Product
(Assortimentsopbouw, private label, keuze piramide en technische opbouw assortiment)
Onder “Retailing” verstaan we alle activiteiten van bedrijven en organisaties die zich richten op het
direct leveren van goederen, diensten en informatie via alle beschikbare kanalen aan consumenten
(eindgebruikers), waarbij de goederen en diensten worden betaald uit het netto-inkomen van de
consumenten.
Marketing is het managementproces verantwoordelijk voor het identificeren, anticiperen en
bevredigen van de consumentenbehoeften op een rendabele wijze.
De marketingmix instrumenten
Marketing Mix
Fabrikanten: 4 P’s (Product, Prijs, Promotie, Plaats = Retailer)
Retailers: 8 P’s
Interne instrumenten (koopgedrag): presentatie, personeel, productiviteit, fysieke dist.
Externe instrumenten (aandacht): plaats, product, prijs, promotie, publiek.
Omstreeks 1960 bedacht Edmund Jerome McCarthy, hoogleraar in de marketing, dat bedrijven over
vier dingen na moeten denken als ze succesvol een product willen verkopen. De eerste is
het product zelf. De tweede is de prijs van het product. De derde is de promotie van het product en
de vierde is de plaats waar het product te koop moet zijn. De hoogleraar noemde dit de vier
‘marketinginstrumenten’ die al snel bekend stonden als de 4 P’s. Vanuit fabrikanten perspectief zijn
dit nog steeds meest relevante P’s, aangezien plaats de locatie van de retailer is. Later zijn hier
meerdere P’s aan toegevoegd, mede door de retail. In de retail bestaat de marketingmix uit twee
delen; de externe marketingmix, gericht op het wekken van de belangstelling voor de formule en de
interne marketingmix, gericht op het omzetten van de opgewekte belangstelling in feitelijk
koopgedrag.
Omzet in de bedrijfseconomie (omzet = prijs x volume)
In retail opereert men in verschillende productmarkten tegelijk. In de retail is de interpretatie van het
concept ‘omzet’ vaak afhankelijk van de persoon die het concept gebruikt. Dit kan leiden tot
miscommunicatie tussen inkoop en verkoop. Aantal producten in het assortiment van een
supermarkt bv: 20.000 SKU’s. In tegenstelling tot een Aldi en Lidl waar respectievelijk het assortiment
zo rond de 800 en 1800 items zit. Facings: De ruimte voor één artikel. Het aanzicht van een artikel op
het schap. Bijvoorbeeld: twee artikelen naast elkaar geeft een facing van 2. Vijf artikelen naast elkaar
geeft een facing van 5.
Breedte = het aantal behoeften
Diepte = keuze
Product; er zijn drie productniveaus
(kernproduct, tastbaar product en
uitgebreid product)
Deze
keuzepiramide wordt vaak in een supermarkt gebruikt.
A-merken of premiummerken: zeer sterke positie, lage marge
,B-merken: behoorlijke kwaliteit, minder sterk merkbeeld, aantrekkelijke marge
C-merken: laag kwaliteitsimago, goedkoop
PL-groei door: (m.n. in supermarktbranche). Met Pl kun je als retailer onderscheid opbouwen ten
opzichte van concurrentie wat kan leiden tot klantenbinding. Pl kan retailers voordeel opleveren ten
aanzien van marge.
Drie categorieën PL (Private Labels):
1. Generics/ witte merken: merkloze artikelen, commodity (wc papier, afwasborstels). Lage prijs is
USP, geen promotie en simpele verpakking. Onderkant markt en concurrerend met C-merken.
2. Fancymerken: tref je m.n. bij bepaalde retailer aan. BV Maestro pizza’s, Bumblies luiers, Derlon
cosmetica,. Naamgeving geen directe verbinding met retailer. Prijsniveau op niveua goedkope B-
merken en onderkant/ middengedeelte van pirmaide.
3. Winkelmerken: rechtstreekse verbinding tussen merknaam en winkel. Soms niet zoals bv. Shoeby
shop; Jill & Mitch, Exception. Belangrijke component in opbouwen van het winkelimago. Kwaliteit,
prijs en smaak voldoen aan eisen die formule met zich mee brengt. Boven en middengedeelte
piramide en concurreren met A-merken.
Vier categorieën:
1. Generics/ witte merken (commodity, zoals b.v. wc-papier)
2. Fancymerken
3. Winkelmerken
4. Premium winkelmerken
Technische opbouw assortiment:
Kern assortiment; wat verwacht de consument minimaal?
Bv. Manfield; schoenen en laarzen
Rand assortiment; niet noodzakelijk voor het formulebeeld, wel versterkend door verwantschap met
het kernassortiment. Bv. veters, schoensmeer, inlegzooltjes.
Aanvullend assortiment; geen noodzaak voor de formule, wel winst verhogend. Bv. kassameubel
met sieraden, zonnebrillen
, Voorbeelden van producten
Destination: zakken groenten
Traffic builder: Heineken krat
Transaction builder: chips (lekkernijen)
Routine: koffie
Service: baterijen
Plaats
(keuze vestigingsplaats, ontwikkelingen, winkelcentra en klassieke vs nieuwe retail)
Keuze van de vestigingsplaats
De keuze van een vestigingsplaats heeft invloed op: het aantal potentiele klanten dat de winkel kan
bezoeken en de kostenstructuur van de retailer (+/- 10-20% vd omzet).
Kanaalkeuze veranderd
Consumenten zijn mobieler + goede formule kan autonome trekkracht ontwikkelen, waardoor
afhankelijkheid van de locatie minder wordt. Tegenwoordig is het belang van de vestigingsplaats in
de marketingmix van de retailer, hoewel nog steeds groot, wat minder dan in het verleden. De
wereld voor 1994 zag er heel overzichtelijk uit, voor winkelen hadden we één kanaal, het fysieke
kanaal dit tijd is voorbij!
We onderscheiden 4 soorten winkelcentra. Buurtwinkel: voorziet in de dagelijkse aankoopbehoeften
en enkele duizenden mensen, die op max 5 min. afstand lopen wonen. De supermarkt is hier meestal
de voornaamste klantentrekker. Wijkwinkel; een groter formaat dan het buurtwinkelcentrum.
Stadsdeelwinkelcentrum; naast convience producten ook veel specialty en enkele belangrijke
wijkvoorzieningen bv-horeca of medisch centrum) bv. Overvecht (Utrecht)/ Woensel (Eindhoven)/
Hoogvliet (Rotterdam). City centrum; hier bevinden zich voornamelijk specialty winkels (voor
convience; door de hoge huren is vaak geen ruimte).
Classificatie winkellocatie
A1: Een A-locatie is een winkellocatie die zeer aantrekkelijk is voor bedrijven om zich er te vestigen.
Drukke winkelstraat. 75%-100%*
A2: Rand van centrum, betere bereikbaarheid door de nabijheid van parkeervoorzieningen. 50%-
75%*