Ontwikkelingspsychologie blok 2!
Hoofdstuk 8: De fysieke ontwikkeling in de peuter- en kleutertijd
8.1 Fysieke groei
8.1.1 Het groeiende lichaam
De gemiddelden verschillen in lengte en gewicht tussen jongens en meisjes
nemen in de peuter- en kleutertijd toe. Op 2-jarige leeftijd zijn die verschillen nog
relatief klein, maar op hun zesde beginnen jongens gemiddeld langer en
zwaarder te worden dan meisjes.
Daarnaast bestaan er ook grote verschillen tussen kinderen in economisch
ontwikkelde landen en kinderen in ontwikkelingslanden. *De betere voeding
en gezondheidszorg in de ontwikkelde landen vertaalt zich in een aanzienlijk
sterkere groei bij kinderen. Verschillen in lengte en gewicht weerspiegelen ook
economische factoren binnen een land.
Niet alleen de lengte en het gewicht veranderen in de kleutertijd, maar ook
binnen het lichaam treden er fysieke veranderingen op. Kinderen worden sterker
doordat hun spieren in omvang toenemen en hun botten steviger worden. Ook de
zintuigen blijven zich verder ontwikkelen.
8.1.2 De groeiende hersenen
Van alle delen van het lichaam groeien de hersenen het snelst. De hersenen van
een kind van 2 jaar die goede voeding hebben gehad, beslaan ongeveer ¾ van
de grootte en het gewicht van een volwassen hersenen. Bij de groei van de
hersenen speelt de toename van het aantal verbindingen tussen cellen hierbij
een belangrijke rol. Deze onderlinge verbindingen maken complexere
communicatie tussen neuronen mogelijk. Ze zorgen ook voor de snelle
ontwikkeling van de cognitieve vaardigheden. De hoeveelheid myeline neemt
ook toe (= een vettige substantie die de neuronen versnelt en de overdracht van
zenuwsignalen versnelt en het gewicht van de hersenen toeneemt). Deze snelle
groei helpt ook bij de ontwikkeling van ingewikkeldere fijne en grove motorische
vaardigheden. Aan het eind van de kleutertijd is het corpus callosum aardig
dikker geworden (een bundel zenuwvezels die de twee hersenhelften met elkaar
verbindt) en het ontwikkelt maar liefst 800 miljoen individuele vezels die de
hersenfunctie tussen de twee helften helpen coördineren.
Lateralisatie
Dit is het proces waarbij bepaalde functies hun plek eerder in de ene
hersenhelft dan in de andere hersenhelft vinden. De twee hersenhelften
worden ook steeds gedifferentieerder en gespecialiseerder. Bij de meeste
mensen concentreert de linkerhersenhelft zich op taken waarvoor verbale
competentie nodig is -> praten, lezen, denken en redeneren. De
rechterhersenhelft ontwikkelt zijn eigen sterke kanten, met name de non-
verbale competenties -> ruimtelijk inzicht, herkenning van patronen en
tekeningen, muziek en emotionele uitingen.
De linkerhersenhelft benadert informatie sequentieel, dat wil zeggen 1 stukje
informatie tegelijk, terwijl de rechterhersenhelft informatie op een globale manier
verwerkt en als ѐѐn geheel behandelt. Ondanks deze specialisatie werken de
twee hersenhelften in de meeste opzichten samen. *Ze zijn van elkaar
afhankelijk en de onderlinge verschillen zijn klein.
,De ene hersenhelft kan de meeste taken van de andere hersenhelft ook
uitvoeren. De hersenen zijn veerkrachtig. Als de ene
hersenhelft die gespecialiseerd is in een bepaalde type informatie beschadigd
raakt, neemt de andere hersenhelft die taken soms over.
8.1.3 Het verband tussen groei van de hersenen en de cognitieve
ontwikkeling
De toename van de hoeveelheid myeline houdt verband met de groeiende
cognitieve vaardigheden van kleuters. De myelinetoename is in het deel van de
hersenen dat geassocieerd wordt met aandacht en concentratie tegen de tijd dat
kinderen van ± 5 jaar zijn voltooid. Dit zou de groeiende concentratieboog
kunnen verklaren van kinderen als ze schoolgaande leeftijd naderen. * De
verbetering van het geheugen in de kleuterjaren kan verband houden met de
toegenomen hoeveelheid myeline in het gebied dat geassocieerd wordt met
herinnering**
8.1.4 De ontwikkeling van de zintuigen
De rijping van de hersenen leidt tot een betere beheersing van oogbeweging en
een beter vermogen om scherp te stellen. Bij kleuters begint zich ook een
geleidelijke verschuiving te voltrekken in de manier waarop ze samengestelde
objecten zien. Perceptuele
schematisering: het vermogen om tegelijkertijd het geheel en de afzonderlijke
delen te onderscheiden. Dit begint pas rond de 7/8 jaar.
Niet alleen het gezichtsvermogen wordt verbeterd, maar ook het gehoor. Deze
verandering leidt soms tot oorpijn in de kleuterjaren (de buis van Estachius komt
meer in een hoek te liggen). De verbetering is niet zo groot als bij het
gezichtsvermogen, omdat het gehoor aan het begin van de peuter- kindertijd al
goed ontwikkeld was. *Een van de gebieden waarop het gehoor van peuters en
kleuters nog hiaten vertoont, is het vermogen om specifieke geluiden te isoleren
van andere geluiden.
8.2 Motorische ontwikkeling
Veranderingsblindheid: de moeite met het opsporen van veranderingen in visuele
prikkels.
8.2.1 De grove motoriek
Hoe ouder een kind wordt hoe beter hun coördinatie wordt, waardoor ze ook hun
motorische activiteiten verder kunnen ontwikkelen. De vooruitgang van de
grove motoriek houdt ook verband met de hersenontwikkeling en de
myelinevorming rond neuronen, in dit geval in gebieden van de hersenen die
te maken hebben met evenwicht en coördinatie.
De motorische vaardigheden ontwikkelen zich zo snel omdat kinderen ze heel
veel oefenen. Het algemene activiteitsniveau ligt hoog.
,Er bestaan natuurlijk ook verschillen tussen kinderen. Sommige van deze
verschillen komen voort uit het aangeboren temperament. De genen spelen ook
een belangrijke rol bij de totstandkoming van het activiteitsniveau van een
individueel kind. Het activiteitsniveau van eeneiige tweelingen vertoont meestal
meer overeenkomsten dan dat van twee-eiige tweelingen.
Omgevingsfactoren spelen ook een rol (de opvoedingsstijl van de ouders, de
opvattingen van een bepaalde cultuur over wat gepast en ongepast gedrag is).
Uiteindelijk bepaalt een combinatie van genetische factoren en
omgevingsfactoren hoe actief een kind precies zal worden.
Genderverschillen in grove motorische vaardigheden
De ontwikkeling van de grove motoriek verschilt tussen jongens en meisjes.
Jongens zijn gemiddeld sterker dan meisjes. Het activiteitsniveau van jongens is
hoger dan dat van meisjes. Daarentegen zijn meisjes beter dan jongens in
activiteiten waarvoor de coördinatie van armen en benen nodig is. Er spelen ook
sociale factoren mee bij de genderverschillen in de grove motoriek. Naarmate
kinderen ouder worden, wordt gender steeds bepalender voor het soort
activiteiten dat de maatschappij acceptabel vindt voor meisjes en voor jongens.
8.2.2 De fijne motoriek
Hier gaat het om subtielere lichaamsbewegingen. Bijvoorbeeld het gebruiken van
bestek, knippen met een schaar, het strikken van veters en schrijven. Voor dit
soort vaardigheden is veel oefening nodig. En tegen de tijd dat kinderen vier zijn,
zijn hun fijn- motorische vaardigheden aanzienlijk verbeterd.
8.2.3 Zindelijk worden: wanneer en hoe?
Zindelijkheid is een opvoedkwestie waarover ouders zich veel zorgen kunnen
maken en waarover veel meningen bestaan. Volgens sommigen moeten ouders
flexibel met zindelijkheidstraining omgaan en er pas mee beginnen als hun
kind daar klaar voor lijkt te zijn. Anderen pleiten voor een hardere aanpak, zij
beweren dat zindelijkheidstraining vroeg en snel moet gebeuren. Elimination
communication is waarbij baby’s helemaal geen luiers dragen en verzorgers al
vanaf de geboorte op basis van timing, signalen van de baby en intuïtie op tijd
zorgen dat de baby op een geschikte plek zijn behoeften kan doen.
NCJ (Nederlands Centrum Jeugdgezondheid) geeft aan dat het tijdstip om te starten met een
zindelijkheidstraining en de duur van de training per kind verschilt en dat er pas mee
begonnen moet worden als het kind eraan toe is.
Uit onderzoek komen verschillende rijpheidssignalen naar voren, zoals interesse
van het kind voor het potje, het vermogen om comfortabel te gaan zitten op het
potje, het vermogen van het kind om duidelijk te maken dat het moet plassen of
dat het een natte luier heeft. Als kinderen zich verzetten tegen
zindelijkheidstraining, moeten ouders en/of verzorgers de training uitstellen.
, 8.2.4 Links- of rechtshandigheid
Dit is een duidelijke voorkeur voor het gebruik van een bepaalde hand, die zich
meestal aan het einde van de kleutertijd manifesteert. De handvoorkeur is
namelijk bij de geboorte al aanwezig in het brein, alleen nog niet stevig
verankerd. De voorkeur manifesteert zich meestal rond het vijfde of zesde
levensjaar. De wereld is zelfs zo ‘rechts georiënteerd’ dat linkshandigen er meer
gevaar lopen. Zij krijgen gemiddeld meer ongelukken en lopen daardoor zelfs een
groter risico om vroeg te overlijden dan rechtshandigen.
8.2.5 De tekening als graadmeter van ontwikkeling
Volgens ontwikkelingsdeskundigen speelt de kindertekening een belangrijke rol
bij het perfectioneren van de fijne motoriek en ook bij andere aspecten van de
ontwikkeling. Het tekenen leert hun een aantal belangrijke lessen, zoals het
belang van planning, zelfbeheersing en zelfcorrectie.
De willekeurige strepen en vormen van jonge peuters en kleuters zouden alle
bouwstenen bevatten voor de complexere creaties die zij later produceren. De
tekeningen van peuters en kleuters doorlopen een aantal stadia:
Krabbelstadium -> het eindproduct bestaat uit ogenschijnlijk
willekeurige strepen op het papier. De elementen kunnen we
onderverdelen in twintig verschillende categorieën, zoals horizontale lijnen
en zigzaglijnen.
Het vormstadium -> rond de leeftijd van 3 jaar, kenmerkt zich door het
verschijnen van vormen, zoals vierkanten en cirkels, maar ook plusjes en
kruisjes.
Het ontwerpstadium -> ze ontwikkelen het vermogen om meer dan 1
eenvoudige vorm te combineren tot een complexere vorm.
Het picturale stadium -> tussen het vierde en vijfde levensjaar. Hun
tekeningen beginnen op herkenbare objecten uit de echte wereld te lijken.
8.3 Bedreiging van fysieke groei en motorische ontwikkeling
8.3.1 Slaapproblemen
Slapen is bij sommige kinderen een echt probleem. Liefst 20-30 procent van de
kleuters heeft meer dan een uur nodig om in slaap te vallen. Een kwart van
kinderen heeft wel eens last van nachtmerries: levendige, enge dromen die
meestal tegen de ochtend verschijnen. Een nachtmerrie is geen reden tot
bezorgdheid, maar er kan wel een probleem ontstaan als nachtmerries
herhaaldelijk optreden en het kind ook overdag angstig maakt. Het kan dan
voorkomen dat een kind dan bang is om naar bed te gaan.
Een pavor nocturnus is nog heftiger dan een nachtmerrie. Het is een
slaapstoornis die leidt tot een versnelde ademhaling en hartslag, en waarbij een
kind in een intense paniektoestand wakker wordt. Sommige slaapproblemen
worden veroorzaakt door een medisch probleem (een verstopte neus, hoesten,
jeuk, pijn, bloedarmoede en overgewicht).
Een bepaald aantal uren slapen kan voor het ene kind te kort zijn en voor het
andere juist te lang.