Leerdoelen Verbintenissenrecht II week 1
Literatuur: Brahn: H15 en H16 nrs. 448 en 449
Hijma: nrs. 236 -238 Zie reader
Jurisprudentie: Week 1: Totstandkoming overeenkomst
HR 2 februari 2001, ECLI:NL:HR:2001:AA9767, NJ 2001, 200 Petermann/Frans Maas:
De zaak betreft een dispuut tussen de Duitse handelsonderneming Petermann en de
Nederlandse expediteur Frans Maas en gaat over het volgende. Aan de voet van het
briefpapier van Frans Maas staat een voorgedrukte verwijzing naar de FENEX-
voorwaarden. De Hoge Raad oordeelt dat Petermann wel degelijk aan die algemene
voorwaarden is gebonden omdat als Petermann niet zeker was van de betekenis van die
verwijzing zij daarover opheldering had moeten vragen aan Frans Maas alvorens deze een
expeditieopdracht te verstrekken. Petermann is, als internationaal opererende
handelsonderneming, er immers van op de hoogte dat dit soort voetteksten verwijzingen
naar algemene voorwaarden kunnen bevatten, aldus de Hoge Raad. Op Petermann rust
daarom een onderzoeksplicht. Petermann is deze onderzoeksplicht niet nagekomen.
Als de overeenkomst en de AV in een andere taal zijn en jij deze niet begrijpt dan moet je
om opheldering vragen. Doe je dit niet, dan is er een gerechtvaardigd vertrouwen en zijn de
algemene voorwaarden gewoon van toepassing.
Petermann / Frans Maas. Ze kunnen weten wat een dergelijke verwijzing inhoudt. Dus als
ze het tekenen mag Frans Maas ervan uitgaan dat dat de algemene voorwaarden inhoudt.
HR 19 september 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2435, NJ 1998, 6 Assoud/ SNS
Assoud heeft een lot met prijs, maar SNS wil niet uitkeren, omdat het orginele formulier niet
op volgens de algemene voorwaarden voorgeschreven wijze was ontvangen. Is het beding
vernietigbaar en is er sprake van een kernbeding? HR: de ratio van 6:233 is het versterken
van rechterlijke controle op AV. Ratio uitsluiten kernbeding van toetsing is dat we in NL geen
iustum preium-leer hebben. het begrip moet beperkt worden opgevat: zij geeft de kern van
de prestaties aan. De toets betreft niet het belang van een der partij, maar de vraag of een
overeenkomst ook zonder het beding tot stand zou zijn gekomen.
De student kan:
aangeven wanneer sprake is van een wilsontbreken;
Wil en (wils)verklaring.
Met de wettelijke voorstelling van aanbod en aanvaarding, art. 6:217, is een overeenkomst
nog niet tot stand. Een overeenkomst is immers een (meerzijdige) rechtshandeling. Daarom
is titel 2 van boek 3 van toepassing. Voor rechtshandelingen geldt als uitgangspunt dat voor
hun totstandkoming het daarbij in het leven te roepen rechtsgevolg moet zijn gewild.
Een rechtshandeling – dus ook een overeenkomst – vereist een op een rechtsgevolg
gerichte wil die zich door een verklaring heeft geopenbaard, aldus art. 3:33 BW.
Oftewel er zijn ten minste twee partijen noodzakelijk (meerzijdige rechtshandeling) en twee
wilsverklaringen als bedoeld in art. 3:33. Dit zien we terug in art. 6:217. Aanbod en
aanvaarding vormen de in art. 3:33 bedoelde wilsverklaringen die, wanneer ze op elkaar
aansluiten een overeenkomst doen ontstaan. Afleggen wilsverklaringen kan op veel
manieren geschieden, art 3:37 lid 1.
De optelsom voor de totstandkoming benodigde wilsverklaringen noemt men ook wel
wilsovereenstemming. Het kan zijn dat het mis gaat, dat een wilsverklaring niet
overeenstemt met de daarachter schuilende wil. In deze gevallen is van
wilsovereenstemming geen sprake.
Ontspoorde wilsverklaringen.
Verklaringen worden als wilsuitingen opgevat, terwijl zij door de verklarende persoon niet zo
waren bedoeld (er was wel een wil, maar een andere)
, Gevolg wilsontbreken.
Uitgangspunt is voor rechtshandeling (dus ook overeenkomst) is de regel van art. 3:33:
rechtshandeling vereist rechtsgevolg gerichte wil die door verklaring is geopenbaard. Dit
zou betekenen dat indien wil en verklaring uiteenlopen er geen sprake is van een
geslaagde rechtshandeling. Het uitgangspunt van dit artikel geldt echter niet onverkort.
aangeven of een aanbod kan worden herroepen of ingetrokken;
Herroepelijk en onherroepelijk aanbod.
Wanneer er sprake is van een aanbod kan dit ‘herroepelijk’ of ‘onherroepelijk’ zijn. art.
6:219 lid 1 gaat ervan uit dat een aanbod herroeplijk is, tenzij uit het aanbod zijn
onherroepelijkheid volgt. Door te tijdig herroepen, vervalt de werking van het aanbod van
de aanbieder.
Uit art. 6:219 lid 2 volgt dat herroeping slechts mogelijk is zolang het aanbod niet is
aanvaard en evenmin een tot aanvaarding strekkende mededeling is verzonden.
Herroeping na verzending kan de totstandkoming niet meer verhinderen.
Bij een onherroepelijk aanbod ontbreekt de mogelijkheid het aanbod rechtsgeldig te
herroepen, zo volgt uit art. 6:219 lid 1. Hiervan is sprake wanneer het een termijn voor de
aanvaarding inhoudt of de onherroepelijkheid ervan op andere wijze uit het aanbod volgt.
Een herroepingsverklaring blijft in dit geval dus zonder gevolg.
Art. 6:219 lid 3 stelt een in een overeenkomst opgenomen ‘optiebeding’ gelijk met een
onherroepelijk aanbod.
Vrijblijvend aanbod.
Soms kennen aanbiedingen de toevoeging ‘vrijblijvend’. De aanbieder die zijn aanbieding
verblijvend heeft gedaan, kan op grond van art. 6:219 lid 2, tweede zin nog na aanvaarding
op zijn aanbod terugkomen, door haar ‘onverwijld’ te herroepen. In dat geval is ondanks
aanvaarding toch geen overeenkomst tot stand gekomen.
BW hanteert voor tijdsaanduidingen vaste termen:
Terstond – onmiddellijke reactie noodzakelijk, maar ook werkelijk direct.
Onverwijld – zonder vertraging, het moet wel snel, maar niet onmiddellijk.
Bekwame spoed – nog iets minder haast.
Verval aanbod.
Een aanbod dient niet onbeperkt geldig te blijven. Een aanbod vervalt op de volgende
manieren:
- Aanbieder kan in het aanbod een tijdsbepaling opnemen waardoor het komt te
vervallen bij niet tijdige aanvaarding. Is een termijn opgenomen in een aanbod, dan
hebben we o.g.v. art. 6:219 lid 1 in beginsel te maken met een onherroepelijk
aanbod. In beginsel want uit het aanbod kan anders volgen (regelend recht).
- Art. 6:221 lid 1 maakt verschil tussen mondeling en schriftelijk aanbod. Schriftelijk is
bestendiger. Een schriftelijk aanbod vervalt pas, als het niet ‘binnen een redelijke
termijn’ wordt aanvaardt. Wat dit termijn is, is per geval verschillend. Een mondeling
aanbod vervalt (al) indien het niet ‘onmiddellijk’ wordt aanvaard. Wil iemand dit niet
meteen aanvaarden dan moet die aanbieder bedenktijd vragen.
- Art. 6:221 lid 2 bevat de vanzelfsprekende regel dat aanbod vervalt indien het wordt
verworpen. Een bijzonder geval daarvan is de in art. 6:225 geregelde ‘afwijkende’
aanvaarding.
- Aanbod kan door herroeping vervallen, althans voor zover niet uit aanbod volgt dat
het onherroepelijk is. art. 6:219.
- Ten slotte kan aanbod een voorwaarde bevatten waaronder het gelding heeft.
Aanbod vervalt niet door dood of verlies van handelingsbekwaamheid van één van de
partijen, art. 6:222 BW. Bij aanvaarding van het aanbod moeten de erfgenamen of de
curator het aanbod in gestand doen.
Ook dit artikel is van regelend recht dus uit aanbod kan anders volgen.
1
, beoordelen of een overeenkomst rechtsgeldig tot stand is gekomen;
Met de wettelijke voorstelling van aanbod en aanvaarding, art. 6:217, is een overeenkomst
nog niet tot stand. Een overeenkomst is immers een (meerzijdige) rechtshandeling. Daarom
is titel 2 van boek 3 van toepassing. Voor rechtshandelingen geldt als uitgangspunt dat voor
hun totstandkoming het daarbij in het leven te roepen rechtsgevolg moet zijn gewild.
Een rechtshandeling – dus ook een overeenkomst – vereist een op een rechtsgevolg
gerichte wil die zich door een verklaring heeft geopenbaard, aldus art. 3:33 BW.
Oftewel er zijn ten minste twee partijen noodzakelijk (meerzijdige rechtshandeling) en twee
wilsverklaringen als bedoeld in art. 3:33. Dit zien we terug in art. 6:217. Aanbod en
aanvaarding vormen de in art. 3:33 bedoelde wilsverklaringen die, wanneer ze op elkaar
aansluiten een overeenkomst doen ontstaan. Afleggen wilsverklaringen kan op veel
manieren geschieden, art 3:37 lid 1.
De optelsom voor de totstandkoming benodigde wilsverklaringen noemt men ook wel
wilsovereenstemming. Het kan zijn dat het mis gaat, dat een wilsverklaring niet
overeenstemt met de daarachter schuilende wil. In deze gevallen is van
wilsovereenstemming geen sprake.
Hoorcollege:
Totstandkoming overeenkomst
- aanbod + aanvaarding = overeenkomst (art. 6:217 BW):
Wet zegt in art. 6:217 elke overeenkomst komt door stand door aanbod (wil en
verklaring overeenstemmen) en aanvaarding.
o Niet ieder aanbod, aanvaarding is een aanbod, aanvaarding in de zin van dit
artikel. De aanbod en aanvaarding moeten een rechtshandeling zijn (art. 33):
een handeling op een rechtsgevolg gerichte wil.
- Denk aan wilsvertrouwensleer (art. 3:33 jo. 35 BW) en ontvangsttheorie ( art. 3:37
lid 3 BW):
Rechtshandeling moet naar een ander persoon gericht zijn, ontvangsttheorie (art.
3:37 lid 3 BW).
Art. 3:35, gerechtvaardigd vertrouwen. Als jij er gerechtvaardigd op mag vertrouwen
dat de verklaring overeenstemt met de wil geldt het toch als rechtshandeling. Anders
heb je een onderzoeksplicht.
Dubbele totstandkoming = rechtshandeling kan tot stand komen door art. 3:35 en
3:33.
- N.B. gelaagde structuur:
Boek 6 en boek 3
2
, werkcollege:
Juridisch kader voor de totstandkoming van een overeenkomst
Overeenkomst:
Art. 6:217 BW Aanbod en aanvaarding
Rechtshandeling:
Art. 3:33 BW Wil en verklaring + gerechtvaardigd vertrouwen, art. 3:35 BW
Art. 3:34 BW Geestelijke stoornis
Art. 3:32 BW Handelingsbekwaamheid
Art. 3:40 BW Inhoud
beoordelen of algemene voorwaarden rechtsgeldig tot stand zijn gekomen;
hoorcollege:
Totstandkoming algemene voorwaarden
- aanbod en aanvaarding (art. 6:217 BW):
Algemene voorwaarden zijn alleen van toepassing indien je ze van toepassing hebt
verklaard. (op deze overeenkomst zijn algemene voorwaarden X, Y en Z van
toepassing)
Voor de toepasselijkheid is enkel aanbod ( dus vermelden) en aanvaarding vereist.
- art. 6:232 BW: snelle gebondenheid:
Een wederpartij (dus aanvaarder) is gebonden ook al snapt hij/zij niet wat er in de
algemene voorwaarden staat of deze niet heeft gelezen. Je kunt je dus niet
beroepen op gerechtvaardigd vertrouwen als je ze bijv. niet hebt gelezen.
Definitie AV: art. 6:231 sub a BW: een of meer bedingen die zijn opgesteld om in meerdere
overeenkomsten te worden opgenomen, met uitzondering van bedingen die de kern van de
prestatie aangeven (kernbedingen, HR assoud/SNS)
Zie:
Paragraaf 15.4: Totstandkoming algemene voorwaarden
Inleiding.
In praktijk wordt er veel gebruik gemaakt van AV. Deze komen in de regel neer op een lijst
van bedingen die de gebruiker standaard onderdeel wil laten uitmaken van door hem
gesloten overeenkomsten. Deze AV vullen overeenkomst als het ware nader in.
AV hebben de functie om te voorkomen dat de gebruiker steeds opnieuw tot in detail moet
uitzoeken welke bedingen hij in een nieuw contract wil opnemen. AV worden ook wel kleine
lettertjes genoemd en hebben een negatieve roep. Dit komt omdat deze vaak eenzijdig
door de leverancier of dienstverlener zijn opgesteld, waarbij deze dan vooral zijn eigen
belang en niet dat van de wederpartij op het oog heeft gehad.
Art. 6:231 sub a bevat de definitie van AV.
Gebondenheid algemene voorwaarden.
Voor het overeenkomen van algemene voorwaarden gelden geen andere eisen dan voor
het tot stand komen van overeenkomsten in het algemeen. Algemene voorwaarden worden
pas onderdeel van overeenkomst indien het enerzijds deel uitmaakt van het aanbod en
anderzijds onderdeel uitmaakt van het aanbod dat door de wederpartij is aanvaard, art.
6:217. Omdat een overeenkomst meerzijdige rechtshandeling is, moet ook
wilsovereenstemming met betrekking tot het opnemen van AV aanwezig zijn, althans in
ieder geval het gerechtvaardigd vertrouwen bij gebruiker van de AV dat zijn wederpartij
ermee instemt dat deze van toepassing zijn, art. 3:33 jo. 3:35.
Gebruiker moet dus bij aanbod duidelijk maken dat algemene voorwaarden deel uitmaken
van overeenkomst. dit kan op allerlei wijzen, bijv door verwijzing. Aanvaardt de wederpartij
het aanbod, waar AV deel van uit maken, dan aanvaardt zij tevens haar gebondenheid aan
AV. Aanvaarding kan zowel uitdrukkelijk als stilzwijgend. Wil zij geen gebondenheid dan
3