Zorgthema 1: Mentale functies
Definitie en funttie
Mentale functee zijn de functee van de geeet. Peycciiecie problemen iebben te maken met gevoelene en gedaciten.
Sociale problemen iebben te maken met andere meneen of inetantee. Peyccioeociale problemen zijn een combinate van
die twee. Ook kunnen er liciamelijke klaciten bij optreden (ioofdpijn, elecit elapen, iartkloppingen, etc.) Het
peyccioeociaal functoneren ieef een duidelijke relate met de eomatecie gevolgen en zelfzorgfunctee, deze kunnen
negateve gevolgen iebben voor iet peyccioeociaal functoneren.
Algemene mentale functee: bewuetzijn, oriëntate, intellectuele functee, globale peyccioeociale functee, temperament,
pereoonlijkieid, energie, drifen, elaap.
Specifeee mentale functee: aandacit, geieugen, peycciomotoriecie functee, etemming, percepte, denken, iogere
cogniteve functee, rekenen en taalfunctee, iet bepalen van eequente bij compleee bewegingen, iet ervaren van tjd en
zelf.
SCEGS: Somateci, Cognitef, Emotoneel, Gedragematg, Sociale conteet.
Klinisch aandachtspunt 1: Biopsychosociaal SCEGS
Om zicit te krijgen op de peyccioeociale problematek van iet ziek zijn ie een epecifeke interviewteciniek ontwikkeld, de
‘SCEGS’. Bedoeld om de relate tueeen liciamelijke klaciten, de peyccie en eociale omgeving te verduidelijken.
Funttie: iet door obeervate en interview in kaart brengen van de bio-fyceiologiecie, de peycciologiecie en eociale gevolgen
van ziek zijn.
S: Somatisch / Signalen en klachten (bio-fysiologische dimensie)
Hoe ervaart of beleef de patënt de eycmptomen of eignalen van zijn ziekte? Van welk eycmptoom ieef iij iet meeete laet?
Heef iij laet van etreeeeignalen?
C: Cognitief (psychologische dimensie)
De cognitee omvaten allee wat de patënt over zijn klacit denkt, weet of fantaeeert. Ook verwacitngen t.a.v. de
iulpverlening ioren daarbij. Het kan eome van belang zijn de woorden van de patënt leterlijk op te ecirijven.
E: Emotioneel (psychologische dimensie)
Emotee zijn op te maken uit non-verbaal gedrag, zoale geziciteuitdrukking en liciaameiouding. Streef ernaar ook aan te
geven waaruit (mimiek, preeentate, emotee), je opmaakt wat de patënt voelt.
G: Gedragsmatig (psychologische dimensie)
Bij gedrag kun je vragen wat de patënt doet of vermijdt m.b.t. de klaciten en emotee. Dit kun je ook tjdene vpk
iandelingen merken, ecirijf dat dan objectef op.
S: Sociaal systeem (sociale dimensie)
Ziekte beïnvloed iet eociale eyceteem en omgekeerd. Informeren naar de reacte van naaeten etc. ie due van belang. Some
zijn ze zo overdonderd van de eituate dat de patënt zici meer druk maakt over ien dan zicizelf, maar ze kunnen ook een
grote eteun zijn.