Basisboek bedrijfseconomie – 10e druk – Koetzier – FIM2 - 2018
Leeruitkomsten:
De student:
1. stelt op basis van gegevens die door de student zijn verzameld een eenvoudige investerings- en
financieringsbegroing en openingsbalans op
2. benoemt op basis van complexe informaie de onderdelen van de financiële overzichten (balans,
resultatenrekening en liquiditeitsoverzicht), legt de verschillen tussen inkomsten versus opbrengsten
en kosten versus uitgaven uit en maakt consequenies van bedrijfsbeslissingen voor deze financiële
overzichten inzichtelijk
3. berekent met behulp van financiële overzichten diverse raioos en de hefoomwerking van de
vermogensstructuur en legt onderlinge verbanden
4. berekent met behulp van de verschillende investeringsseleciemethoden (zonder ijdsvoorkeur) de
financiële toegevoegde waarde van de investering voor de organisaie waarbij relevante
afschrijvingsmethodieken worden toegepast en brengt daarbij de economische levensduur in beeld
5. berekent op basis van complexe informaie en met behulp van verschillende methoden de kostprijs
van een product en/of dienst inclusief de loonkosten en doet voorstellen voor (verkoop) prijsbepaling
waarbij zowel kostengeoriënteerde en afnemergeoriënteerde methoden van prijsbepaling worden
toegepast
6. herkent en berekent prijs, bezetngs- en hoeveelheidsverschillen, interpreteert deze en koppelt
hieraan verbeteracies
Week Onderwerpen Literatuur (*) Koetzier Open vragen Vraagstukken
(MC vragen)
1 Investeren en financieren Koetzier 10e druk:
H1 De organisatie en haar omgeving 1.1, 1.2, 1.5, 1.6, 1.8, 1.1, 1.2, 1.3,
1.1 Consumenten en producenten 1.10, 1.11 1.4, 1.5, 1.6,
1.2 Profit- en non-profitorganisaties 1.7, 1.9, 1.10,
1.3 Ondernemingsactiviteiten 1.11
1.4 Rechtsvormen van ondernemingen
H3 Financiële overzichten
3.1 Investering en financiering 3.1, 3.2, 3.3, 3.4, 3.5, 3.1, 3.2 V3.2
3.2 Balans en resultatenrekening 3.6,
H16 De jaarrekening nader bekeken
16.1 Balans 16.1, 16.3, 16.8
H4 Financieel plan als onderdeel ondernemingsplan 4.3, 4.4, 4.6, 4.7 4.1 V4.2
4.2 Functies van het ondernemingsplan
4.3 Onderdelen van het ondernemingsplan
2 Exploitatie- en liquiditeitsbegroting Koetzier 10e druk:
H3 Financiële overzichten
3.2 Balans en resultatenrekening 3.7 3.3
H6 Werkkapitaalbeheer
6.1 De cashflowcyclus 6.14 6.6 V6.13
6.4 Liquiditeitsbeheer
H16 De jaarrekening nader bekeken 16.5
16.2 Resultatenrekening
Opbrengsten/kosten –vs- ontvangsten/uitgaven 3.5
3.3 Winst versus kasmutatie
,Week Onderwerpen Literatuur (*) Koetzier Open vragen Vraagstukken
(MC vragen)
3 Prijsvorming Koetzier 10e druk:
en
Verschillenanalyse 1.5 Omzetbelasting
H11 Kostenstructuur 11.1, 11.2, 11.3, 11.7, 11.8 V11.1
11.1 Vaste en variabele kosten 11.5, 11.6
11.2 Break-evenanalyse
H12 Kostencalculaties 12.5, 12.7 12.2, 12.6 V12.19
12.1 Integrale kostprijs en normale bezetting
12.2 Direct costing
12.3 Absorption costing en direct costing als
instrumenten t.b.v. van de besluitvorming
(incl voorbeeld 12.3 differentiële kostencalc)
H13 Indirecte kosten (reeds in jaar 1 behandeld) 13.1, 13.2, 13.3, 13.10 V13.13
13.1 Gevaren van onjuiste kostentoerekening 13.5, 13.8
13.2 Deelcalculatie en equivalentiecijfermethode
13.3 Opslagmethoden
13.4 Kostenplaatsenmethode 13.11
13.6 Productkostprijs en klantkostprijs
H14 Budgettering en verschillenanalyse
14.3 Verschillenanalyse 14.10, 14.11, 14.12, 14.5, 14.6 V14.3, V14.11
14.15
4 Analyseren van de financiële Koetzier 10e druk:
situatie
en H9 Beoordeling van de financiële structuur 9.1, 9.2, 9.5, 9.6, 9.9, 9.1, 9.5, 9.7 V9.1, V9.5, V9.10
De Hefboomwerking van de 9.1 Ratioanalyse 9.12, 9.14
vermogensstructuur 9.2 Rentabiliteitskengetallen (incl Hefboomwerking)
9.3 Solvabiliteitskengetallen
9.4 Liquiditeitskengetallen
H16 De jaarrekening nader bekeken
16.1 Balans
16.2 Resultatenrekening
Week Onderwerpen Literatuur (*) Koetzier Open vragen Vraagstukken
(MC vragen)
5 Investeringsbeslissingen Koetzier 10e druk:
en
Afschrijvingsmethodieken H5 Investeringsprojecten 5.1, 5.2, 5.3, 5.4, 5.2, 5.3, 5.8 V5.2
5.1 Investeringsprojecten 5.8 V5.5a en V5.5b
5.2 Investeringsprojecten en cashflow V5.6a
5.3 Beoordeling op basis van periodewinst
5.4 Beoordeling op basis van cashflow
5.6 Leasing
Afschrijvingsmethodieken
H3.3. Winst versus kasmutatie 3.10, 3.11, 3.12, 3.4 V3.4
H12.4 Economische levensduur en vervanging van 3.13, 3.14
duurzame productiemiddelen
6 Commerciële calculaties Koetzier 10e druk:
en
Activiteitskengetallen H6 Werkkapitaalbeheer 6.6, 6.10, 6.12 6.2, 6.3,
en 6.1 De cashflowcyclus (incl Opslagduur voorraden) 6.4, 6.5
Loonkosten 6.2 Voorraadbeheer (incl omzetsnelheid voorraden)
6.3 Debiteurenbeheer (incl Gemiddelde krediettermijn
debiteuren/crediteuren)
Verhage:
12.1 De prijsbeslissing
12.2.1 De vraagcurve
12.6 t/m 12.6.3 Kostengeoriënteerde prijsbepaling
12.7.1 Vraaggeoriënteerde prijszetting
Loonkosten
Zie PowerPoint en opgaven deze week
7 Uitloop en Proeftoets
WK8/9 Tentamen Financieel Management
, 1.1 Consumenten en producenten
De economie houdt zich bezig met de vraagstukken die samenhangen met de mens in zijn streven
naar ‘welvaarto: hoe kan de voorziening in goederen en diensten zo opimaal mogelijk geschieden,
met zo gering mogelijke opofering van middelen.
Algemene economie = bestudeert de relaies tussen consumenten en producenten en tussen
producenten onderling. Daarbij kan onderscheid gemaakt worden tussen micro- en macro-economie.
Micro-economie = o.a. de theorie van de marktvormen: hoe komt de prijsvorming tot stand?
Macro-economie = houdt zich bezig met economische problemen van de maatschappij als
geheel, zoals infaie en werkloosheid.
Bedrijfseconomie = richt zich op het economisch handelen binnen de producieorganisaies, ook
diensten en andere niet-fysieke goederen vallen onder producie.
De groote van de winst is afankelijk van enerzijds efficiency (doelmaigheid producieproces ->
kostprijs) en anderzijds de effectiviteit (doelgerichtheid producieproces -> verkoopopbrengst) van
het ondernemingsproces.
1.2 Profit- en non-profitorganisaties
Non-profitorganisaties (economisch niet zelfstandig) worden onderscheiden in: overheidssector en
partculiere non-proit. De overheid levert vooral collecieve goederen en diensten, hier is het
budgetmechanisme ingeschakeld, waarbij via belasingen een budget wordt gecreëerd. Deze
voorzieningen kunnen niet door ondernemingen voortgebracht worden, aangezien het
marktmechanisme hier niet werkt: consumenten kunnen niet alleen voor zichzelf een stukje van een
collecief goed kopen.
1.3 Ondernemingsactiviteiten
We kunnen een globale indeling maken naar de aard van het omzettingsproces:
Landbouw: relaief weinig grondstof een grote hoeveelheid eindproduct krijgen
Industrie: creëren een fysiek, tastbaar product, dat vóór de producie in die vorm nog niet
bestond. Verschillende producievormen, zoals stukproducte en massaproducte.
Handel: produceren geen nieuwe producten, dus geen transformaieproces in technische zin.
Bij handelsondernemingen wordt onderscheidt gemaakt tussen detailhandel (retail, business
to consumer) en groothandel (wholesale, business to business).
Dienstverlening: verrichten prestaies voor hun klanten, zonder dat zij een nieuw concreet
goed vervaardigen of overdragen (peoples business, geen of nauwelijks grondstofen
ingekocht bij leveranciers, arbeidskosten bijna alijd belangrijkste kostenpost).
1.4 Rechtsvormen van ondernemingen
Er kan een hoofdindeling worden gemaakt tussen rechtsvormen waarbij de onderneming
rechtspersoonlijkheid heef en rechtsvormen waarbij dat niet het geval is. Een onderneming als
rechtspersoon kan als parij worden beschouwd in juridische overeenkomsten e.d. Uiteraard zijn er
mensen (natuurlijke personen) nodig om deze overeenkomsten namens de rechtspersoon af te
sluiten.
Als een onderneming geen rechtspersoonlijkheid heef en eigendom is van één persoon, spreken we
van een eenmanszaak. Als er meerdere eigenaren zijn, zonder dat er sprake is van
rechtspersoonlijkheid, is er een vennootschap onder firma (vof) of maatschap. Ondernemingen met
rechtspersoonlijkheid worden gedreven in de vorm van nv, bv of coöperatie. Voor non-profit zijn de
rechtsvormen stichting en vereniging relevant, deze hebben rechtspersoonlijkheid.