Toetsing & Tentamenstof
Het schriftelijk tentamen bestaat geheel uit open vragen en er zijn geen compensatiemogelijkheden.
Hieronder is informatie over het tentamen Algemene Economie opgenomen:
Toetscode BAE0AEC1A.1 (Nieuw: AECINLA.1_D
Toetsvorm Schriftelijk tentamen
Duur 90 minuten
Cijfer ≥5,5
Periode afname en herkansing T3, T4 en herkansing T5 (T1)
Toegestane hulpmiddelen Rekenmachine (geen grafische)
De tentamenstof is als volgt:
Hoofdstuk 1 Algemene economie en bedrijfsomgeving
Hoofdstuk 2 Produceren
Hoofdstuk 3 Productiefactoren
Hoofdstuk 4 Bestedingen
Hoofdstuk 8 Inflatie
Hoofdstuk 9 (9.1 t/m 9.3) Conjunctuur en overheidsbeleid
Hoofdstuk 10 Economische groei op lange termijn
Hoofdstuk 11 (11.3) Structuur van de Nederlandse economie /Kennis en concurrentiepositie
Hoofdstuk 12 Conjunctuur en ondernemingsbeleid
Hoofdstuk 13 (13.1.5) Invloed van macro-economische variabelen /Lonen
, Samenvatting Algemene economie
Hoofdstuk 1 - Algemene economie en bedrijfsomgeving
Economie is een keuzewetenschap. We hebben namelijk oneindig veel behoeften, maar beperkte
middelen!
Welvaart > Het beschikken over goederen en diensten voor de bevrediging van
behoeften.
Middelen > Mensen moeten steeds kiezen welke middelen ze zullen gebruiken en
voor de behoeftebevrediging. Goederen en diensten worden
geproduceerd met behulp van middelen:
Grondstoffen
Machines
Arbeid
Geld
Deze middelen kunnen voor verschillende doeleinden gebruikt
worden.
Schaarste > Er is sprake van schaarste als er productiemiddelen moeten worden
opgeofferd om het product voort te brengen. Schaarste ontstaat
doordat we aan de ene kant oneindig veel behoeften hebben, maar
slechts een beperkte hoeveelheid productiemiddelen hebben om in
die behoeften te voorzien.
Economisch handelen > Het streven naar maximale welvaart met behulp van schaarste
middelen.
Dit bestudeerd de economische wetenschap:
1. Consument: maximale individuele welvaart
2. Producent: maximale winst
3. Overheid: maximale maatschappelijke welvaart
Economische handelen in een land kan men op verschillende niveaus
bestuderen:
1. Bedrijven en gezinnen
2. Een groep bedrijven en gezinnen
3. Een land
Algemene economie > Word onderscheden in vier onderdelen:
1. Meso- en micro-economie
2. Macro-economie
3. Monetaire economie
4. Internationale economische betrekkingen
Meso-economie > Kijken op individueel niveau en kijken naar een bedrijfstak/branche
(Philips & tankstations).
,Micro-economie > Kijken op individueel niveau en kijken naar een bedrijfstak/branche
(Philips & tankstations)
Macro-economie > Geeft een beschrijving en analyse van allerlei verschijnselen voor een
heel land (nationaal en internationaal)
Monetaire economie > Houdt zich bezig met het verschijnsel geld en de rol van banken in de
economie. De werking van financiële markten en rente.
Inter. economische betr. > Economen die naar handelsstromen kijken tussen landen.
Bedrijfsomgeving > Alle ontwikkelingen in de omgeving van een onderneming die invloed
hebben op de resultaten van een bedrijf. Inkopen, verkopen,
marktontwikkeling, concurrentie, personeelsbeleid, enz.
Directe omgevingsfactoren > Marktpartijen van ondernemingen op haar in- en verkoopmarkten.
Als onderneming heb je WEL direct invloed op je klanten en
leveranciers.
Indirecte omgevingsfactoren > Bestaan uit werknemers- en werkgeversorganisaties, de overheid en
culturele omgevingsfactoren, zoals de publieke opinie en de media.
De indirecte omgeving van de onderneming behoeft meestal geen
dagelijkse bemoeienis van veel afdelingen in de organisatie.
Individueel bedrijf heeft beperkte (indirecte) invloed op aspecten
binnen de indirecte omgeving -> technologie, overheidsinvloed,
culturele omgeving, sociale omgeving.
, Macro-omgeving > Bestaat uit omgevingsfactoren waar de onderneming GEEN invloed
op uit kan oefenen. Deze bestaat uit de conjuncturele ontwikkeling,
de ontwikkeling van wisselkoersen en de prijzen van belangrijke
grondstoffen, en demografische ontwikkelingen (ook rente,
loonkosten en energieprijzen). Deze factoren kunnen grote invloed
uitoefenen op individuele ondernemingen, maar andersom niet.
Absolute vorm > Getallen, hoeveelheden, 100 x 100
Relatie vorm > Procentuele veranderingen
Nominale stijging > De waardestijging van een variabele. Reële verandering + de
prijsstijging.
Volumeverandering > De reële stijging.
Arbeidsproductiviteit > De productie van een onderneming is gelijk aan het aantal
weknemers x de productie per werknemer.
Belangrijke formules hoofdstuk 1:
BBP= AV x AP Bruto Binnenlands Product. AV= vraag naar arbeidskrachten, het
aantal werknemers of totaal werkgelegenheid, AP =
arbeidsproductiviteit, productie per eenheid arbeid per tijdseenheid.
L = Lwn x Av L= totale loonsom, LWN-loonsom per werknemer, AV hoeveelheid
werknemers.
LKp.e.p = Lwn / AP LKpep loonkosten per eenheid product, LWN de loonsom per
werknemer, AP arbeidsproductiviteit.
Gbbp = gAV + gAP Veranderingen staan zo met elkaar in verband. G procentuele groei
voor een variabele duidt op de relatieve groei van deze variabele in
procenten.
gL = gLWN + gAV Relatie tussen veranderingen.
gLKpep = gLWN - gAP De veranderingen staan ook in verband met elkaar.