Gezondheid, Zorg en Wetenschap
Kennisclips week 1:
Wat moet de zorg hebben?
Kwaliteit.
Toegankelijkheid.
Doelmatigheid.
Collectieve problemen collectieve oplossingen.
= het ingrijpen door de overheid om de gezondheid van de bevolking te
beschermen of verbeteren.
In de zorg zijn er drie hoofdrolspelers:
1. Burgers (patiënten) – willen een zo laag mogelijke zorgpremie maar wel
optimale zorg.
a. Individuele gezondheidszorg = zorgverlening die rechtstreeks
betrekking heeft op een persoon.
2. Zorgaanbieders – artsen (etc.) willen goede zorg verlenen aan patiënten
maar ook een goed inkomen (het zijn eigenlijk ook ondernemers en
onderhandelaars).
3. Zorginkopers/zorgverzekeraars – innen premie en financieren daarmee de
zorg. Ze onderhandelen met de zorgaanbieders over een goede prijs (elk
ziekenhuis heeft een eigen prijs).
Belangrijke wetten:
WPG – Wet Publieke Gezondheidszorg. Stelt de gemeente
verantwoordelijk voor totstandkoming en continuïteit van de publieke
gezondheidszorg, geneeskundige hulp bij ongevallen en rampen, de
samenhang tussen preventie en curatieve zorg en het in stand houden van
een GGD.
WLZ – Wet Langdurige Zorg. Stelt de gemeente verantwoordelijk voor
de Openbare Geestelijke Gezondheidszorg (OGGZ).
o Je betaalt hier geen premie voor, dit doen de zorgkantoren (dus niet
de zorginkopers).
WMO – Wet Maatschappelijke Ondersteuning; gemeentelijke
ondersteuning op het gebied van zelfredzaamheid, participatie, beschermd
wonen en opvang.
Jeugdwet – stelt de gemeente verantwoordelijk voor ondersteuning van
kinderen tot 18 jaar. Door helpen bij opgroei- en opvoedproblemen,
psychische problemen en stoornissen, kinderbeschermingsmaatregelen en
jeugdreclassering en verwerking meldingen huiselijk geweld.
o Wet Passend Onderwijs – stelt de gemeente verantwoordelijk
goed onderwijs aan te bieden.
Participatiewet – iedereen te laten participeren in de samenleving.
Geschiedenis van Nederland vs. de zorg van Nederland nu: we leven in
Nederland langer maar niet gezonder.
Zorgstijging door verbetering van de zorg (nieuwe medicaties, nieuwe
technieken) en zorgstijging door de vergrijzing.
Levensverwachting verhoogd door de nieuwe medicaties en technieken.
Sterftegevallen omlaag door hygiëne.
Vroeger kwam de zorg vanuit kerken en sociale instellingen.
,Transities:
Demografische transitie = de overgang van een hoog sterfte en
geboortecijfer naar een laag sterfte en geboortecijfer binnen een bepaalde
bevolkingsgroep.
Epidemiologische transitie = de daling van sterftecijfers door
verschuiving van doodsoorzaken.
o Na de eerste wereldoorlog kregen we ministerie van sociale zaken,
armenzorg, gezondheidswet, ziektefondswet en algemene wet
bijzondere ziektekosten.
o Vroeger veel sterfte door epidemieën.
o Nu meer door welvaartsziekte.
Gezondheid:
WHO 1946 - gezondheid is een toestand van fysiek, mentaal en
maatschappelijk welbevinden, en niet louter afwezigheid van ziekte.
Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2014 – positieve gezondheid is het
vermogen zich aan te passen en een eigen regie te voeren, in het licht van
sociale, lichamelijke en emotionele uitdagingen in het leven.
o Lichaamsfuncties.
o Mentaal welbevinden.
o Zingeving.
o Kwaliteit van leven.
o Sociaal maatschappelijk
participeren.
o Dagelijks functioneren.
Gezondheidsdeterminanten door
Lalonde
Definities van ziekte:
Illness = ervaren ziekte.
Disease = medisch vastgestelde ziekte.
Sickness = ziektegedrag.
Volksgezondheid Toekomst Verkenning (G):
Zorgvraag van de toekomst.
o Mentale druk op jongeren neemt
toe.
Bredere determinanten van gezondheid.
o Klimaatveranderingen en
duurzaamheid.
Technologie en zorguitgaven.
Fysieke, sociale en
biologische omgeving.
Hoofdstuk 1: inleiding.
Public health (community medicine): de wetenschap en kunst van het
voorkomen van ziekte, verlengen van het leven en promoten van gezondheid in
een georganiseerde maatschappij. Door bijvoorbeeld:
Sanitaire maatregelen.
Preventieve gezondheidszorg.
Gezondheidsvoorlichting.
, Sociale voorzieningen.
Houdt bezig met de volksgezondheid en collectieve maatregelen om de
volksgezondheid te bevorderen.
Public health bestaat uit drie verschillende ideeën: 1830-1875.
1. De meeste gezondheidsproblemen zijn terug te voeren op blootstelling aan
ongunstige omgevingsinvloeden en dus vatbaar voor preventie.
2. Problemen in de volksgezondheid zijn het best op te lossen door
collectieve maatregelen.
3. Kwantitatieve onderzoeksmethoden zijn het meest geschikt om
volksgezondheidsproblemen te bestuderen en oplossingen voor die
problemen te ontwerpen en evalueren.
Volksgezondheid: is de omvang en spreiding van gezondheid en ziekte in de
bevolking en de mate waarin de bevolking wordt belemmerd door het voorkomen
van ziekte, letsel en/of gebrek.
Meet je door te kijken naar hoeveel aandoeningen/ziekten er zijn en
hoelang deze duurt tot sterfte, door het functioneren en door de kwaliteit
van het leven.
Publieke gezondheidszorg in Nederland:
1. In Nederland moet de zorg en ondersteuning zo dicht mogelijk bij de
burgers georganiseerd worden gemeenten.
2. Van verzorgingsmaatschappij naar participatiemaatschappij.
3. In Nederland zijn er steeds meer mensen die zich alleen voelen; weduwe,
werkeloos, niet goed geschoold, geen geld, lichte verstandelijke
beperking…
Hoofdstuk 3: Gezondheid van de Nederlandse bevolking.
Vier factoren om te bepalen hoe gezond een hele bevolking:
1. Ziekten en aandoeningen – via bijvoorbeeld een gezondheidsenquête en
registraties van aandoeningen bij huisartsen.
2. Functioneren en kwaliteit van leven – naast beperkingen in functioneren
leiden ziekten en aandoeningen ook tot verlies van kwaliteit van het leven.
a. Ook vaak vastgelegd via vragenlijsten.
3. Sterfte en doodsoorzaken – sterftegegevens zijn langer beschikbaar dan
gegevens over ziekten en hierdoor ook relatief betrouwbaar en belangrijk.
4. (Gezonde) levensverwachting – maten van verlies aan gezonde
levensjaren; ziektelast uitgedrukt in QALY, DALY (en HALI).
a. QALY = het aantal levensjaren vermenigvuldigd door een factor voor
de kwaliteit van die levensjaren (tussen 0 en 1).
b. DALY = de jaren verloren door vroegtijdige sterfte en de jaren
geleefd met de ziekte.
Gezondheidsproblemen:
Rond zwangerschap en geboorte:
Ongeplande zwangerschap heeft negatief effect op – perinatale sterfte,
zuigelingensterfte en op lichamelijk en geestelijke gezondheid van moeder
en kind. Hierdoor geboorteregeling en anticonceptie ontstaan.
Keerzijde geboorteregeling en anticonceptie – ook door de toename van
arbeidsparticipatie van vrouwen ligt de gemiddelde eerst kind leeftijd van
een vrouw op 29 jaar.
, o Dit verhoogt de kans op vruchtbaarheidsproblemen.
Maternale sterfte – de al van tevoren bestaande of zich tijdens de
zwangerschap ontwikkelde ziekten (morbiditeit), die verergeren door
fysiologische effecten van de zwangerschap en kunnen leiden tot sterfte
(mortaliteit).
Perinatale sterfte – als een foetus vanaf 22 weken zwangerschap komt
te overlijden of als een baby in de eerste 7 dagen na de geboorte overlijdt.
Zuigelingen sterfte – het aantal kinderen dat, voordat de leeftijd van 1
jaar wordt bereikt, per 1000 levendgeborenen sterft (in een jaar).
Bij de laatste twee zijn de belangrijkste doodsoorzaken aangeboren
afwijkingen, ziekten van de moeder en vroeggeboorte.
o Slechts 15% van de aangeboren afwijkingen komt door genetisch
materiaal.
Preventie van aangeboren afwijkingen door:
o Vaccinaties.
o Beperking alcohol- en medicijngebruik tijdens de zwangerschap.
o Gericht gebruik van foliumzuur tijdens de conceptiefase en vroege
zwangerschap.
o Vroege opsporingsmiddelen bij prenatale diagnostiek.
Rond ongevallen: gebeurtenissen die onafhankelijk van iemands wil door
plotselinge krachten worden veroorzaakt en die acuut letsel tot gevolg hebben.
Determinanten van ongevallen – activiteiten waarmee mensen zich
bezighouden, alcoholgebruik (en andere middelen) en geweld.
Prevalentie ongevallen:
1. Auto-ongelukken.
2. Privé-ongevallen (suïcide, door andere aangebrachte ongevallen en
ongelukken).
3. Sportblessures (vooral bij contactsporten).
4. Arbeidsongelukken (vooral bij landbouw, visserij en bouwnijverheid).
Rond psychische stoornissen:
1. Stemmingsstoornissen (depressie) – ontstaan door kwetsbaarheid
door erfelijkheid en negatieve levensgebeurtenissen. Symptomen zijn een
gering gevoel van eigenwaarde en sociale factoren als geslacht en
burgerlijke staat.
2. Angststoornissen – zijn heftige angstklachten die optreden zonder reële
bedreiging en die tot problemen in het functioneren leiden.
a. Deze stoornissen zijn beide sterk toenemend in NL.
3. Schizofrenie – psychische stoornis met psychotische verschijnselen en
vaak ongunstige prognose. Symptomen zijn ernstig sociaal
disfunctioneren. Ontstaat door kwetsbaarheid en omgevingsfactoren of
drugs.
a. Vrij hoge prevalentie doordat het bijna altijd chronisch is.
Rond chronische ziekten:
1. Hart- en vaatziekten – sterke daling in de prevalentie door sterke
afname roken. Lichte daling in serumcholesterol door verbeterde
voedingsgewoonten (en medicatie).
a. Verbetering in opsporing en behandeling van hypertensie en
hartinfarct-patiënten.
b. De daling komt ook door de daling van sterfte aan cerebrovasculaire
aandoeningen (= herseninfarct, bloedingen) en beroertes.