Arresten Goederenrecht c.s.
Hoorcollege 1: Verhaal en voorrang algemeen
Zalco II: het oude en nieuwe aluminium behoren allemaal toe aan dezelfde persoon:
vermenging: originaire wijze van eigendomsverkrijging: je krijgt dan een schoon recht, maar
een pandrecht rustte op een aandeel van overeenkomstige grootte als van de
oorspronkelijke partijen > zo heeft de pandhouder alsnog zijn rechten.
Unitco/H: U heeft een vordering op H en zij heeft een holding en H heeft ook nog allerlei
andere schuldeisers. Als U graag betaald wil worden door H, dan betaald H niet en dan
vraagt U voor het aanvragen van het faillissement. H laat immers meerdere schulden
onbetaald. Alle schuldeisers worden vervolgens door de holding betaald en U wordt als enige
niet betaald. Is dit wel eerlijk? U had toch een vordering die niet zo goed was als die van X, Y
en Z? Het is een derde die betaald en dan mag het wel. Art. 3:277 BW is strikt genomen niet
aan de orde. De andere schuldeisers hadden geen beslag gelegd en dus geen verhaal en
het is uit het vermogen van een derde (holding) waar het geld uit komt. O.g.v. art. 6:30 BW
mag de holding de schulden van H voldoen. Het faillissement mocht dus niet worden
uitgesproken, want geen pluraliteit aan schuldeisers.
Megapool-arrest: Art. 3:276 BW is gelijk aan art. 20 FW: alles wat je hebt en gedurende F
verwerft valt in de faillissementsboedel. Iedereen kan zich verhalen op dit vermogen. Toch
een gedragsnorm. Laser had een vordering op Megapool en M had allerlei klanten met een
klantenkaart en dan mocht je meteen naar huis met de producten en moest je binnen een
half jaar betalen > gratis krediet en pas na een half jaar betaalde je rente. De rente moest je
aan L betalen: klantenkaart was een soort creditcard met L als achterliggende
financieringsmaatschappij. M kreeg provisie, want zij bracht klanten aan bij L:
provisievordering op M. Tussen L en M stond in het contract dat wanneer M failliet gaat, dan
heb ik, L, het recht om de overeenkomst met jouw op te zeggen: als ik dat doe, dan vervalt
de provisievordering: ik hoef jou niets meer te betalen. M ging failliet: M had een grote
vordering, maar door het faillissement verviel het. Kan dit zomaar? Ja, het is
contractsvrijheid. L had een contract gesloten met M, maar als je het vervallen van een recht
koppelt aan uitsluitend het uitspreken van faillissement, dan kan het beding nietig zijn: strijd
met art. 20 FW (soort gelijke werking art. 3:277 BW). Sommige dingen mag je niet doen,
omdat je dan te zeer de belangen van de schuldeisers schaadt.
Hoorcollege 2: Pandrecht, in het bijzonder op roerende zaken
Feenstra q.q./ING: kwam tot executie op een wijze zoals partijen overeen kwamen. De
schuldenaar dreef een winkel en stopte ermee. De bank zegde het krediet op en ging over
tot executie. Hij zou zijn schulden niet meer kunnen betalen door het gebrek aan inkomsten.
Hij kon voor de leegverkoop de winkel nog even openhouden van de bank, maar alles wat je
verdient moet op de bankrekening verricht worden en de bank zal geen betalingen meer
storten. Dit geschiedde en de belastingdienst kwam opeens: ING zei toen dat ze de winkel
niet meer openhielden en het bedrag dat op de rekening stond werd afgeboekt van het
krediet: verrekend. Het probleem was dat de ING failliet ging en er een curator kwam:
curatoren en verrekening gaan niet goed samen. De curator zei dat hij ging verrekenen in het
zich van het faillissement en dag mag niet, maar dit is anders als de verrekening in het kader
van de executie van het pandrecht geschiedt. Dit mag als de opbrengst die je hebt
gerealiseerd gebruikt om het pandrecht te voldoen. De bank zei dat zij heeft geëxecuteerd:
verkoop in het kader van de executie. De curator zag het woord executie niet in de afspraken
tussen de bank en de winkelier. Is dit een afwijkende wijze van verkoop? De verkoper
verkocht in zijn eigen winkel nog steeds de spullen: was het executieverkoop? De Hoge
Raad zei van wel, want of sprake is van een uitspraak is kwestie van uitleg: Haviltex. In de
context was duidelijk dat een executieverkoop was bedoelt en dat de pandgever zelf
verkoopt is prima en de pandhouder blijft separatist en kan zich verhalen op de opbrengst.
, De curator die zei dat verrekening niet was toegestaan heeft ongelijk, want geen echte
verrekening: hij voldoet zichzelf uit de opbrengst.
De Jong/KBC: botsing van rechten: het kan zijn dat er meer dan een pandrecht op een zaak
rust. Art. 3:248 lid 3 BW zegt dat een lager gerangschikte pandhouder of beslaglekker enkel
kan executeren met handhaving van de hoger gerangschikte pandrechten. De schuldenaar
was DMA bij KBC bankierde. DMA was eigenaar van een casco van een binnenschip. De
Jong kocht een binnenschip. DMA vestigt een pandrecht op een van die binnenschepen,
maar het probleem was dat ze nog onderweg waren vanuit China. Voor extra zekerheid werd
een hypotheekrecht gevestigd: rechtsgeldig, want enkel casco’s? Later nog een pandrecht
gevestigd toen het in Nederland kwam. DMA verkeerde in zwaar weer en Kwantus en De
Jong leggen beslag: zekerheid. Had KBC zijn pandrecht kunnen uitoefenen? KBC dacht dat
hij Kwantus betaalde en was al bezig met executeren en hierdoor ging de vordering door
subrogatie over op KBC. De Jong kreeg niets, want had een concurrente vordering volgens
KBC. De Jong zei dat hij geen hypotheekrecht had, want met vestiging ging het mis: De Jong
had gelijk. Bij de executie had KBC niets over het pandrecht gezegd en omdat het
hypotheekrecht niet geldig was, zat er nog een pandrecht op waar de executiekoper niets
van af wist. Het pandrecht was vervallen, omdat de executiekoper werd beschermd door
goede trouw. Moet KBC meedelen als concurrente schuldeiser omdat hij geen
hypotheekrecht en pandrecht meer heeft of kan hij alsnog enkele rechten aan het pandrecht
ontlenen. Art. 480 Rv zei dat de pandhouder KBC het beslag volgde en executeerde als
concurrent schuldhouder. Als er geen andere schuldeiser is krijgt de executant de opbrengt.
Als er wel een andere schuldeiser is die beslag heeft gelegd of een beperkt gerechtigde
wiens recht door executie is vervallen, krijgt dan iets. Dit geldt enkel als het recht door de
executie is vervallen, maar de executie deed hier het verval van het recht niet intreden, dat
deed de derdenbescherming > bank stond met lege handen. Toch kon KBC aan een beperkt
gerechtigde gelijk worden gesteld.
Rabobank/Reuser: De voorbehoudskoper heeft al iets en dat ‘iets’ is een voorwaardelijk
eigendomsrecht. Dat heeft hij al meteen, zelfs voordat hij betaald heeft. Dat kwalificeert als
een goed, dus je kunt ermee doen wat je met goederen kunt. Het tussenkomende
faillissement doet geen afbreuk aan de positie van de pandhouder. Want door de betaling,
ook na faillissement, vindt er geen levering plaats. Door betaling vervalt de voorwaarde, het
groeit uit tot een onvoorwaardelijk eigendomsrecht. Daarom rust het pandrecht op het volle
eigendomsrecht en dus op de zaak.
Meijs q.q./Bank of Tokio: Hoe bepaal je wanneer er sprake is van een pandakte? De Hoge
Raad zegt dat een pandakte tot stand komt door wilsovereenstemming die strekt tot
vestiging van een pandrecht. Daarnaast moet uit de akte volgen dat zij is bestemd tot
verpanding van de zaken: tweezijdigheid hoeft niet: enkel de pandgever hoeft het te
ondertekenen, de pandhouder niet. Het is voldoende als je uit de akte kunt opmaken dat het
is bestemd voor het verpanding, het hoeft niet met die bewoording in te staan. Bank wint bij
vestigingsformaliteiten.
Potharst/Serrée: Potharst werd gefinancierd door meneer Potharst (vestiging bij voorbaat
t.b.v. Potharst). Potharst Utrecht werd door Serrée geleverd onder eigendomsvoorbehoud:
voorbehouden stil pandrecht. Serrée komt in financiële moeilijkheden. Bij
goederenrechtelijke rechten geldt vaak het prioriteitsbeginsel (wat is eerder gevestigd), maar
men kijkt ook naar de constructie van het voorbehouden pandrecht. Het voorbehouden
pandrecht ontstaat pas na 1987, maar het is voorbehouden en komt nooit in het vermogen
van Potharst Utrecht en meneer Pothast kon hier nooit een pandrecht op krijgen. Door de
verkrijger gevestigde pandrechten werken dan ook niet tegen een pandhouder zie zijn
pandrecht had voorbehouden, ook niet indien de verkrijger het pandrecht eerder, bij
voorbaat, zou hebben gevestigd. Het is nooit in het vermogen van de kredietnemer gekomen