Methoden en technieken
College 1
Onderzoeken
Onderzoek doelgerichte activiteit gericht op nieuwe kennis opdoen voor het
helpen bedenken van oplossingen voor problemen
Hoe onderzoek gedaan? Hangt af van beeld van werkelijk. Objectief zijn wil
je. Maar 30 jaar geleden objectief, nu niet meer zo. Tijd veranderd dingen, zo ook
de manieren van kijken naar de werkelijkheid.
Ontologie hoe de wereld wordt gezien, zoals bij het voorwerp een stoel. Is wat
je denk te weten, dan is het zo.
Epistemologie hoe de wereld onderzocht moet worden. Hoe je dat denkt: hoe
weet je dat het een stoel is, want heel veel stoelen gezien. Hoeveel kennis en
ervaring je hebt, hoe je kennis opmaakt. (kennis en wetenschappelijke methode
zijn bijv. je epistemologie).
Methodologie hoe dataverzameling het beste kan verlopen. Variabelen hangen
samen op een manier. Dus bijv. een vragenlijst. Methode is hoe het echt ging, het
gaat niet altijd hoe je wil.
Wetenschappelijk onderzoek:
1. Empirisch (gebaseerd op waarnemen)
2. Voortbouwen op werk van voorgangers (cumulatief: steeds bij elkaar
opgeteld)
3. Systematisch (volgens spelregels)
a. Toetsbare uitspraken
b. Controleerbaar
c. Repliceerbaar (hoe data en onderzoeksplan opgeslagen, veel
documenteren)
Wetenschappelijke benamingen:
Empirische analytisch: afstand tot onderzoekseenheden, objectief,
meten, kwantitief
Empirische interpretatief: geen afstand tot onderzoekseenheden,
subjectief, begrijpen/beschrijven, kwalitatief.
Probleem, want:
Niet zo zwart-wit. Kwantitatief niet altijd objectief en kwalitatief niet altijd
subjectief (hoe de steekproef eruit ziet en welke analyse methode).
Analytisch onderzoek proberen bijv. meer afstand tot onderzoekseenheden en
objectief te zien.
,Triangulatie onderzoek met meerdere methoden (gezien als iets heel
belangrijks)
- Ook wel driehoeksmeting genoemd.
- Verhoogt betrouwbaarheid (kwaliteit verbeteren)
- Probleemstelling aanpakken met meerdere
onderzoeksmethoden
Typen wetenschappelijk onderzoek
Fundamenteel kennis opmaken, dingen te kijken, vaak universiteit.
Onderzoek om het doen van onderzoek.
Praktijkgericht praktisch probleem aanpakken, oplossingen voor de
praktijk in de praktijk. Maak je een advies of plan. Helpen veranderen van
praktijk situaties.
Probleem: dit is weer vrij zwart-wit. Universiteit wordt er ook wel praktisch
onderzoek verricht.
Empirische cyclus:
Fundamenteel onderzoek dat over de gehele cyclus gegaan
wordt gezien als goed onderzoek.
Observatie: veel verschillende vormen. Bijv. een studie
gemaakt en nog iets opgevallen, dingen die je hebt
geobserveerd in het leven. Literatuur onderzoek en ziet
een patroon en wel een empirische studie bij doen.
Inductie: observatie gedaan en komt dan tot een theorie.
(bijv. loopt door de gangen, zie mensen in NL langer dan Chinesen. Denkt NL
langer. Doet hypothese, steekproef, doet conclusie, toetsing en uitrekenen
Deductie: je hebt hypothese, die testen. Hypothese-toetsbaar.
Kenmerken van onderzoeksbenaderingen
Kwantitatief deductief, toetsen van theorie, objectieve metingen
Kwalitatief inductief, opstellen van theorie, subjectieve interpretaties
(subjectief, want het gaat om meningen, gevoel, vermoeden,
waardeoordeel van mensen)
Deductie van hypothesen
De theorie is bedacht. Je denkt dat het zo werkt. Hoe kom je tot een hypothese
die voor onderzoek toetsbaar moet zijn. Hoe gaat dat in de empirische cyclus?
Specifieke uitspraken afleiden uit algemene uitspraken:
Theorie: ‘’alle vogels kunnen vliegen’’
o Is uit observatie gebleken, dit heb je namelijk gezien.
Aanname: dit is een vogel
o Je denkt namelijk dit lijkt op een vogel, loopt en eet als een vogel,
heeft vleugels.
, Hypothese: deze vogel kan vliegen
o Dit kun je testen. Uit de tekst blijkt dat hij niet vliegt.
Empirische waarneming: dit is een vogel, maar hij vliegt niet!
Toetsing: hypothese is gefalsificeerd.
o Dan kun je verschillende conclusies maken, (kijk eronder).
Evaluatie: conclusie: ‘geen vogel’ of ‘in tegenspraak met theorie’
Echter: als je een vogel test die wel kan vliegen, is ook goed mogelijk. Goed
voorbeeld voor wetenschappelijk onderzoek. Je hebt veel vogels, dus er zijn ook
veel steekproefen mogelijk, die wel kunnen vliegen. Je hebt dan misschien 1
steekproef die niet kan vliegen. Als je alleen deze steeproef trekt, heb je een
verkeert beeld van de werkelijkheid.
Conclusie: meer vogels testen
Onderzoeksplan
Probleemstelling
Doelstelling (waarom doe je dat?)
Vraagstelling (wat doe je?)
Probleemstelling en een kwantitatieve onderzoeksvraag
Hoe begint een onderzoek. Probleemstelling, dus waarom doe je
onderzoek? Een probleem bijvoorbeeld die je wil oplossen.
Wat is een onderzoeksvraag? Van een probleem
Vraagstelling wat je wil weten?
Fundamenteel: hiaten/tegenstrijdigheden in de wetenschappelijke kennis
Praktijkgericht
o Afkomstig probleem opdrachtgever
o Vaag/globale weergave van het probleem concretiseren
o Huidige vs gewenste situatie: nu 10 mensen bezoeken pagina,
daarna 100 bezoekers.
Doelstelling waarom wil je dit weten? Waarom belangrijk?
Inzicht krijgen in (samenhang, inzicht probleem)
Relevant: theoretisch, praktijk of beide)
Kijken naar etische aspecten?
Dit resulteert in een onderzoeksvraag.
Conceptueel model als gevolg, of ook wel theoretisch raamwerk.
Typen onderzoek:
Beschrijvend (exploratief) onderzoek: wat voor, welke wanneer?
o Wie koopt biologisch vlees?
Verklarend (theorievormend) onderzoek: waarom, waardoor? (causaliteit
aantonen, ook wel oorzakelijkheid
, o Waarom kopen consumenten biologisch vlees in plaats van niet-
biologisch vlees?
Voorspellend (theorievormend) onderzoek: wat gebeurt er met…als
gevolg van? Tot welk…leidt? (causaliteit)
o Wat gebeurt er met het aantal consumenten dat biologisch vlees
koopt als gevolg van prominentere plaatsing in de supermarkt?
Kwantitatieve onderzoeksvragen
Frequentievragen
o Hoeveel? (mensen)
o Hoevaak? (mensen)
Hoeveel mensen zitten in de opleiding?
Verschilvragen
o In welke mate is er een verschil in/tussen
o Groepen
o Voor-na
Kwaliteit van onderzoek dat mensen opdoen bij groepen?
Samenhangvragen
o Is er een relatie tussen .. en …
Tussen twee variabelen. Correlatie, spreidingsdiagrammen
Goede kwantitatieve onderzoeksvraag
Relevant: sluit aan bij probleem- en doelstelling
Specifiek: beantwoordbaar/onderzoekbaar, bevat belangrijkste kenmerken
van je onderzoek, antwoord, maar dan ja/nee,
Vermijd: waarom vragen, hoe komt het-vragen, hoe kunnen we-vragen, en
ethische en esthetische vragen (vragen over mooiheid en harmonie)
Onderzoeksontwerp
Onderzoekseenheid:
Het niveau wat je interessant vindt. Een individu of een groep. Wel
meerdere mensen vragen.
o Bijv. geinteresseerd in wiskunde leren makkelijker maken van
kinderen
Geinteresseerd in op individu: het kind
o Bijv. hoe kunnen we pesten in klassen verminderen
Geinteresseerd in de klas: een groep (van individuen)
Op wie/wat heeft de onderzoeksvraag betrekking:
Volgt direct uit onderzoeksvraag niveau waarop antwoord wordt
verwacht
Vaak respondent, soms groepsniveau
Vaak regel/rij in databestand, soms aggregatie nodig (samenvoegen)
Onderzoekskenmerken (eigenschapsbegrip)
Wat je gaat meten bij de onderzoekseenheid: