AFP week 14: Algemene oncologie
1. Hoofdstuk 2.2.3, 2.3 en 6.8 uit het boek Anatomie en Fysiologie van de mens
(Grégoire, 2020)
Anatomie en fysiologie van de mens
H.2.2.3 Organellen
Organellen – Onderdelen van de cel
De fysische en chemische activiteiten die zich in de cel afspelen, vinden meestal in
gespecialiseerde organellen plaats. De meeste organellen bestaan uit, of worden
omgeven door, een plasmamembraan, die van hetzelfde type is als de celmembraan.
Nucleus – Celkern
Is het grootste organel van de cel en stuurt alle stofwisselingsactiviteiten in de cel
aan. Zonder een nucleus kan de cel niet lang leven. Ook bevat de nucleus erfelijke
eigenschappen van het individu.
De nucleus bestaat uit:
- Nucleoplasma(kernplasma) – omgeven door kernmembraan (bestaat uit een
dubbele laag fosfolipiden). In het nucleoplasma zitten 46 lange
chromatinedraden. Elke chromatinedraad bestaat uit speciale
eiwitten(histonen) met daaromheen nucleïnezuur. Het nucleïnezuur is van een
bepaald type en heet desoxyribonucleïnezuur (DNA, A = acid)
Als een cel zich deelt gaan de chromatinedraden spiraliseren. Ze worden dikker en
zijn met een microscoop zichtbaar. In dit stadium heten ze chromosomen. In het
menselijk lichaam bevatten alle lichaamscellen(behalve de geslachtscellen) 46
chromosomen. Ze komen in paren voor (ofwel 23paar).
In het nucleoplasma bevinden zich een of meerdere nucleoli (kernlichaampjes,
enkelvoud = nucleolus) waarin ribonucleïnezuur(RNA) wordt gemaakt.
De enzymen en overige eiwitten van het cytosol(intracellulaire vloeistof) worden door
de cel zelf gemaakt. Het menselijk lichaam kan in totaal meer dan 400.000
verschillende eiwitten maken (eiwitsynthese). Dit wordt in het DNA geregisseerd.
DNA – Desoxyribonucleïnezuur
Een DNA-molecuul is een lange keten van moleculen en ziet eruit als een touwladder
in spiraalvorm. Beide stijlen van de touwladder bestaan uit afwisselend een
suikermolecuul(desoxyribose) en een fosfaatmolecuul(fosforzuur). Elke sport van de
touwladder wordt gevormd door steeds twee stikstofbasen, die gebonden zijn aan de
suikermoleculen. Er zijn vier stiktstofbasen:
- Adenine (A)
- Thymine (T)
- Cytosine (C)
- Guanine (G)
Tegenover A ligt altijd een T
Tegenover C ligt altijd G
De stikstofbasen zitten aan elkaar gekoppeld met een waterstofbrug, een
gemakkelijk los te maken verbinding.
, Elke halve sport met de bijbehorende fosfaatgroep van de stijl wordt een nucleotide
genoemd. Er komen dus vier verschillende nucleotiden in het DNA-molecuul voor.
Het RNA-molecuul is bijna identiek aan het DNA-molecuul, maar bestaat uit een
keten en de stikstofbase thymine is vervangen door uracil (U).
Eiwitten bestaan uit lange ketens aminozuren. Er zijn twintig verschillende
aminozuren (en hun codons)
- Alanine (Ala) – GCU, GCC, GCA, GCG
- Arginine (Arg) – CGU, CGC, CGA, CGG, AGA, AGG
- Asparagine (Asn) – AAU, AAC
- Asparaginezuur (Asp) – GAU, GAC
- Cysteïne (Cys) – UGU, UGC
- Phenylalanine (Phe) – UUU, UUC
- Glutamine (Gln) – CAA, CAG
- Glutaminezuur (Glu) – GAA, GAG
- Glycine (Gly) – GGU, GGC, GGA, GGG
- Histidine (His) – CAU, CAC
- Isoleucine (Ile) – AAU, AUC, AUA
- Leucine (Leu) – CUU, CUC, CUA, CUG, UUA, UUG
- Lysine (Lys) – AAA, AAG
- Methionine (Met) – AUG
- Proline (Pro) – CCU, CCC, CCA, CCG
- Serine (Ser) – UCU, UCC, UCA, UCG, AGU, AGC
- Threonine (Thr) – ACU, ACC, ACA, ACG
- Tryptofaan (Trp) – UGG
- Tyrosine (Tyr) – UAU UAC
- Valine (Val) – GUU, GUC, GUA, GUG
- Startcodon – AUG
- Stopcodon – UAA, UAG, UGA
Voor elk aminozuur bestaat in het DNA een code in de vorm van een triplet: Drie
nucleotiden achter elkaar. Voor de meeste aminozuren is er meer dan een triplet.
Sommige tripletten hebben ander functies dan het coderen van een aminozuur.
Een stukje DNA dat de code van een eiwit bevat heet een gen. Een gen kan uit
weinig, maar ook uit duizenden nucleotiden bestaan.
Eiwitsynthese