VERDIEPEND PRIVAATRECHT
MASTER RECHTSGELEERDHEID (2023/2024)
, Inhoudsopgave
Thema 1: aansprakelijkheid voor niet-werknemers 5
Het juridische kader 5
HR 28 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ2324, NJ 2012/199 (ongeval kartwedstrijd) 12
B.M. Paijmans ‘de zorgplicht van scholen’ (p. 164 t/m 167) 13
HR 11 juni 2021, ECLI:NL:PHR:2021:610 (vrijwilliger kerstboom) 14
T.F.E. Tjong Tjin Tai ‘aansprakelijkheid jegens vrijwilligers’ 15
Thema 2: de verzekeringsplicht van de werkgever 17
Juridische kader 17
Conclusie A-G Hartlief ECLI:NL:PHR:2021:153 18
Tekst & Commentaar BW, art. 7:658 BW (Vegter / Haanappel – van der Burg) 19
Willems en K. Teuben, Werkgeversaansprakelijkheid op grond van art. 7:685 en 7:611 BW 20
Jansen en Loonstra, Grenzen aan de rechtsvormende taak van de rechter in het privaat en het arbeidsrecht22
Tjong Thin Tai, Cassatie in het belang der wet als instrument van rechtsvorming 26
Thema 3: aansprakelijkheid voor anderen (o.a. bestuurders) 31
Juridisch kader 31
Asser/Sieburgh 6-IV 2019/183-193 (over art. 6:170 BW) 36
Asser/Sieburgh 6-IV 219/325-337 (over aansprakelijkheid van vennootschappen en bestuurders) 39
F.T. Oldenhuis, Onrechtmatige daad: aansprakelijkheid voor personen. 45
C.J.M. van Doorn & S. van Gelijk, Het criterium ‘werkzaamheden ter uitoefening van diens bedrijf’ in art/
6:171 BW 48
HR juni 2010, NJ 2010/389 (Koeman c.s. Sijm Agro) 50
Thema 4: de aansprakelijkheid van (dochter)ondernemingen 53
Hoorcollege 54
L. Smeehuizen, Aansprakelijkheid van de moeder bij onrechtmatige daden van de dochter 58
A.F. Verdam, Over zorgplichten van de Nederlandse moedermaatschappij met betrekking tot schending van
mensenrechten of milieuschade veroorzaakt door een (buitenlandse) dochtermaatschappij 59
, S.B. Jonasse, Gedachten over risicoaansprakelijkheid van moedervennootschappen voor onrechtmatige
gedragingen van hun dochters 68
Okpabi and others v Royal Dutch Shell Pic 74
Hof Den Haag 29 januari 2021, ECLI:NL:GHDHA:2012:132 (Oguru c.s./Shell) 75
Thema 5: beroepsethiek van advocaten 76
Het juridische kader 76
M. Chéti, Misbruik van procesrecht door advocaten, rechterlijke terughoudendheid en het recht op toegang
tot de rechter gewaarborgd in art. 6 EVRM 78
HR 17 januari 2020, NJ 2020/137 (beroepsaansprakelijkheid advocaten) 80
I. van Domselaar, Een eerlijke deal? Over ethisch minimalisme in de corporate advocatuur 82
J.E. Soeharno, De advocaat en de ander 83
J.E. Soeharno, Moet een ‘goede’ advocaat ‘foute’ zaken weigeren? 83
T. Hartlief, De aanpak van SLAPPs in het procesrecht: effectieve regeling of symboolwetgeving? 84
T.F.E. Tjong Tjin Tai, Mini-methodologie van doctrinair juridisch onderzoek 86
Thema 6: het Nederlandse verhaalrecht & schuldenproblematiek 90
Hoorcollege 90
Het juridische kader 91
R.M. Wibier, Essay: Schuld, zonde en verhaal 92
HR 12 januari 1968, AA 1968/144, NJ 1968/274 (Teixeira/De Mattos) 96
HR 23 september 1994, NJ 1996/461 (Kas-Associatie/Drying) 98
HR 13 juni 2003, NJ 2004/196 (Beatrixziekenhuis/ProCall) 99
Thema 7: het Nederlandse verhaalrecht & schuldenproblematiek 101
De hoofdlijnen van de Wsnp 101
R.M. Wibier, Betalen zul je! 104
R.M. Wibier, waarom is het herstructureringsregime voor natuurlijke personen zoveel hardvochtiger dan
voor ondernemingen? 105
R.M. Wibier, Het recht van de sterkste - essay over christelijke waarden in het verhaalsrecht 107
Thema 8: financieringstransacties (o.a. verpanding) 108
HR 3 februari 2012 (ING/Dix q.q.) 108
, HR 3 juni 2016 (Rabobank/Reuser q.q.) 109
R.M. Wibier, ‘De verpandbaarheid van voorwaardelijk eigendom: tijd om het eigendomsvoorbehoud ten
grave te dragen?’ 109
R.M. Wibier, ‘De arme curator en de failliet’. 111
R.M. Wibier, ‘De soap rond onoverdraagbaarheidsbeding’. 113
R.M. Wibier, ‘Het onoverdraagbaarheidsbeding in de bouw’. 115
R.M. Wibier, ‘Is een pandrecht nog wel een beperkt goederenrechtelijk recht? 117
R.M. Wibier ‘Twintig jaar stil pandrecht in Nederland’ 119
C. Smid en R.M. Wibier, ‘Verpanding van onder eigendomsvoorbehoud geleverde zaken en faillissement –
beschikken over voorwaardelijke eigendom: een functie te ver!’ 121
Thema 9 & 10: financieringstransacties 123
Hoorcollege 123
R.M. Wibier, ‘Algemene lessen voor financiële instellingen?’ 127
R.M. Wibier, ‘Financiering op basis van vorderingen: de positie van het vorderingsrecht in ons Burgerlijk
Wetboek’ 129
O. Salah en R.M. Wibier, ‘De kredietcrisis en de Islamitische financiering’ 132
R.M. Wibier, ‘Reactie op Covered bonds en het fiduciaverbod’ 134
R.M. Wibier, ‘Lessen naar aanleiding van de kredietcrisis: maatregelen om een nieuwe crisis te voorkomen
volgens de Turner Review’ 135
R.D. Vriesendorp & R.M. Wibier, ‘De kredietcrisis en privaatrecht’ 137
R.M. Wibier, ‘Covered bond programmes, de titel van overdracht, artikel 3:84 lid 3 BW en het causa-vereiste
bij overeenkomsten’ 138
R.M. Wibier, ‘Expulsions: the destructive power of Finance’ 142
Thema 11: gastcollege sociale advocatuur 144
, Thema 1: aansprakelijkheid voor niet-werknemers
Het juridische kader
Voor de werkgeversaansprakelijkheid zijn twee wetsartikelen van belang:
Artikel 7:611 BW: “De werkgever en de werknemer zijn verplicht zich als een goed
werkgever en een goed werknemer te gedragen”.
Artikel 7:658 BW:
“1. De werkgever is verplicht de lokalen, werktuigen en gereedschappen waarin of
waarmee hij de arbeid doet verrichten, op zodanige wijze in te richten en te
onderhouden alsmede voor het verrichten van de arbeid zodanige maatregelen te
treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen
dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt.
2. De werkgever is jegens de werknemer aansprakelijk voor de schade die de
werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt, tenzij hij aantoont dat
hij de in lid 1 genoemde verplichtingen is nagekomen of dat de schade in belangrijke
mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer.
3. Van de leden 1 en 2 en van hetgeen titel 3 van Boek 6, bepaalt over de
aansprakelijkheid van de werkgever kan niet ten nadele van de werknemer worden
afgeweken.
4. Hij die in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf arbeid laat verrichten door een
persoon met wie hij geen arbeidsovereenkomst heeft, is overeenkomstig de leden 1
tot en met 3 aansprakelijk voor de schade die deze persoon in de uitoefening van
zijn werkzaamheden lijdt. De kantonrechter is bevoegd kennis te nemen van
vorderingen op grond van de eerste zin van dit lid.”
De verhouding tussen artikel 7:658 BW en artikel 7:611 BW
Artikel 7:658 BW wordt beschouw als een lex specialis ten opzichte van artikel 7:611
BW. In beginsel sluit dit samenloop van beide artikelen uit zodat de
aansprakelijkheid op grond van artikel 7:611 BW alleen kan intreden voor schade,
die niet onder de werkingssfeer van artikel 7:658 BW valt.
, De Kok / Jansen’s (1989): Wanneer een schadegeval valt onder art. 7:658 BW, kan de
werkgever ook alleen aansprakelijk worden gesteld voor de schade op grond van art.
7:658 BW (lex specialis)
Als gevolg van bovenstaand arrest bleven vooral de werknemers zonder vergoeding
achter indien het ongeval verder verwijderd was van de werkplek. In 1999 zette de
Hoge Raad de deur naar aansprakelijkheid op grond van goed werkgeverschap
open:
Reclassering NL/ S (1999): “dit brengt mee de vraag of werkgever aansprakelijk is
voor ongevallen die de werknemer, ofschoon samenhangend met zijn
werkzaamheden, in zijn privésituatie … moet worden beantwoord aan de hand van
wat voor dat geval de eis zich als een goed werkgever te gedragen meebrengt”.
Dat een werkgever onder omstandigheden aansprakelijk kan zijn ook al is niet
voldaan aan de vereiste van artikel 7:658 BW blijkt ook uit het onderstaande arrest:
Vonk/ Van der Hoeven (2001): In deze zaak veroorzaakte de bestuurder op weg naar
een klus een ongeval. Zijn inzittende collega’s konden een beroep doen op de WA-
verzekering, maar hij als bestuurder en veroorzaker niet. De rechtbank achtte het
onaanvaardbaar dat de werknemer vanwege de omstandigheid dat hij toevallig ten
tijde van het ongeval het busje bestuurde (de werknemer en zijn collega’s bestuurden
het busje bij toerbeurt) als enige inzittende van vergoeding van schade verstoken
zou blijven en wijst de vordering van de werknemer op grond van 6:248 BW/7:611 BW
toe.
De Hoge Raad vervolgt deze lijn:
De Bont / Oudenallen (2002): Volgens de Hoge Raad kan een werkgever, als artikel
7:658 BW niet van toepassing is, gezien de aard van de arbeidsovereenkomst en de
eisen van redelijkheid en billijkheid verplicht zijn aan de werknemer diens schade
ten gevolg van een verkeersongeval op weg naar werk vergoeden. Hierbij wordt
verwezen naar het arrest Bruinsma/Schuitemaker waarin een werknemer, die
, bestellingen aan het rondbrengen was, tevens een beroep kon doen op het goed
werkgeverschap.
De bovenstaande arresten gaan niet enkel om het aansprakelijkheidsrecht maar ook
over de verzekeringsplicht.
KLM/De Kuijer (2005): Een piloot had een verkeersongeval tussen twee vluchten in.
De wachttijd van de piloot werd als werk gerelateerd beschouwd zodat artikel 7:611
BW van toepassing werd geacht. Volgens het hof had KLM een verzekering moeten
afsluiten of betrokkenen moeten waarschuwen om een dergelijke verzekering af te
sluiten.
Februari-arresten (2008): Er geldt voor werkgevers een verzekeringsplicht ten
aanzien van schade die de werknemer in uitoefening van werk zou kunnen lijden als
gevolg van een verkeersongeval, waarbij zij als bestuurder van een motorvoertuig
betrokken kunnen raken.
Maatzorg/Van der Graaf: De verzekeringsplicht wordt uitgebreid naar werknemers
die in de uitoefening van hun werkzaamheden per fiets aan het verkeer deelnemen,
de zogenoemde eenzijdige fietsongevallen. Dit geldt ook voor voetgangers die
schade lijden als gevolg van een ongeval waarbij een voertuig is betrokken.
TNT/Wijenberg: In gevallen waarin de werknemer een ongeval overkomt is van
belang de samenhang tussen de arbeidsovereenkomst en het ongeval. Dit houdt in
dat ‘in uitoefening van de werkzaamheden’ niet langer het geldende criteria is.
Tevens heeft de Hoge Raad ontkent dat de rechtspraak ook geldt ten aanzien van
een eenzijdig voetgangersongeluk.
Samengevat geldt de verzekeringsplicht wanneer er een samenhang bestaat tussen
de arbeidsovereenkomst en het ongeval. Hierbij geldt: indien er een ongeval is van
een bestuurder van een motorvoertuig, een eenzijdig fietsongeval en een
voetganger die schade lijdt door een ongeval waarbij een voertuig is betrokken. De
verzekeringsplicht geldt niet voor een eenzijdig voetgangersongeluk.
, Rooyse Wissel/Hagens: “Ingevolge [art. 7:658 BW] is de werkgever slechts
aansprakelijk indien hij is tekortgeschoten in zijn zorgplicht schade te voorkomen.
Met een en ander strookt niet om bij 'structureel gevaarlijk werk' – nog daargelaten
dat die categorie van werkzaamheden niet goed afgebakend kan worden – een
aansprakelijkheid uit hoofde van goed werkgeverschap (art. 7:611) voor de
schadelijke gevolgen van een arbeidsongeval aan te nemen indien de werkgever
heeft aangetoond dat hij zijn uit art. 7:658 voortvloeiende verplichtingen is
nagekomen. Daarmee zou immers een vorm van risicoaansprakelijkheid in het leven
worden geroepen, die niet verenigbaar is met de wettelijke regeling.”
Aan werkgeversaansprakelijkheid ex art. 7:611 BW wordt toegekomen indien: 1) de
werkgever geen feitelijke zeggenschap heeft over de schadeveroorzakende
omstandigheden, 2) de werkgever niet de mogelijkheid heeft om
veiligheidsmaatregelen te treffen en 3) er geen sprake is van uitvoering van de
werkzaamheden, maar op grond van “bijzondere omstandigheden” toch een relatie
met het werk wordt aangenomen.
Zoals eerder vermeldt geldt de verzekeringsplicht in drie gevallen: de bestuurder
van een motorvoertuig, een fietser/voetganger die schade lijdt door een persoon in
een gemotoriseerd voertuig en een eenzijdig fietsongeval. Indien de werkgever
tekortgeschoten is in de nakoming van de verzekeringsplicht, dan dient hij de
schade jegens de werknemer te vergoeden.
In de februari-arresten heeft de Hoge Raad richtsnoeren meegegeven voor de
verzekeringsplicht:
• Er komt betekenis toe aan de bestaande verzekeringsmogelijkheden –
waarbij mede van belang is of de verzekering kan worden verkregen tegen
een premie waarvan betaling in redelijkheid van de werkgever kan worden
gevergd – en een behoorlijke verzekering dekking dient te verlenen;
• Geen dekking voor schade als gevolg van opzet of bewuste roekeloosheid van
de werknemer;
• In geval van een eigen auto van de werknemer, biedt de werkgever voldoende
financiële middelen om de werknemer in staat te stellen een behoorlijke