FORENSISCHE PSYCHIATRIE
Introductie vak, psychische stoornissen, diagnostiek en behandeling
Relevantie Waarom hebben we het over psychiatrie bij criminologie?
- Van alle delinquenten heeft 60% psychische stoornis, 60% verslaving, 80%
uitkering/geen werk, 57% schulden en 35% LVB.
- Hoe verder in de strafrechtsketen hoe meer gestoorden percentueel.
- Verband tussen stoornis en delictgedrag/gevaar? voor een deel vooroordeel.
o Wetenschap: risico op geweldsdelict ongeveer gelijk in de hele groep met
mensen met een psychische stoornis als de rest van de ‘normale’ bevolking.
o Bij sommige stoornissen wel, maar een stoornis kan ook beschermend zijn.
Thijs H. was een student, die drie moorden beging. Hij vertoonde psychotisch gedrag.
- Volgens PBC was hij otv. Hij geloofde dat zijn ouders vermoord zouden worden als hij
niet minimaal twee mensen vermoordde. Hij zou signalen krijgen via o.a. het journaal.
- De rechtbank en het Hof hebben hem tot verminderd toerekeningsvatbaar gerekend
en een gevangenisstraf opgelegd. (ondanks wat deskundigen zeiden).
- Middelengebruik kip of ei verhaal, wat heeft tot wat geleid?
- Had veel rationele dingen gedaan (googlen), maar volgens hem dacht hij in een
wereld te leven vol met psychopaten, waartegen hij zich moest beschermen.
- Kan iemand in een psychose nog rationeel handelen? Ja.
- Ontoerekeningsvatbaarheid bestaat over de hele wereld, maar bij ernstige misdrijven
is het lastig te accepteren geeft geen genoegdoening.
Veroordeelden vinden zelf TBS het verschrikkelijkst, omdat het verlengd kan worden. Het
blijft dus onduidelijk of je ooit nog eruit komt. Wil je dit, dan meewerken alles toegeven!
Het aantal meldingen van verwarde personen blijft nog elk jaar stijgen. Verklaringen:
1. Bezuinigingen in de zorg: Penrose theorie (bezuinigingen meer mensen met
stoornis in gevangenis als ze ook delict hebben gepleegd, of op straat terecht).
2. Corona: vanwege isolement kregen steeds meer mensen psychische klachten hoe
een samenleving verandert, verandert ook hoe mensen functioneren.
3. Gemeten meldingen ≠ het aantal personen met verward gedrag neemt de angst
toe bij burgers? Het zegt niets over de persoon zelf; personen met onbegrepen
gedrag.
Relevantie Het strafrecht gaat anders om met personen met een psychische stoornis.
- Als verdachte kwetsbaar en als dader minder verantwoordelijk (hulp
gedragskundigen)
o In 1 op de 4 zaken voor de meervoudige kamer is gedragsrapportage. Dit is
internationaal gezien heel veel Nederland doet veel moeite.
o NL heeft een langetermijnsinstelling. Zo bespaar je door recidive en schade
die je bespaart voor de samenleving. Dit loont dus.
- En er zijn speciale sancties, zoals de TBS.
Begripsbepaling
- Forensisch = in dienst van het recht.
- Psychiatrie - neurologie = dokteren aan de geest.
o Neurologie = de hardware van alles wat er in ons zenuwstelsel gebeurt
brein.
o Psychiatrie is dan eerder de software. Het is veel meer bezig met hoe de
geest zich uit in denken, voelen, willen, en gedrag. Het richt zich op
mind/geest.
o We weten niet hoe geest bestaat/voortkomt uit brein, maar dat doet het.
1
, - Psychologie is een sociale wetenschap
- (Psycho)pathologie = studie/kunde van de ziekte van de geest.
- (Psycho)diagnostiek = proberen te onderscheiden wat er met iemand aan de hand is,
psychisch gezien.
- Nosologie = naamgeving van de stoornis, classificatieleer.
- Ziekte, stoornis, afwijking.
o We zijn ziekte stoornis gaan noemen.
o Afwijking werd vooral vroeger gebruikt, nu vooral afwijkend van de norm.
- Denken, voelen, willen, handelen, eigenschappen.
- Syndroom, symptoom.
o Syndromen zijn vaste verzamelingen van symptomen. In de psychiatrie is dat
niet zo duidelijk Andere manier classificeren = geen vaste verzameling.
Functiestoornissen / symptomen
Cognitief (kennend) bewustzijn, intellectueel- en oordeelsvermogen, waarneming, denken.
Affectieve functies (gevoelsleven) stemming, affect (emotie).
Conatieve / voluntatieve functies executieve functies, psychomotoriek.
Begripsbepaling – verschil psychiatrische, psychologische diagnostiek
- Psychologie: normaalverdeling, wat heeft de grootste groep en wat wijkt er vanaf?
- Persoonlijkheidsstoornis? wanneer is iets een stoornis?
- Psychopathie? vind je niet in DSM-5.
Begripsbepaling – zeven visies op psychiatrische stoornis:
1. Pathofysiologische afwijking, 2. Verlies van betekenis, 3. Schadelijke disfunctie, 4.
Sociaal construct (geconstrueerd in de samenleving), 5. Onvermogen om het ‘goede
leven’ te leiden, 6. Leed, 7. Beperkingen waar mensen zelf niet mee kunnen omgaan.
Kortom: afspraken maken over wat wij vinden dat op dit moment de psychische stoornissen
zijn en dan zijn dat ze (DSM-5).
Over het algemeen: lijden van de patiënt zelf of diens omgeving + sociaal disfunctioneren.
Geschiedenis van de classificatie
- Emil Kraepelin (1856-1926) – (destijds) zenuwarts. ‘Het is niet goed voor de
wetenschap als men het niet over hetzelfde heeft’.
- DSM (gericht op de westerse wereld) naamgeving van de stoornis. Handig voor
onderzoek op basis van groepsniveau.
o Wat wij vinden dat de psychische stoornissen van dit moment zijn, verandert
steeds. Samenleving verandert, dus ook norm en moraal (wat is afwijkend?).
Psychische stoornis volgens DSM5
- Klinisch significante symptomen in psychische functies;
- Disfunctie in psychologie, biologie of ontwikkeling (in DSM staat niet HOE iets komt);
- Significante lijdensdruk, beperkingen in functioneren op sociaal/beroepsmatig gebied;
- Reactie op stressor of verlies, passend binnen cultuur hoort hier niet bij;
- Niet sociaal deviant gedrag (politiek, religieus, seksueel), conflict individu met
maatschappij ook niet, tenzij gevolg van individueel disfunctioneren;
- Tenminste zoveel van deze symptomen (soms zit daar best een verschil tussen, niet
iedereen heeft dezelfde symptomen);
- Disclaimer voor juridisch gebruik (hoeft juridisch niet ook meteen een stoornis te zijn).
Geschiedenis van de classificatie – beperkingen van / kritiek op de DSM:
- Atheoretisch (geen verklaring wordt gegeven, beschrijvend dankzij onenigheid);
- Reductionistisch (gereduceerd tot één term, andersheid valt weg);
2
, - Schijn van validiteit (lijkt alsof alles zo duidelijk is, maar zo is dat niet bijv. onder één
naam verschillende dingen zien);
- Grens met normaliteit (heel diffuus);
- Grenzen onderling (veel symptomen kunnen tot verschillende classificaties leiden)
(NAO (niet anderszins omschreven) en tenzij beter verklaard door andere stoornis).
- Comorbiditeit;
- Cultuurgebondenheid;
- Belangen? Bijv. farmaceutische industrie (machtige rol).
Verschil: classificatie en diagnose
Classificatie beschrijft stoornis, op groepsniveau, bedoeld voor onderzoek.
- Niet bepalend of behandeling is geïndiceerd;
- Classificatie is onderdeel van de diagnostiek, wat weer onderdeel is van
indicatiestelling voor behandeling (is bepaalde behandeling geïndiceerd?).
Diagnose op individueel niveau, omvat factoren van invloed op beloop en behandeling.
- Bepalend of behandeling is geïndiceerd.
- Beschrijft stoornis en geeft mogelijke oorzakelijke verklaring van een syndroom in bio-
psycho-sociaal perspectief aangrijpingspunt behandeling.
Voorbeeld: depressieve stoornis, matige intensiteit, eenmalig, bij 44-jarige, in zijn jeugd affectief
verwaarloosde, werkloze, man, met suikerziekte, ontstaan na overlijden van echtgenote, bekend met
een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis en waarbij depressie voorkomt in de familie.
- Mogelijke (oorzakelijke) factoren + gekoppeld aan behandeling:
o Kwetsbaar makende factoren: familiaire belasting, afhankelijke persoonssituatie,
suikerziekte(?) Medicatie, psychotherapie, goed instellen (suikerziekte).
o Uitlokkende factoren: overlijden echtgenote Verliesverwerking.
o In standhoudende factoren: werkloosheid Activering.
Geschiedenis van de persoonlijkheidsleer
- Hippocrates ± 400BC en Galenus ± 150BC Temperamentenleer
o Flegmatisch (slijm; onverschillig); Cholerisch (gele gal; snel driftig);
Sanguinisch (bloed; komen we meeste tegen in de FP; veel energie, maar niet
zo goed gestemd); Melancholisch (zwarte gal; stemming en energie is down).
- Carl Jung (1875-1961) Typologie = introvert vs extravert.
o Van typen naar trekken the big five.
o Trekken: emotionaliteit, extraversie, openheid, altruïsme, consciëntieusheid
(gewetensvol, ijver, nauwgezet).
o Persoonlijkheidsvragenlijsten: MMPI (10 dimensies gemeten)
- Projectieve testen, bv Rorschach ambigue plaatjes, soms nog gebruikt, niet heel
valide.
- Psychodynamische theorie (Freud)
o Id (drift), ego (realiteitsprincipe, moet drift onderdrukken), superego (het
ideaal).
o Afweermechanismen die het moeilijker maken voor jezelf.
o Eros en taros – seksualiteit en gewelddadigheid.
Literatuur week 1
H1: Psychiatrische stoornis en diagnostiek
Psychiatrische stoornis = Een stoornis in de cognitieve, affectieve en/of conatieve functies,
die gepaard gaat met significante lijdensdruk of beperkingen in het sociaal functioneren.
- Wordt gekenmerkt door psychische klachten en verschijnselen. Lichamelijke klachten
of verschijnselen komen bij sommige psychiatrische ziekten ook voor.
o Scheiding tussen lichamelijk en geestelijk is kunstmatig: geheel persoon is
ziek.
3
, - Onmogelijk om de veranderingen en oorzaken van hersenprocessen bij
psychiatrische ziekten objectief vast te stellen. Voor het diagnosticeren van deze
ziektebeelden zijn subjectieve ervaringen en het sociale disfunctioneren van de
betrokkenen dan ook belangrijk daarom vaker ‘stoornis’ ipv ‘ziekte’.
Doelen en onderdelen psychiatrische diagnostiek
- Doelen vaststellen of sprake is van stoornis (a.d.h.v. psychiatrische symptomen);
o Zo ja, welke stoornis;
o Wat zijn de mogelijke oorzaken? (gebeurtenissen, erfelijke en/of lichamelijke);
o En wat is de aangewezen behandeling? (o.b.v. de aard en ernst stoornis).
- Twee onderdelen:
o Anamnese = het vragen naar psychiatrische klachten en mogelijke oorzaken;
Vragen, observeren en testvragen voorleggen.
o Eigenlijke onderzoek = het vaststellen van psychiatrische symptomen.
o Meetinstrumenten: (gestructureerde of korte) interviews en vragenlijsten.
o Psychologisch onderzoek: gestandaardiseerde tests.
Toenemend belang van neuropsychologische tests.
o Aanvullend onderzoek: nog niet beschikbaar voor psychiatrische stoornissen.
Laboratoriumonderzoek zou behulpzaam zijn, beeldvormend minder.
Diagnose
- Syndroomdiagnose (descriptief) = beschrijvend, geeft informatie over de redenen en
mechanismen van ontstaan – geordend tot groepen samen optredende symptomen.
- Structuurdiagnose (diagnostische formulering) = beschrijft behalve de symptomen
ook waardoor het syndroom ontstaan is – biopsychosociaal model, schenkt aandacht
aan: kwetsbare (predisponerende), uitlokkende (precipiterend) en onderhoudende
factoren.
Classificatie
- Berust grotendeels op syndroomdiagnoses, maar hoort ook gebaseerd te zijn op
beschrijving syndroom, oorzaken, ziekteproces en prognose van het ziektebeeld.
- Categorische classificatie gaat uit van kwalitatief onderscheid gezondheid en ziekte.
o Bestaat uit duidelijk te onderscheiden categorieën die elkaar niet overlappen.
o Nu veel gebruikt, maar nadelen: reïficatie (‘dingen’) + meerdere diagnoses.
- Dimensionale classificatie: ziekte is aan uitsluitend kwalitatief afwijkende variant van
gezondheid – onder of boven de afgesproken grenswaarde spreken we van stoornis.
- DSM – werd meer gebaseerd op etiologische theorieën dan empirisch verkregen info.
o Nu grotendeels descriptief van aard + expliciete criteria (gevalideerd in
onderzoek) duidelijker + grotere tussenbeoordelaarsbetrouwbaarheid.
o Bedoeld om psychiatrische stoornis onder te brengen in een groep met
vergelijkbare kenmerken.
o Zegt weinig over de lijdensdruk of het sociaal disfunctioneren en dus ook over
of behandeling nodig en zo ja, wat voor behandeling dan.
Methodisch dualisme Eén werkelijkheid (monistisch) vs twee werkelijkheden (dualisme).
- Begon met vraag ‘nature of nurture?’ het ligt meestal aan beiden –
genomgevingsinteractie (aanleg bepaalt omgeving, dat bepaalt weer invloed genen).
- Psychiatrie gaat uit van natuur- (materiewetenschap) en geesteswetenschappelijke
(betekeniswetenschap) methode worden door elkaar gebruikt.
Betrouwbaarheid van een diagnose DSM-classificatiesysteem heeft, door het expliciteren
van de voor een stoornis vereiste kenmerken, de mate van
tussenbeoordelaarsbetrouwbaarheid vergroot. Toch kunnen conclusies verschillen door o.a.
niet op dezelfde informatie en observatie baseren, context waarin het onderzoek plaatsvindt,
4