Europese Rechtsgeschiedenis
Week 1:
⁃ Samenvatting:
De Magna Carta is een feodaal document dat over de tijd heen meer belang kreeg en waarvan de intentie
waarmee het gemaakt was heel anders is dan wat het uiteindelijk symboliseert. Een belangrijke vraag is
waarom de Magna Carta zijn mythische status heeft gekregen en waarom andere feodale documenten niet.
Hiervoor is begrip van het verleden nodig. De propagatie van het christendom zorgde voor de introductie
van Romeins recht in nieuwe gebieden. Met kolonialisme werden nieuwe uitleggen aangepast om de
oplegging van Europees recht op niet-Europese landen te rechtvaardigen. Gedemonstreerd zal worden dat
juridische systemen zijn ontstaan na een complexe progressie wiens traject naar de toekomst ver van
klaarblijkelijk is. Hoewel we tegenwoordig stellen dat recht veranderbaar is en dus gemaakt kan worden,
stelde men vroeger dat recht bestond omdat het zo is of omdat God het zo gegeven heeft en dus niet
veranderbaar is. Van belang is om te begrijpen welke factoren juridische gehoorzaamheid rechtvaardigen
en waarom deze factoren belangrijk waren. Herzog betrekt steeds twee grote verhalen die betrokken
worden bij onderzoek over rechtsgeschiedenis: het eerste is dat de wet is gegeven (de wet is de wet) en het
tweede betreft dat het Engelse common law en het continentale Europese recht, het gemeenrecht (Ius
commune), niet aan elkaar gerelateerd waren. Om de geschiedenis te begrijpen, moet we weten wat er is
gebeurd en hoe het is gereconstrueerd. Beargumenteerd wordt in het boek dat het Engelse common law en
het continentale Europese recht deel uitmaken van één gezamenlijke Europese traditie van wie beide
verrijkten. Het Romeins recht is hierbij van belang, omdat zijn invloed tot op de dag van vandaag nog te
merken is én omdat zijn nalatenschap gedeeld werd door bijna alle Europeanen. Het opleggen van
common law kan gerechtvaardigd zijn door familie, maar ook een gedeelde religie, een gedeelde
onderwerping aan een heerser, delen van velden of het onderhouden van handelsrelaties. Het recht was
vroeger een voorbeeld van een algemene aandrijving om af te keren van het behouden van de situatie
zoals het was en tegenwoordig meer een kunst van innovatie om een betere wereld te creëren.
⁃ Werkgroepopdrachten:
1) In de inleiding van haar boek legt Tamar Herzog uit dat zij kritiek levert op ‘twee grote verhalen’ over
de Europese rechtsgeschiedenis (p. 4). Om welke verhalen gaat het en welke kritiek heeft zij daarop?
Herzog betrekt steeds twee grote verhalen die betrokken worden bij onderzoek over
rechtsgeschiedenis: het eerste is dat de wet is gegeven (de wet is de wet) en het tweede betreft dat het
Engelse common law en het continentale Europese recht, het gemeenrecht (Ius commune), niet aan elkaar
gerelateerd waren.
Herzog is het met eerste verhaal niet eens, ze verwijst naar de Magna Carta: een document wat we nu
zien als een voorganger van mensenrechten, terwijl het vroeger een heel ander document was. Van het
tweede verhaal wil ze laten zien dat het idee dat het Engelse rechtssysteem en het Europese rechtssysteem
totaal gescheiden zijn, niet klopt. Er zijn wel verschillen, maar ze komen voort uit een gemeenschappelijke
traditie.
2) In hoofdstuk 1 beschrijft Herzog hoe het Romeinse formula-proces leidde tot belangrijke innovaties in
het recht. Beschrijf dit proces in eigen woorden en leg uit hoe het bijdroeg aan de ontwikkeling van het
Romeinse recht. Betrek in je antwoord de begrippen ‘praetor’, ‘iudex’, ‘formula’, ‘actie’ en ‘edict’.
Het proces begon met verwereldlijking, waarin de praetor zich niet mee bezig hield met religieuze
normen maar met seculiere normen. De praetor werd belast met rechtsbedeling. Hij verleende toegang
door rechtsmiddelen, acties, toe te kennen en de rechter, iudex, besliste inhoudelijk over het geschil door
getuigen te horen bijvoorbeeld. De praetor begon zijn eigen rechtsmiddelen te maken, de zogenaamde
formula. De opvolgende praetoren konden vervolgens die formules opnemen in hun edict.
3) Op p. 25 stelt Herzog dat wetgeving (volksvergadering, senaat, keizer) in de Romeinse tijd relatief
weinig gewicht had ten opzichte van het recht dat was ontwikkeld door juristen. Hoe kan dit worden
verklaard? Betrek in je antwoord Herzogs bespreking van de bijdrage van juristen op p. 21-24.
, Juristen hadden status en een goede reputatie, waardoor hun antwoorden de norm werden. De
Romeinse juristen waren leken met ervaring in de praktijk. Men kon adviezen vragen aan de juristen, die
deze antwoorden gaven op grond van de praktijk. Maar vaak waren de geschillen hypothetisch. Deze
uitspraken veranderde de juridische situatie. Daarentegen veranderde de wetgeving vrijwel niks, maar
voegde het enkel toe aan de status quo en bovendien was de wetgeving vaak publiekrechtelijk van aard
terwijl juist privaatrechtelijke wetgeving meer impact heeft. De derde reden was dat de taak van de jurist
het adviseren van de burger was, rechters en preator waardoor hun adviezen heel breed zijn. Die
adviezen gingen ook naar de keizer en baseert zijn besluit op die adviezen.
⁃ Werkgroepaantekeningen:
Een kern onderdeel van het vak is regels in hun context zetten. Herzog laat zien hoe regels door de tijd
heen veranderde. Due proces is het recht op een eerlijk proces. De praetor staat absoluut centraal in de
ontwikkeling van het Romeinse recht. Tussen de rechter en de praetor bestond een bepaald proces. De
praetor bepaald wanneer je in welke gevallen naar de rechter kan. Hij heeft daar een bijzonder belangrijke
rol in. Hij beslist daarmee welke rechtsvraag voorligt. De rechter keek enkel naar de feiten. De
rechtsregels heten formula: “als je huis in brand is gestoken, dan heb je straf”. Het geheel van formules die
tot die tijd bestaan vormen het edict. De opvolger neemt dat edict over. Rondom dit systeem bestaat een
klasse van burgers die expert worden in een bepaald gebied en deze noemen we juristen. Hun taak is het
adviseren van de rechter, de praetor en burgers. Ze ontwikkelen een vorm van rechtswetenschap. Wat zij
schrijven wordt een bron van recht: het juristenrecht. Dit is het begin van het seculier omgaan met recht.
Opzoek gaan naar algemene regels van wanneer bepaalde aanspraken bestaan. De rol van de priester is
door de tijd heen minder belangrijk geworden, maar niet geheel weggevaagd. Vormen van wetgeving zijn
(wie stelt regels vast): keizerlijkrecht, adviezen van de senaat (senes betekent oude man, dus de senaat is
een instituut van oude mannen die wetten vaststellen), juristengeschriften en de lex/wet (gemaakt door de
volksvergadering, dus gewoonterecht). Waarom is het juristenrecht het belangrijkst? De volksvergadering
besluiten zijn marginaal dus hun impact is minder dan dat van juristen. De senaat, de keizer en de
volksvergadering hielden zich vooral bezig met publiekrecht terwijl het juristenrecht zich bezighield met
privaatrecht. Met de erfenis in latere eeuwen wordt gedoeld op keizer Justianus met zijn grote privaatrecht
fenomeen: corpus iuris. Hij had als doel het oude romeinse rijk te verenigen door de Codex (verzameling
van keizerlijke wetgeving), de Digesten (verzameling van bloemlezing van werken van juristen) en de
Instituten (leerboeken van Gaius met algemene regels van uitgangspunten van het Romeinse recht). Een
bloemlezing is een selectie van het mooiste wat iemand ooit heeft voortgebracht. De Digesten werden in
West-Europa herontdekt en hiermee werd later een nieuw systeem opgezet.
Voor de schrijfopdracht moet je een rechtshistorisch essay schrijven. Context maakt uit. Er zijn drie
richtingen die je kunt kiezen: de declaration & tot slaaf gemaakten (hoe kan het dat een verklaring uitroept
tot vrijheid maar ook slaven hield? Hoe kan die spanning worden uitgelegd?), de intellectuele achtergrond
(wat voor verlichtingsideeen kun je terugvinden in de verklaring? Denk aan John Locke, Montesquieu) of
de verklaring in de wereld (de verklaring volgt uit andere verklaring, zoals de Nederlandse
onafhankelijkheidsverklaring, plakkaat van verlatingen). Het moet wel historisch blijven, dus plaats het in
de correcte historische context. Relevantie zie je in het tweede punt van Herzog: De verhouding tussen het
Common Law en het Europese continentale recht is dat de geschiedenissen van de twee systemen
wederzijdse invloed kennen, maar er zijn ook fundamentele verschillen. De koloniën kwamen uit het
Verenigd Koninkrijk waar ze het common law systeem gebruiken. Je hebt maar 1500 woorden, dus houdt
de onderzoeksvraag klein. Je hebt minimaal twee bronnen nodig.
Week 2
⁃ Hoorcollege:
Is dit een periode zonder juristen? Op het eerste gezicht lijken er niet heel spannende ontwikkelingen
plaatst te hebben gevonden in de vroege middeleeuwen, maar niets is minder waar.
Wij kijken naar Rome en het gebied ten weste daarvan, het Romeins christendom. Vooral
belangrijk is de vervlechting van het Romeinse Rijk met het christendom en andersom. Van 66 na christus
, begonnen de vervolgingen van christenen onder keizer Nero, maar ook in 303 onder keizer Diocletianus.
Keizer Constantijn erkend echter in 312 het christendom als religie in het romeinse rijk en hij bevoorrecht
het christendom dan ook. In 381 verheft keizer Theodosius het trinitaire christendom (drie-eenheidsleer)
door het als staatsgodsdienst te erkennen. Hij verkettert het arianisme, stroming die de drie-eenheid niet
erkende door ze te zien als ketters.
Het Romeinse recht was vooral conflictoplossing. Er werd antwoord gevonden op een concreet
geschil. Christelijke wetgeving is daar heel anders is; God is de wetgever en het recht bestaat uit
leefregels. Uiteindelijk verchristelijkt het Romeinse recht. Omgekeerd zie je het ook; de Kerk romaniseert.
De Kerk begon op een persoon te lijken zoals het Romeinse Rijk dat was; het centraliseerde. Met “de
Kerk leeft naar Romeins recht” wordt bedoeld dat de Kerk zich als een Romeins onderdaan ziet van het
Romeinse recht en dan ook naar die standaard behandeld wil worden. Men buiten het Romeinse Rijk
kwam door de uitbreiding van dit Rijk in aanraking met het christendom en het Romeinse recht. Herzog
stelt dat het van belang is voor de ‘making of Europe’. Karel de Grote werd gekroond door de keizer. Met
zijn rijk werd het christendom verspreid en werden heidenen gekerstend.
In de periode van 500-1000 na Christus waren de rechtsbronnen: Germaans recht, Romeins recht
en het canoniek recht. In de 4e tot 6e eeuw werden Germaanse stammen verdreven door Noord-
Europeanen waardoor deze Germaanse stammen het Romeinse Rijk indrijven. Er zijn dus
volksverhuizingen aan de gang. Het Germaanse recht, hoewel elke stam zijn eigen recht had, heeft als
kenmerk dat het meestal ongeschreven is en daardoor redelijk kwetsbaar is. Herzog vraagt zich af of er
eigenlijk wel sprake is van recht; er was wel sprake van gewoontes, maar bijvoorbeeld geen rechtspraak
door rechters. Rechtspraak/conflictoplossing vond plaats door de stam of de Raad van Ouderen. Vaste
procedures ontbraken en hun recht is vooral gericht om vrede te behouden en minder gericht op moraal.
Onder invloed van het Romeinse recht veranderde dit; zo werd het recht wel op schrift gesteld en het
werd minder concreet.
Het canonieke recht kent als bron de christelijke Bijbel. Het is het recht van de katholieke kerk.
Andere belangrijke bronnen zijn de besluiten van concilies van bisschoppen, kerkvaders en kerkleraren.
De Kerk leeft naar Romeins recht. ‘Kanoon’ betekent richtlijn en het canonieke recht bestaat uit twee
onderdelen: regels voor de kerk en het recht voor de gelovigen.
Het Romeinse recht bleef gelden in het Oost-Romeinse Rijk, zijnde de Justiniaanse wetgeving,
maar het leefde ook voort in delen die niet bij het ORR hoorde.
Feodaal recht heeft ook een belangrijke invloed gehad op het recht, vooral wegens de aard van
het feodalisme. Er is een hogere machtshebber die stukken land onder zijn getrouwen uitleent. Onder dat
land worden er statelijke bevoegdheden uitgeleend en deze worden dus uitgeleend aan zijn
leenman/fazant. Deze laatste belooft trouw aan de leenheer; er is dan dus een privaatrechtelijke regeling
met een publiekrechtelijke bedoeling. Lange tijd werden godsoordelen als bewijs gebruikt voor
schuldigheid. De ontkennende verdachte moest een proef doorstaan en men keek hoe daarop werd
gereageerd. Er ontstaat dan een ‘ongeluk’ en als degene goed herstelt zou God hem aanwijzen als
onschuldig en zo niet als schuldig. Dit wed uiteindelijk door de Kerk verboden, want er zou in die tijd een
nieuwe juristenstand ontstaan zijn en met deze nieuwe rationelere stand heb je die godsoordelen niet meer
nodig. Dit is het eerste moment waarop het Engelse recht begint af te wijken van het Continentale recht:
het Engelse recht gebruikt vooral een jury die in het gebeuren zelf leefde terwijl Europese rechters die
dingen onderzoeken en dus zelf niet persoonlijke betrokken waren.
De periode van 500-1000 is dus niet per se een periode zonder juristen, maar er is weinig plek
voor ze. Recht is ook niet gemaakt, maar vooral gericht op traditie. Ook was het recht verweven met
allerlei andere normstelsels zoals religie en familie. Desondanks de lokale verschillen zie je overal toch
een hetrogeniteit; Canoniek, Romeins en Germaans recht werden gemixt. Hiermee is de bodem gelegd
voor de opleving van het Romeinse recht, waarin de juristen een belangrijke rol gaan spelen.
Het laatste onderwerp is politiek. De periode voor 800 was redelijk chaotisch; er bestond weinig
centraal gezag. Het is dan ook een behoorlijke taak om het nieuwe rijk te leiden. Keizer Karel de Grote
geeft daarom het land uit handen aan de fazanten. Een andere cohesie wordt gevormd door het
christendom; de keizer werd gezalfd door de paus, waardoor de keizer de religieuze plichten moet