Dit is een samenvatting van het gehele boek 'Cognitieve therapie' van Susan M. Bögels en Patricia van Oppen. Het betreft de derde, geheel herziende druk. Het is een uitgebreide samenvatting van alle hoofdstukken uit het boek, dat vaak gebruikt wordt voor de cursus CGT (cognitieve gedragstherapie) ...
Cognitieve therapie
Susan M. Bögels
Patricia van Oppen
Theorie en praktijk. Derde, geheel herziende druk
1. Cognitieve Verwerking en psychopathologie: theorie en onderzoek
De klinische psychologie is sterk beïnvloed door ontwikkelingen en inzichten uit de cognitieve
psychologie:
- Er zijn cognitieve theorieën geformuleerd waaruit toetsbare hypothesen over de aard en
oorsprong van psychopathologie zijn af te leiden.
- Er zijn experimentele procedures beschikbaar gekomen die het mogelijk maken
psychopathologie te onderzoeken zonder terug te vallen op introspectieve methoden.
Cognitieve psychologie: stroming die ontstaat eind van de jaren zestig waarbij steeds meer
psychologen erkenden dat de hersenen informatie verwerken en niet slecht reageren op informatie.
Deze stroming was een reactie op behaviorisme: volgens behaviorisme zijn mentale processen niet
toegankelijk voor empirische toetsing en vallen buiten het domein van de empirische wetenschap.
Cognitieve psychologie formuleerde juist wel theorieën over mentale processen.
In de cognitieve psychologie is de mens een informatie verwerkend systeem met processen die een
rol spelen bij het verwerven, de opslag en de reproductie van kennis. Drie meest onderzochte
processen; aandacht, interpretatie en geheugen. Deze processen worden beïnvloed door de
informatie zelf en door het geheugen.
De kennis waarover een persoon beschikt wordt georganiseerd in schema’s: deze bevatten
gegeneraliseerde kennis over de wereld, de persoon zelf en over de interactie tussen de persoon en
de buitenwereld. Deze worden gevormd door ervaringen. Een schema moet eerst geactiveerd worden
om informatieverwerking te beïnvloeden.
Aandacht: schema’s bepalen waar aandacht op wordt gericht en welke informatie wordt gegenereerd
Interpretatie: schema’s bepalen welke betekenissen worden toegekend aan informatie
Geheugen: schema’s bepalen wat er wordt herinnerd
Schema’s voorkomen dat je geheugen niet vol zit met losse ervaringen en gedachten, zonder
onderlinge verbanden, zonder organisatie. Nieuwe informatie zou niet gerelateerd worden aan kennis.
Schema’s dienen om informatie te selecteren, te reduceren en te interpreteren.
Albert Ellis en Aaron Beck zijn twee grondleggers van de cognitieve psychotherapie: zij stelden dat
neurotische problemen, zoals depressie of angststoornissen, worden veroorzaakt door onlogische,
irrationele ideeën die mensen aanhangen.
Voornamelijk Beck’s ideeën hebben een grote invloed gehad op het empirische onderzoek naar
cognitieve modellen van psychopathologie. Volgens Beck zijn emotionele stoornissen het gevolg van
disfunctionele schema’s en zorgen deze schema’s tevens voor het in stand houden van de klachten.
Activatie van disfunctionele schema’s gaat gepaard met specifieke veranderingen of afwijkingen in de
informatieverwerking (denkfouten). De inhoud van automatische oncontroleerbare gedachten is een
afspiegeling van de disfunctionele schema’s.
Volgens Beck zou bij depressieve stoornissen het denken gepreoccupeerd zijn met verlies en
hopeloosheid. De schema’s hierbij kenmerken zich door ideeën over eigen waardeloosheid en schuld,
,over de onrechtvaardigheid en liefdeloosheid van de wereld en mensen, en over de hopeloosheid van
de toekomst (‘cognitieve triade’).
Bij manische stoornissen staan juist over-optimistische ideeën over de eigenwaarde en voortdurende
winstmogelijkheden op de voorgrond.
Bij angststoornissen zou er sprake zijn van gevaarschema’s: hoge verwachting van gevaar,
gecombineerd met een lage verwachting dit gevaar het hoofd te kunnen bieden.
Er zijn grofweg twee tradities van onderzoek naar cognitieve processen en psychopathologie:
- Therapeutisch georiënteerde stroming:
Deze theorie verondersteld (geïnspireerd door Beck zijn ideeën) dat disfunctionele schema’s niet
alleen tot uitdrukking komen in de opvattingen en denkstijlen van patiënten, maar ook dat patiënten
zich bewust kunnen worden van hun disfunctionele gedachten, denkfouten en schema’s. Deze traditie
heeft geleid tot onderzoeken waarin opvattingen en denkfouten onderzocht worden door middel van
subjectieve meetmethoden zoals zelfrapportage vragenlijsten. Onderzoek wijst uit dat bijv depressieve
individuen hogere scores op zelfrapportage vragenlijsten halen dan niet-depressieve individuen.
Nadelen; dit geeft alleen de gedachten weer waar iemand zich op dat moment bewust van is en het is
moeilijk te controleren of patiënten hun werkelijke gedachten rapporteren.
- Cognitief experimentele stroming:
Volgens deze stroming zijn schema’s niet toegankelijk voor introspectie. Deze traditie heeft zich dan
ook via de experimentele weg gericht om informatieverwerkingsprocessen in kaart te brengen.
Globaal gesproken komt het er bij deze taken op neer dat men de informatieverwerking van
emotioneel geladen informatie vergelijkt met neutrale informatie waarbij de afhankelijke variabelen
bestaan uit objectieve maten, zoals reactietijden of het aantal goede responsen. Nadelen; bij
onderzoeken worden vaak eenvoudige stimuli/woorden gebruikt waardoor ecologische validiteit
betwijfeld wordt.
Selectieve aandacht: verwijst naar het vermogen om voorrang te geven aan belangrijke informatie en
onbelangrijke informatie te negeren. Deze selectie bepaald welke informatie in aanmerking komt voor
verdere verwerking (interpretatie en geheugen).
Een robuuste bevinding door middel van stroop-taken onderzoek is dat angst gepaard gaat met
selectieve aandacht voor woorden die verwijzen naar de gevreesde stimuli of de gevreesde afloop
specifiek voor hun angststoornis.
Ook de stipdetectietaak toont aan dat angstige individuen een aandachtsbias vertonen voor bedreigde
stimuli. De stipdetectietaak biedt ook de mogelijkheid om verschillende onderdelen van aandacht te
onderscheiden: een vroege component (snelle oriëntatie naar dreiging) en een latere component
(moeite met het losmaken van de aandacht van de bedreigde stimulus). Er zijn aanwijzingen dat angst
samenhangt met zowel de vroege als de late vertekening in aandacht en dat depressie specifiek
geassocieerd is met de late component.
Uit onderzoek blijkt dat selectieve aandacht een substantiële rol speelt bij angst. Niet alleen blijkt
angst gepaard te gaan met selectieve aandacht voor bedreiging, selectieve aandacht lijkt tevens een
(causale) rol te spelen bij het ontstaan en de versterking van angstklachten.
Selectieve interpretatie: veel van de informatie waarmee we dagelijks worden geconfronteerd is
ambigu en we disambigueren deze informatie door het te interpreteren. Bepaalde fenomenen worden
met elkaar in verband gebracht terwijl ze in feite niet gerelateerd zijn (bijv pijn in de arm/borst wordt
gelinkt aan het krijgen van een hartaanval). Deze vervorming wordt aangeduid met selectieve
interpretatie.
Onderzoek naar selectieve interpretatie bestaat uit offline en online methoden:
Offline methoden zijn o.a. vragenlijsten en het ordenen van interpretaties naar waarschijnlijkheid; geeft
personen de ruimte om te reflecteren op het ambigue materiaal en ze hoeven niet perse hun eerste
interpretaties te geven. Uit een offline onderzoek bleek bijvoorbeeld dat angstige personen een hard
,geluid ’s nachts vaker interpreteren als bedreigend dan niet angstige personen. Angst als
persoonlijkheidstrek blijkt sterker samen te hangen dan toestandsangst.
Online methoden maken vaak gebruik van reactietijd. Bijvoorbeeld een onderzoek waarbij deelnemers
moeten reageren op woorden met een positieve of negatieve interpretatie. Analyse van de reactietijd
liet zien dat niet-angstige individuen de situaties positief beoordeelden en individuen met een sociale
angststoornis niet.
Ook heeft onderzoek aangetoond dat eigen lichamelijke sensaties door mensen met een
angststoornis vaker negatief worden beoordeeld. Onderzoek heeft ook bewijs geleverd voor de
causale rol van interpretaties bij angst; mensen bij wie een negatieve interpretatiebias werd
geïnduceerd nemen angstgevoelens toe in vergelijking bij mensen bij een positieve/neutrale
interpretatiebias werd geïnduceerd.
Ook bij depressieve patiënten wordt ambigue informatie veelal negatief geïnterpreteerd. Ook speelt de
interpretatiebias een rol bij het ontwikkelen van een depressie.
Selectief geheugen: afwijkingen van bepaalde emotionele informatie (geheugenvertekeningen). Uit
onderzoek blijkt dat de ernst van een depressie samenhangt met de snelheid waarmee patiënten
onplezierige herinneringen kunnen ophalen. Hoewel een stemmingscongruent geheugeneffect
regelmatig is gevonden in onderzoeken, zijn er ook studies bekend waar alleen een congruentie-effect
van vrolijke stemming is gevonden. Een verklaring hiervoor is dat normale proefpersonen meer
gemotiveerd zijn om de sombere stemming te herstellen door meer positieve herinneringen op te
roepen. Deze herstelfunctie zou bij depressieve personen verstoord kunnen zijn.
Depressieven hebben in vergelijking met normale personen meer moeite om zich specifieke
gebeurtenissen te herinneren. Ze halen vaker algemene in plaats van specifieke herinneringen op uit
hun geheugen. Het lijkt er op dat die overalgemene geheugenvertekening een kenmerk is van
depressie en van de onderliggende kwetsbaarheid om een depressie te ontwikkelen.
Overalgemeen geheugen speelt ook een rol bij PTSS; zij hebben minder gewone-niet
traumagerelateerde herinneringen en traumaherinneringen zijn levendiger. Ook toekomstbeelden zijn
minder specifiek. Bij angststoornissen bleek dat alleen als hun cruciale angst getriggerd wordt er
sprake is van geheugenvertekening.
Cognitieve reactiviteit: depressieve individuen hebben meer disfunctionele attitudes dan niet-
depressieve individuen. Voormalige depressieve personen zijn wat betreft disfunctionele attitudes niet
langer verhoogd. Onderzoek toont aan dat dat niet zozeer de disfunctionele attitudes een cognitieve
kwetsbaarheid zijn voor depressie, maar de mate waarin een negatieve stemmingsinductie bij
voorheen depressieve personen weer negatieve attitudes kan oproepen (cognitieve reactiviteit).
Cognitieve controle: parapluterm voor executieve, regulerende processen die belangrijk zijn voor
doelgericht gedrag, waaronder ook emotieregulatie. Verminderde cognitieve controle gaat samen met
maladaptieve emotieregulatiestrategieën. Ook blijkt dat bijvoorbeeld een toename van cognitieve
controle door training zorgt voor een afname van rumineren en depressieve symptomen.
Een lage mate van cognitieve controle speelt niet alleen een rol bij angst en depressie, maar tevens
bij andere vormen van psychopathologie, zoals traumagerelateerde stoornissen, ADHD en
verschillende vormen van verslaving. De (on)mogelijkheid om je impulsen, emoties en gedrag te
reguleren zou mogelijk een kwetsbaarheidsfactor zijn voor psychische aandoeningen.
Onderlinge samenhang tussen processen: Een aandachtsbias leidt tot negatieve interpretaties van het
object waar je de aandacht op richt. Dergelijke negatieve interpretaties kunnen vervolgens weer
aandacht vergroten naar andere negatieve aspecten, hetgeen de negatieve interpretatie weer
versterkt. De relaties tussen deze processen onderling dienen integratief onderzocht te worden.
De ‘klassieke’ cognitieve therapie richt zich vooral op de (disfunctionele) inhoud van cognities cruciaal
en het modificeren van de inhoud van die cognities
, Recente ontwikkelingen in de cognitieve therapie richten zich op het wijzigen van cognitieve
processen, inclusief de controle erover, in overeenstemming met het onderzoek naar de rol van
selectieve cognitieve processen, cognitieve reactiviteit en cognitieve controle.
Het onderzoek naar selectieve informatieverwerking kan een impact hebben op ontwikkelingen binnen
de cognitieve therapie. Een domein binnen deze onderzoeken heet ‘Cognitive Bias Modification’
(CBM): Onderzoeken of het ‘afleren’ van de ‘bias’ bij (sub)klinische groepen leidt tot een afname van
emotionele klachten. Uit een CBM onderzoek bleek dat het induceren van een positieve
aandachtsbias bij patiënten met een gegeneraliseerde angststoornis een groot deel daarna niet meer
voldeed aan de stoornis.
Bij een ander onderzoek bij patiënten met een gegeneraliseerde-angststoornis blijkt een positieve
interpretatiebias training een positieve invloed te hebben op het aantal intrusieve negatieve
gedachten.
Er is de laatste jaren veel onderzoek gedaan naar het domein van CBM bij aandachts- en
interpretatiebias. Na positieve bevindingen volgden ook nul-bevindingen. Recent onderzoek toonde
dat cognitieve vertekening (werkingsmechanisme) daarbij een cruciale rol speelt; alleen als de training
succesvol was in het veranderen van de vertekening, dan was dat geassocieerd met verandering in de
angstige en/of depressieve stemming.
Wat betreft geheugenbias; recent is aangetoond dat een training gericht op het versterken van het
werkgeheugen leidt tot een afname van depressief gepieker en grotere weerbaarheid in reactie op een
stress-taak bij studenten die bovenmatig piekeren.
Toekomstig onderzoek zal uitwijzen of deze trainingen geoptimaliseerd kunnen worden en onderdeel
worden van cognitieve therapeutische behandelingen.
2. Algemene aspecten van cognitieve therapie
Uit onvrede met bestaande psychotherapievormen ontstaat tussen 1955 en 1965 een nieuwe vorm
van psychotherapie, de cognitieve therapie. Zowel Ellis (1962) als Beck (1976) moeten worden gezien
als de grondleggers van deze nieuwe vorm van therapie.
Ellis omschrijft in de jaren vijftig een aantal problemen waar hij tegenaan loopt tijdens de therapie:
Sommige patiënten zijn niet in staat om vrij te associëren, door voor de hand liggende vragen op
opmerkingen niet te maken vertraagt het therapeutisch proces en ondanks inzicht veranderen veel
patiënten niet. Volgens hem wordt een belangrijke schakel in de psychotherapeutische stromingen
over het hoofd gezien.
Beck beschrijft in zijn boek dat bepaalde schema’s geactiveerd worden bij mensen met depressieve
klachten, en dat, eenmaal geactiveerd, deze schema’s het denken van mensen lijken te domineren.
Deze dominante cognitieve patronen (schema’s) veroorzaken affectieve en motivationele fenomenen
die we zien bij een depressie.
Beck en Ellis vormen de basis van cognitieve therapie. Er zijn verschillen maar zij delen het centrale
idee dat de meeste stoornissen veroorzaakt worden door verkeerde cognities en/of verkeerde
cognitieve processen. Beide vormen van cognitieve therapie:
- zijn gericht op het corrigeren van deze onjuiste cognities/processen.
- zijn gericht op de problemen in het hier en nu en de gedachten van het heden.
- raden het doen van gedragsexperimenten aan.
Verschil tussen gedragstherapie en cognitieve therapie: volgens Beck en Ellis moet het uitvoeren van
gedragsexperimenten in het teken staan van het verkrijgen van nieuwe correcte informatie, terwijl de
gedragstherapeuten de gedragsverandering zien als de essentie van de therapie.
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper psychologiesamenvattingen. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €4,99. Je zit daarna nergens aan vast.