Zeer beknopte samenvatting fiosofe n a v samen
studeren
Logos= bepaalde manier van denken over de wereld: soort logische analyse die alle dingen vanuit de
rede bekijkt en verklaart met puur denken.
Mythos= manier van denken die de wereld in een context van bovennatuurlijke oorzaken plaatste.
In flosofe steeds sprake van contnuïteit en discontnuïteit: ontkenning van het oude, maar de
voortgang van het gesprek.
4 periodes in de flosofe:
1. Oudheid/klassieke: hellenistsch wereldbeeld + metafysica in centrum.
2. Middeleeuwen: theocentrisch wereldbeeld + God in centrum.
3. Moderne tjd: antropocentrisch wereldbeeld + subject in centrum.
4. Postmodernisme: alles is relatef + daardoor diversiteit: ruimte is er.
Onderstaande 3 flosofen zijn de Milesiërs: kwamen allen uit Milete, verlangden naar eenvoudige
verklaringen, vetrouwede op de waarneming, naturalisme en monisme.
Thales van Milete: moet een contnuïteit zijn achter alle verandering-> oerstof is water, want deze
vertoont het sterkt verandering en toch ook contnuïteit.
Anaximander: stof kan nooit zijn tegenpool worden, dus oerstof niet 1 van elementen maar
onbepaald iets- wat voorheen moeiteloos door universum bewoog, maar door een fout niet meer. 2
uitleggingen: uiteindelijke terugkering naar onbepaalde + 4 elementen houden elkaar in evenwicht.
Anaximenes: oerstof is lucht, die in diverse vormen voortkomt door verlichtng en verdunning.
Pythagoras: alle dingen zijn getallen-> werkelijkheid beschrijven in wiskunde.
Heraclitus: oerstof is fguurlijk vuur, want is iets in vuur dat ervoor zorgt dat tegelijkertjd alles in de
vlam verandert, maar het toch ook zelfde blijf. -> werkelijkheid is proces van doorgaande opbouw
en afraak.
Parmenides: Als je zegt Het is niet, dan heb je bewezen dat het is, want als niets bestaat, is het niet
niets, maar juist iets. Zijn is eeuwig en zonder gaten, want zijn kan niet zijn op een plek waar zijn niet
is, zodoende is beweging onmogelijk.
Zeno van Alea: beweging is onmogelijk, maar als beweging mogelijk was, zou je nooit ergens aan
kunnen komen.
Democritus: elke atoom is een stukje van het Zijn van Parmenides die atomen bewegen
noodzakelijk volgens natuurweten: ze leggen absoluut noodzakelijke wegen af in een lege ruimte
Democritus is een anatomist: wereld samengesteld uit stofelijke lichamen, die bestaan uit atomen.
flosofe werd zo materialistsch en deterministsch: er is niets anders in de wereld dan materiële
lichamen in beweging + geen vrijheid en enkel noodzaak.
Bij de pre-socraten: losmaking van mythen en religie + verbinding met moderne denkers door 2-
deling verstand en zintuigen, wiskunde en werkelijkheid de retoriek ontstond = kunst van
overtuigen van de massa, met welbespraakte, maar niet noodzakelijk ware redeneringen het
sofsme dus: ging niet meer om de waarheid maar om de kunst van het overtuigen Socrates had
hier een hekel aan.
Enkele sofsten:
Protagoras: alles ten opzichte van de mens relatef: mens is de maat van alle dingen.(homo mensura)
Gorgias: er is niets, als er iets zou zijn kan niemand het kennen, als iemand het kan kennen, kan
diegene er niets over zeggen.
Thrasymachus: Rechtvaardigheid is in ’t belang van sterkste: macht geef recht-> machtsstrijd.
, Callices: traditonele moraal is middel van massa om sterke individu te ketenen individu moet
ketenen afwerpen- is z’n natuurlijk recht-> hoort bij overleven, wat goed is, want helpt ons genot te
vinden = het ulteme doel.
Critas: verstandig heerser versterkt de angst voor niet-bestaande goden om te besturen.
Kern sofsme: Subjectviteit(geen objecteve werkelijkheid, want als deze er al was, zou mens deze
toch niet kunnen doorgronden, sceptcisme, nihilisme(er is niets)-> drm slechts overtuigen droeg
zo wel bij aan democrate door vaardige politci + aandacht zelfewustzijn.
Socrates: ik weet niets, behalve dat ik niets weet. -> voetvrouwtechniek: vragen blijven stellen,
totdat men toegeef ’t niet te weten-> dan samen zoeken naar antwoorden= socratsch dialoog.
Socrates wilde zoeken naar redeneringen die objectef waren(dus tegen subjecteve overtuigingen
van de sofsten). Socrates richte zich naar buiten om objecteve defnites te vinden en naar
binnen, want ziel was bron van waarheid-> werd veroordeeld-> Plato vond dit onrechtvaardig.
Plato: Plato vond de dood van Socrates onrechtvaardig zijn hele flosofe is in die zin een
beantwoording naar de rechtvaardige staat. Plato leefde in maatschappij met autoritaire democrate
en wijsgerige milieu dat hij afeurt Hoe richten wij samenleving zo in dat deze rechtvaardig is?
Alles wat Plato in ’t hier en nu zag vond hij vergankelijk. Maar er is een contnuïteit in de dingen, die
ervoor zorgt dat we bijv. een individuele boom blijven zien als een boom, ookal verschillen bomen
onderling heel veel. Hierom zegt Plato dat alle vergankelijke zaken die wij hier op aarde zien
slechts afspiegelingen zijn van de onvergankelijke zaken uit de ideeënwereld. Onze ziel is ook
afomstg uit die wereld van de ideeën en daarom is al onze kennis een herinnering: zien de
contnuïteit van de bomen(boomigheid), omdat we voor onze geboorte het idee boom hebben
gezien, waar we nu een herinnering aan hebben. deze theorie werkt Plato uit in de vergelijking
van de grot en de kennislijn. De kennislijn werkt als volgt:
Stadium 1: vermoeden-> we zien alles ten onrechte aan voor werkelijkheid- afeeldingen.
Stadium 2: geloof-> voorwerpen voor het vuur in grotmythe-> concrete dingen: laten zien hoe
onzeker je zintuigelijke waarneming is.
Stadium 3: begrijpen-> nog half verblind door de zon, maar de schaduwen zijn zichtbaar.
Stadium 4: pure kennis ideeën. door het (zon)goede(het idee der ideeën- superidee), zijn de
laatste 2 stadia te bereiken.
Wanneer iemand het goede leert kennen, wordt die persoon zelf ook goed. Op die manier is
onwetendheid de enige zonde.
Al deze flosofe past Plato vervolgens toe op zijn ideale staat: staat overeenkomstg met 3 delen ziel:
begerige deel(boeren), vurige deel(soldaten), redelijke deel(heersers). In de ziel helpt het redelijke
deel het vurige deel om het begerige deel in toom te houden, zoals de heersers de soldaten helpen
om de weerbarstge boeren in toom te houden. Filosofen en soldaten leven in absolute
gemeenschappelijkheid. Geen kunstenaars in staat: die maken nabootsing van nabootsing en
kunstenaar bevind zich dus slechts in stadium van vermoeden.
Aristoteles: als de ideeën de essente zijn van concrete dingen, hoe kunnen deze er dan los van
bestaan? Volgens Aristoteles was het onvoldoende om te zeggen dat veranderlijke dingen slechts
nabootsingen zijn van onveranderlijke dingen. Hij loste zelf het probleem op door onderscheid tussen
vorm(universeel- de Watheid: de essente, aard- het is een boom- ivm functe) en materie(dat wat er
uniek aan is: Datheid- alle bomen zelfde vorm/functe maar niet zelfde materie). iets wat zowel
vorm als materie heef = substante werkelijkheid bestaat uit veelheid aan substantes = pluralisme
(tegenover dualisme Plato).