd, het geldt op het gehele vermogen. Je kunt dat doen op het vermogen van
jóuw schuldenaar, niet op die van iemand anders. Toch zijn op al deze subregels uitzonderingen. Er
zijn schuldeisers die zich niet op het gehele vermogen kunnen verhalen. Denk hierbij aan verjaring,
natuurlijke verbintenis. De schuld bestaat nog, maar je kunt niet de vordering afdwingen. De
schuldeiser kan het dus niet verhalen. Er zijn ook schuldeisers die zich kunnen verhalen op het
vermogen van anderen. Een zo’n schuldeiser heet de fiscus. ook het retentierecht biedt soms de
mogelijkheid je te verhalen op goederen van anderen.
Het nemen van verhaal kost best veel moeite.
, - Executoriale titel vereist (art. 430 Rv)
- Executoriaal beslag (bijv. art. 439 Rv)
- Openbare verkoop (bijv. art. 463 Rv)
- Verdeling opbrengst (bijv. art. 480 Rv)
Doorgaans moet je dagvaarden. Als de vordering hoog genoeg is, moet je ook nog een advocaat
hebben. Dan procedeer je een jaar of anderhalf jaar. Dan heb je de executoriale titel na veel kosten,
maar dan moet de deurwaarder erbij. De verkoop komt dan en daarna de verdeling. Dat is een heel
gedoe, een kostbare aangelegenheid.
Paritas creditorum
Als iemand zijn schuldeiser niet betaald en geen goede reden aanvoert, betekend het vaak dat hij het
niet kán betalen. Als hij het niet betalen kan aan jou, kan hij het waarschijnlijk ook niet aan een
ander. De kans is dus groot dat meer mensen verhaal gaan nemen. Dan geldt de paritas creditorum.
Art. 3:277 lid 1 BW: gelijkheid van schuldeisers. De netto-opbrengst wordt verdeeld onder alle
schuldeisers naar evenredigheid van ieders vordering.
Er bestaan echter uitzonderingen op. Een uitzondering is het voorrecht. Er zijn er dus meer.
Schuldeiser A en schuldeiser B krijgen allebei geld van schuldenaar X. A krijgt 20.000 en B krijgt
10.000. Ze verhalen zich beide op de auto, de eend, van X. Ze hebben executoriale titel en sturen er
een deurwaarder op af. De deurwaarder krijgt 15.000 voor de auto. Hoeveel krijgen A en B?
A ontvangt (20.000/30.000)x15.000=10.000
B ontvangt (10.000/30.000)x15.0000=5.000
X staat tegenover beide in met zijn hele vermogen. A en B kunnen dus op andere dingen ook nog
beslag leggen om daar het overige uit te verhalen.
De normatieve kracht van de paritas creditorum
Unitco/H. Holding heeft X, Y en Z tegenover zich staan. Als Unitco door H betaald wil worden, betaald
H niet. Unitco dreigt met het faillissement. De holding (H) betaalt X, Y en Z. als die schuldeisers
worden dus betaald of er wordt een regeling getroffen. Alleen Unitco wordt dus niet betaald. Is dat
eerlijk? Is dat in overeenstemming met de paritas creditorum? Zijn vordering was toch even sterk als
die van de rest? Het is een derde die betaald en dan mag het wel. 3:276 is niet van toepassing. De
anderen hadden geen beslag gelegd. Het is uit het vermogen van een derde, een holding mag
schulden van derden betalen.
Megapool arrest.3:276 20 Fw. Er komt een verdragsnorm op de proppen. Vennootschap laser had
een deal met Megapool. Je kon daar wasmachines en magnetrons kopen. Megapool had klanten met
een klantenkaart. Als je daar iets kocht, mocht je meteen met de spullen naar huis lopen en pas na
een half jaar betalen. Als je na een half jaar nog niet betaalde, moest je rente betalen. De rente
moest betaald worden aan Laser. De klantenkaart was dus een creditcard met Laser als
achtergrondregelaar. Laser en Megapool hadden een provisievordering. Laser mocht volgens
overeenkomst opzeggen als Megapool niet nakomt. Provisievordering vervalt dan. Megapool ging
failliet. Megapool had een vordering van 2miljoen. Door het faillissement verviel de vordering. Alle
schuldeisers pakten er dus naast. Laser had die klanten nog steeds. Hij had dus iets gekregen, maar
betaalde er niets voor. Het uitgangspunt is contractsvrijheid. Als je het vervallen van zo’n recht
koppelt aan uitsluitend het uitspreken van het faillissement, dan kan het nietig zijn. strijd met art. 20
Fw. Dit beperkt dus de vrijheid van partijen. Er zijn grenzen aan wat je kunt en mag doen. Het is niet
alleen een verdelingsprincipe, maar ook een gedragsmaatstaf.
Faillissement
‘toestand van te hebben opgehouden te betalen’ (art. 1 Fw). Het gehele vermogen van de
schuldenaar wordt uitgewonnen (art. 20 Fw). Schuldenaar verliest beheer en beschikking over zijn
,vermogen (art. 23 en 24 Fw). De curator krijgt dat beheer en vereffent het vermogen ten behoeve
van de gezamenlijke schuldeisers. Individuele beslagen vervallen (art. 33 Fw).
Wat heeft een schuldeiser in de praktijk aan de paritas creditorum?
Gemiddeld krijgen schuldeisers 1,6% van hun vordering. Niemand wil dus onder paritas creditorum
vallen. Iedereen wil een specialer recht om meer te kunnen vorderen. Dit kan, ze kunnen voorrang
krijgen.
Art. 3:278 lid 1: ‘voorrang vloeit voort uit pand, hypotheek en voorrecht en andere in de wet
aangegeven gronden’.
Het is een gesloten stelsel van voorrangsrechten.
- ‘andere in de wet aangegeven gronden’. Dan moet je een andere wettelijke grondslag
hebben. Je kunt het dus niet afspreken. Zijn er niet zo vreselijk veel. Denk hierbij bijvoorbeeld
aan het retentierecht.
- Voorrecht
- Pand en hypotheek
Voorrecht
Art. 3:278 lid 2: ‘voorrechten ontstaan alleen uit de wet. Zij rusten of op bepaalde goederen of op
alle tot een vermogen behorende goederen’.
Degene die de auto heeft gerepareerd, heeft een voorrecht als aan bepaalde voorwaarden is
voldaan. dit geldt alleen op de auto. Het is een bijzonder voorrecht.
Een algemeen voorrecht kan op het gehele vermogen verhalen. Fiscus is daarvan een voorbeeld. Ook
werknemers met loonvorderingen vallen onder het algemene voorrecht.
3:288 zijn de algemene voorrechten. Lijkbezorgingskosten. Dat zijn er ook niet zoveel. De bijzondere
zijn ook niet zoveel. Sommige andere wetten kennen ook voorrechten. Zoals bijvoorbeeld boek 8
BW. Of de Invorderingswet 1990. Het moet altijd berusten op de wet.
Als je een voorrecht hebt, heb je een voorsprong op de andere schuldeisers.
A heeft een concurrente vordering. Hij heeft 20.000 te vorderen op X. B heeft een voorrecht ex art.
3:285 BW i.v.m. reparatie van de auto. Hij heeft een vordering van 10.000. Beiden leggen beslag op
de auto. De netto-opbrengst is weer 15.000. B ontvangt 10.000 en A ontvangt het restant, 5.000.
De ‘verkeersregels’
- Pand en hypotheek gaan voor voorrecht (art. 3:279 BW)
- Bijzondere voorrechten gaan voor algemene voorrechten (art. 3:280 BW)
- Bijzondere voorrechten op hetzelfde goed staan gelijk in rang (art. 3:281 lid 1 BW)
- Algemene voorrechten nemen onderling rang naar gelang van plaatsing in de wet (art. 3:281
lid 2 BW)
- Tenzij iets anders geldt
- En voor de fiscus geldt vrijwel altijd wel iets anders…
Maar in geval van toepassing van de ‘WSNP’… let op art. 349 lid 2 Fw.
Concurrenten moeten pas aan de beurt komen nadat alle bijzondere voldaan zijn. geldt alleen bij
WSNP. Alle voorrechten worden op één hoop gegooid en tegelijk voldaan. je krijgt 2 keer zo veel als
concurrente schuldeiser. Nog een reden om niet gelukkig te zijn met het voorrecht.
Wat heeft een schuldeiser in de praktijk aan een voorrecht?
Niet zo heel veel. Je moet nog steeds een executoriale titel. Je moet nog steeds kosten maken. Je
krijgt wel 9% van je vordering bij het allerhoogste voorrecht. Een commerciële partij zou er dus nog
niet echt gelukkig van worden.
, Voorrecht heeft daarna geen zaaksgevolg. Als de schuldenaar besluit zijn eend te verkopen en over
te dragen aan een ander, dan verdwijnt de eend uit zijn vermogen en is het niet meer vatbaar voor
verhaal. Als je het niet kunt verhalen, heb je ook geen voorrecht meer. Er zijn uitzonderingen, maar
dit is de hoofdregel.
De bank wil liever pand of hypotheekrecht
Pand en hypotheekrecht
Art. 3:227 lid 1 BW. Recht van parate executie. Het kan dus zonder executoriale titel, art. 3:248/268.
Je hoeft niet eerst anderhalf jaar te procederen. Je kunt snel tot je recht komen. Het heeft een (hoge)
voorrang. Daarnaast is het faillissementsbestendig. Pand- en hypotheekhouder oefenen in geval van
faillissement hun recht uit ‘alsof er geen faillissement was’, art. 57 lid 1 Fw.
Daarnaast heeft het zaaksgevolg, prioriteit etc.
Voorrecht Pand/hypotheek
Voorrang (hoge) voorrang
Executoriale titel vereist Recht van parate executie
Indienen in faillissement Separatist
Geen zaaksgevolg zaaksgevolg
V&D arrest. Voorontwerp van de Wet homologatie onderhands akkoord ter voorkoming van
faillissement. Paritas creditorum wordt niet zo belangrijk meer gevonden.
V&D onderhands faillissementsakkoord. Komende half jaar wilde ze 60% minder huur betalen. Op 4
na zei iedereen ja. Mondia zei nee. Mondia wilde dagvaarden. Toen zei V&D dat er misbruik van
recht werd gemaakt. Mondia moest zich aansluiten bij de andere schuldeisers. Belastingdienst gaf
uitstel van betaling, anderen gingen akkoord, dus dan mocht Mondia ook zijn geld niet krijgen. V&D
won de procedure. Mondia voerde verweer dat hij 60% moest laten vallen, terwijl alle
handelscrediteuren werden betaald. Zij werden dus in strijd behandeld met paritas creditorum. Alle
verhuurders werden wel hetzelfde behandeld, maar de rest niet. Ook al wordt het akkoord niet aan
iedereen aangeboden, dan kun je nog steeds misbruik van bevoegdheid maken door betaling te
eisen, aldus de HR. Dit wordt geïnstitutionaliseerd in de WHOA, wet homologatie onderhands
akkoord ter voorkoming van faillissement. Is dat wel oké met het oog op de inherente gelijkheid? Het
tij zit niet mee voor de paritas creditorum.
Week 1B: Pandrecht, in het bijzonder op roerende zaken
Twee verplichte arresten over dit onderwerp, maar monsterlijk ingewikkeld.
In bijna elk faillissement komt een pandhouder op de proppen met een pandrecht. Dit botst vaak
tussen pandhouder en curator of andere leveranciers.
Een klassiek element is de botsing tussen de bank pandhouder en de leveranciers die onder
eigendomsvoorbehoud hebben geleverd. Loopt vaak uit tot procedures of principe procedures.
We beginnen simpel, we eindigen met de monsterlijk moeilijke arresten.
Vestigingsvereisten vuistpand
Art. 3:84 lid 1: titel, beschikkingsbevoegdheid, vestiging in enge zin
Jo. 3:98: schakelbepaling
Jo. 3:236 lid 1: zaak in macht pandhouder of derde
Je hebt verschillende soorten pandrecht. Je hebt het aloude vuistpandrecht. Deze staat hierboven
beschreven qua vestiging. Pandrecht is een beperkt recht, dus 3:98 zorgt ervoor dat 3:84 geldt. Heeft