voor het examen van sociologie en ethiek heb ik een begrippenlijst gemaakt met alle begrippen uit de hoofdstukken die nodig zijn om te kennen voor het examen. hiermee kan je veel kennis doen en de begrippen toepassen op de theorie die erbij hoort. succes!
Ethiek in sociaal werk
Begrippen H1, 2, 4, 5, en 7
Hoofdstuk 1. Moraal en sociaal werk
1.1
Technisch-instrumentele: beschikking over kennis, kunde en professionaliteit
waardoor ze effectief en efficiënt hun doelen bereiken.
Normatieve professionaliteit: bewust zijn van normen, waarden en deugden
(goede eigenschappen die het handelen bepalen).
Professionele wijsheid: het vermogen om op basis van argumenten de juiste
keuzes te maken.
1.2
Verantwoordelijkheid: je moet zorgen dat iets goed gaat en bereid zijn om je te
verantwoorden.
Taakverantwoordelijkheid: afspraken die binnen een organisatie gemaakt zijn.
Deugdverantwoordelijkheid: gebaseerd op normen, waarden, morele plichten ect.
Bewust bekwaam: bewust van je kennen, kunnen en dit kunnen verbeteren.
1.3
Morele vragen: zijn vragen over goed en kwaad.
Morele opvattingen: zijn antwoorden op deze vragen.
Moraal: is het geheel van handelingen en gedrag die als gewenst worden gezien
door de maatschappij.
Morele waarden: zijn idealen van een groep mensen over wat goed is, waarvan uit
morele normen ontstaan (gedragsregels).
Moreel probleem: als waarden met elkaar botsen
Ethische dilemma’s: waarbij je uit twee alternatieven moet kiezen die beide te
maken hebben met normen en waarden.
1.4
Waarden: zijn begrippen die omschrijven wat mensen waardevol vinden en waar ze
naar streven (idealen).
Normen: zijn handelingsvoorschriften gebaseerd op waarden.
Morele normen: richtlijnen die aangeven hoe iemand moet handelen of hoe gedrag
moet worden beoordeeld.
Fatsoennormen: omgangsregels, conventies of ‘goede manieren’. Het is een
etiquette over wat (niet) hoort.
Juridische normen: sluiten aan op een opvatting over wat een goede maatschappij
is en op een morele regels die veel mensen delen.
Deugd: is een vaste, goede eigenschap van een persoon waardoor hij moreel juist
handelt.
1.5
Intuïtieve moraal: de achtergrond van moreel gedrag in het dagelijks leven
Hechtingsmoraal: het is goed om voor je naasten te zorgen.
Geweldmoraal: het is goed om jezelf en je naasten te beschermen tegen
bedreigingen.
Reinigingsmoraal: het is goed om jouw wereld zuiver te houden.
Samenwerkingsmoraal: het is goed om constructief samen te werken.
, 1.6
Ethiek: is een systematische reflectie op morele vragen op basis van rationele
argumenten.
1.7
Schaamte: men vindt het belangrijk wat anderen van hen denken.
Schuld: men wil zichzelf recht in de spiegel kunnen aankijken.
Psychoanalyse: het geweten ontwikkelt zich door identificatie met de ouders.
Behaviorisme: moreel gedrag is aangeleerd.
Cognitieve theorie: het denken van morele vragen ontwikkelt zich in stadia.
Morele actor: persoon die handelt in morele kwesties.
2.1
Deugdenethiek: wordt bekeken welke handeling moreel juist is door naar de
persoonlijkheid van de actor te kijken.
Negatieve vrijheid: afwezigheid vaan beperkingen
2.2
Hechtingsmoraal: men voelt zich meer betrokken bij naasten
Handelingsutilisme: je weegt de gevolgen tegen elkaar af en beoordeelt of de
handeling bijdraagt aan het realiseren van de waarden die je nastreeft.
Regelutilisme: regels bedenken die voor het grootste aantal mensen nuttig zijn.
2.3
Beginselethiek/ deontologische ethiek: welke handeling moreel juist is door te
kijken of de handeling zelf juist is, ongeacht de gevolgen.
Plichtethiek (of beginselethiek), dan ligt de nadruk op dat het een plicht is om
ethisch te handelen.
Praktische rede: het vermogen om redelijk te handelen en niet te laten sturen.
Hypothetische imperatief: specifieke doelen
Categorische imperatief: handel alsof de grondregel van je handeling door jou tot
een natuurwet wordt.
2.4
Zorgethiek: is de enige theorie die rekening houdt met de verschillend relaties die
mensen met elkaar kunnen hebben.
Caring about: aandachtige betrokkenheid, signaleren, sensitief voor signalen
Carin for: zorg op zich nemen, verantwoordelijkheid om in te grijpen.
Care giving: zorg verlenen, praktische zorg uitvoeren, bekwamen om de
noodzakelijke zorg te geven.
Care receiving: nagaan of de ontvangen zorg aansluit bij de behoefte.
4.1
De participatiesamenleving en de focus op empowerment: de sociaal werker
moet meer samenwerken en wordt vaker ingeschakeld vanuit burgerinitiatieven.
Klassieke professionals: hebben gespecialiseerde kennen, kan niet worden
overgenomen (dokters).
Bescheiden professionals: minder gespecialiseerde kennis, kan worden
overgenomen (sociaal werkers).
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper lisannedevries6. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €5,48. Je zit daarna nergens aan vast.