Psychopathologie
Week 1 – een inleiding en het werkveld
Psychopathologie = De wetenschap van het geestelijk of psychisch lijden.
Diagnoses aan de hand van criteria beschreven in de DSM. ‘afvinken’ kan een risico zijn; iemand te snel in een
hokje plaatsen.
Gedrag kan normaal (of licht afwijkend, maar binnen de norm) of abnormaal/afwijkend zijn.
Psychische stoornis = het geheel van afwijkende emoties, gedachten of gedragspatronen, wordt gekenmerkt
door de volgende criteria
Criteria voor afwijkend gedrag:
- Uitzonderlijk gedrag = gedraging die niet vaak voorkomt (in de maatschappij). Is op
zichzelf niet voldoende om gedrag afwijkend te noemen.
- Sociaal afwijkend gedrag = gedrag wat in onze cultuur als afwijkend wordt gezien (denk aan
multiculturele samenleving, is het in andere culturen ook afwijkend?)
- Foute perceptie/interpretatie realiteit (hallucinatie, wanen)
- Aanzienlijk emotioneel lijden = cliënt heeft zelf heel veel last van zijn gedragingen.
Ondervinden hinder. Heftige emoties zijn niet afwijkend (bijv. na bedreiging of
verlies), tenzij ze lange tijd na de aanleiding van de emoties nog in alle hevigheid
aanwezig zijn.
- Ongepast/contraproductief gedrag = gedrag wat niet productief of nuttig voor de
persoon is en diegene belemmert in diens functioneren (dwanghandelingen, overmatig
alcoholgebruik, vermijden)
- Gevaarlijk gedrag = gevaar voor jezelf (automutilatie/suïcidaal) of voor een ander
(agressie, normoverschrijdend gedrag). De context is hierbij van belang (oorlog;
opofferen > heldhaftig)
Bij een combinatie van een aantal van deze factoren kan je spreken van uitzonderlijk gedrag. Het is belangrijk
om deze te kunnen herkennen in een casus.
Op het tentamen: als je een casus moet analyseren aan de hand van de zes aspecten, moet je ze allemaal
benoemen én onderbouwen.
Globaal beeld GGZ
Sinds 2014 spreken we van generalistische basis GGZ en gespecialiseerde GGZ
Wie bieden de behandelingen aan?
De huisarts en de praktijkondersteuner huisarts (POH-GGZ):
o Het eerste aanspreekpunt voor ondersteuning bij psychische problematiek
De generalistische basis GGZ:
o Voor behandeling die de huisarts niet kan bieden
De gespecialiseerde GGZ:
o Voor patiënten met zware, complexe psychische aandoeningen
Waar een TP’er aan de slag (binnen psychopathologie)
Groepsbegeleiding = als begeleider van cliënten die in een instelling op een groep wonen.
Coach > werken met mensen die een duidelijke vraag hebben, maar die niet vastgelopen zijn op alle gebieden
van hun leven.
Deelbehandelingen uitvoeren in samenwerking met een universitair geschoolde psycholoog/psychiater.
Trainer > behandelinhoudelijke modules, leefstijltrainingen, training in psycho-educatie, CGT gericht mensen
leren omgaan met verschijnselen (vergroten van vaardigheden, géén individuele therapie).
1
, Psychodiagnostisch medewerker > het verrichten van psychodiagnostisch onderzoek onder supervisie van
een psycholoog.
Wat NIET mag: therapieën geven, diagnoses stellen en medicatie voorschrijven
De twee belangrijkste ethische principes die gelden voor psychologisch onderzoek:
Informed consent = proefpersonen moeten de vrije keuze hebben om deel te nemen aan een onderzoek (en
kunnen zich te allen tijden probleemloos terugtrekken). Ze moeten vooraf geïnformeerd worden over het
onderzoek. Bij onderzoek waarbij informatie is achtergehouden (misleiding) moeten deelnemers achteraf
geïnformeerd worden (debriefing).
Vertrouwelijkheid = deelnemers van een onderzoek blijven anoniem.
De belangrijkste aspecten van kritisch denken:
1. Blijf sceptisch
2. Denk na over de definities en terminologie
3. Weeg de aannamen waarop argumenten gebaseerd zijn (bv zijn de overige omstandigheden constant? Is
de steekproef representatief?)
4. Houd in gedachten dat correlatie niet gelijk staat aan een causaal verband. Correlatie is tegelijk
voorkomen, causaal verband is het één veroorzaakt het ander.
5. Overweeg de aard van bewijzen waarmee conclusies worden onderbouwd
6. Simplificeer niet te sterk
7. Generaliseer niet te sterk
Verschillende perspectieven (visies) om naar (afwijkend) gedrag te kijken (geen kan op zichzelf een totale
verklaring geven)
1. Biologisch perspectief = hierbij spelen biologische factoren een rol bij het ontstaan van afwijkend
gedrag. Denk aan het zenuwstelsel en de hersenen: verstoorde werking van neurotransmitters in de hersenen,
erfelijkheid, onderliggende afwijkingen in de hersenen.
2. Psychologische perspectief
a. Psychodynamische perspectief = afwijkend gedrag als resultaat van onbewuste psychische
motieven en conflicten (seksueel vs agressief), die zijn terug te voeren op de kindertijd. Bij
abnormaal gedrag is het evenwicht verstoord en lekken onbewuste impulsen door > leidt tot
heftige emotie of psychische stoornissen. Het symptoom is een uiting van het conflict.
b. Leer-theoretische perspectief (behaviorisme) = afwijkend gedrag is het gevolg van het leren
van verkeerd, ongepast gedrag. Neutrale stimulus wordt geconditioneerde stimulus
(klassieke conditionering) of het gevolg van belonen en straffen (operante conditionering). 2-
factoren model = Factor 1) klassiek: oorzaak > hond wordt CS. Factor 2) operant:
instandhoudend > vermijden honden werkt belonend
c. Humanistisch perspectief = kijkt naar welke obstakels mensen tegenkomen in hun streven
naar zelfactualisatie en authenticiteit. Afwijkend gedrag is het gevolg van een verstoord
concept van het zelf (door voorwaardelijke waardering ouders).
d. Cognitief perspectief = kijkt naar de rol van denkfouten (vervormd en irrationeel denken) in
de verklaring van afwijkend gedrag (wat er in je hoofd gebeurd). Ineffectieve of foutieve
verwerking van informatie over de wereld en onszelf daarin (realiteit interpreteren) kan
leiden tot afwijkend gedrag > CGT
3. Sociaal-culturele perspectief = houdt ook rekening met de maatschappelijke situatie (armoede,
racisme en gebrek aan kansen) die een rol spelen bij het ontstaan van abnormale gedragspatronen.
4. Biopsychosociale perspectief = probeert gedrag te verklaren vanuit het samenspel tussen meerdere
factoren (biologisch, psychosociaal en sociaal-cultureel).
Diathese-stressmodel = stelt dat iemand een aanleg, of diathese, kan hebben voor een bepaalde
2