Deeltentamen 2 Over de grenzen
van disciplines
Over de grenzen van disciplines Hoofdstuk 5
Social interventies
Hoe komt het dat de tegenstelling tussen natuurwetenschappelijke en geesteswetenschappelijke
onderzoeksstjlen nog steeds in de sociale wetenschappen aanwezig is? Waarom hebben de
natuurwetenschappen niet allang de overhand gekregen? Dit komt doordat er ook een factor in het
spel is waardoor sociale wetenschapers ook aandacht moeten besteden aan aspecten v.h. menselijk
en maatschappelijk functoneren die minder gemakkelijk te meten zijn, aspecten waarbij
interpretate en intuïte een rol spelen. De sociale wetenschappen hebben namelijk een
maatschappelijke rol.
Interventies
Interventie of interveniëren betekent leterlijkk: (het) tussen beide komen of begrijpen. Hierbij heb je
ook interventes die erop gericht zijn het handelen van mensen te beïnvloedenk: sociale interventies.
Hierbij hebben sociale wetenschappers sleutelposites verworven in het omschrijven en analyseren
van problemen en in het aanreiken van mogelijke oplossingen hiervoor.
Hierbij is het prototype v.d. interventedeskundige de ingenieur. Ingenieurs hebben kennis
van natuurwetenschappelijke mechanismen en kunnen op basis daarvan dingen berekenen. Zo’n
technische aanpak komen we ook in de sociale wetenschap tegen. Dit doen ze door het produceren
van tests en andere technieken (social engineering) en het aanbieden van interpretatiekaders.
Soms vinden sociaalwetenschappelijke concepten ingang onder een breder publiek als
termen die een gevoel of inzicht uitdrukken dat in brede kring wordt ervaren. Tegelijkertjd dragen ze
bij aan een nieuw begrip v.d. sociale werkelijkheid. Hierbij hebben wetenschappers die zich
rechtstreeks tot het publiek richten over maatschappelijke vraagstukken, een intellectuele functie.
Interventelogicak: Van Wel introduceerde het concept ‘interventeperspectef’ of ‘interventielogica’
om te kunnen analyseren hoe theoretsche kaders uit de sociale wetenschappen worden ingezet bij
sociale interventes. ij een intervente zijn vier partjen betrokkenk:
Maatschappelijke autoriteitenk: signaleren probleem, geven er een naam aan en bepalen het
algemene doel v.d. intervente.
Onderzoekersk: leveren terminologie/conceptuele kaders om probleem te
benoemen/verklaren.
Interventiespecialistenk: bedenken van interventemiddelen.
‘Objecten’ van interventiesk: individuen, gezinnen, groepen of maatschappelijke categorieënk:
instemmen met omschrijving probleem en voorgestelde intervente.
Een interventelogica bestaat uit vier elementenk:
Probleemdefnitek:
o Objectk: door een theoretsch beeld v.h. probleem, ontstaat er een probleemobject.
o Oorzakenk: de probleemoorzaken, met inbegrip v.d. psychische en sociale
mechanismen en processen die daarbij in het spel zijn.
Sociale wetenschappersk: Van hen wordt gevraagd het theoretsch en
empirisch materiaal te leveren dat bij politci, beleidsfunctonarissen en
professionals in het veld het vertrouwen wekt dat de essentële
mechanismen achter het probleem bekend zijn.
, Interventek:
o Doelk: wat wil je met de intervente bereiken?
o Middelk: Welke zijn de gepaste interventemiddelen?
Sociale wetenschappersk: Het ontwerpen v.d. interventemiddelen.
Rivaliserende interventelogica’s: Het bedenken van sociale interventes is steeds meer een taak
geworden van sociale wetenschappers. Hierbij heef er een proces van professionalisering
plaatsgevonden, waardoor sociale wetenschappers als deskundigen zijn geaccepteerd op allerlei
maatschappelijke terreinen. Probleem hierbijk: Diskwalifcate van allerlei vormen van kennis en
bemoeienis.
We zouden interventelogica’s kunnen zien als praktijkgerelateerde paradigaa’s, in de zin van
complete wereldbeelden waarvan de samenstellende elementen nauw met elkaar samenhangen.
Verschillende manieren voor de overgang tussen praktjkparadigma’sk:
- Logisch positivisten (ofewel trioafalisten)k: spreken niet van paradigmawisseling, maar v.d.
vervanging van onwetenschappelijke door wetenschappelijke inzichtenk: een triomf v.d.
wetenschap. Zien discussies over interventelogica’s als strijd tussen alledaags denken en
wetenschap.
- Constructivistenk: zien een wisseling van ‘waarheidsregimes’ zonder dat er werkelijk sprake is
van vooruitgang. Er is namelijk geen absolute waarheid.
Er strijden dus meerdere partjen om de ‘ware’ interpretate van een probleem, waarbij de troefaart
v. d. sociale wetenschappen isk: de claim van objectviteit.
Ratonele fctes: Het constructvistsche standpunt dat interventeperspecteven elkaar afwisselen
zonder vooruitgang lijkt misschien te kloppen, maar doet het niet. Om dit te laten zien is het concept
‘rationele fctie’ bedacht. Hierbij hebben interventeperspecteven met hun vier bouwstenen
(probleem, oorzaak, doel, middel) een rationele structuur, die wordt ingevuld met redenates die de
betrokkenen (politci, beleidsmakers, professionals, publiek) als ‘waar’ beschouwen. Hierbij moet het
verhaal dat de redenates verbindt tot de verbeelding spreken, waarbij er vaak ook sprake is van een
iaaginair coaponent wat pas wordt gezien als er vanuit een ander interventeperspectef naar
wordt gekeken.
Op het eerste gezicht lijkt er geen sprake van vooruitgang. Echter is deze er wel, maar wel
langzaam door de complexe interacte van kennis en cultuur. Enerzijds hangt het af v.d. kennis van
psychische en sociale mechanismen en maatschappelijke factoren (zoals welvaart en
opleidingsniveau). Anderzijds is niet ieder willekeurig perspectef bruikbaark: moet cultureel
acceptabel zijn. En dan is er nog de praktjk zelf, als proof of the puddingk: sommige interventes
blijken echter efectever te zijn dan andere.
Interventes moeten het imaginaire element niet overdrijven en een historische context
opnemen in hun interventeanalyse. Hierbij moeten ook eerdere interventes worden meegenomen.
Het belang van expertise
Er is de laatste tjd steeds meer nadruk op evidence based werken, waarbij alleen interventes
toegepast moeten worden waarvan wetenschappelijk is aangetoond dat ze werken. Soms kunnen
psychotherapeuten bijvoorbeeld lijden aan een confraatiebiask: de neiging om de eigen ervaringen
met een beperkte groep patinten de gebruiken als bevestging voor de efectviteit van hun
interventes. Daarom wordt er meer gepleit voor een verwetenschappelijking v.d. praktjk.
Evidence-based practce: ‘Evidence-based practice’ (EBP) is zo’n manier waarop men probeert alleen
wetenschappelijke geteste interventes te gebruiken. Daarbij wordt onderscheid gemaakt naar
verschillende niveaus van bewijskracht. Zo hebben ‘weinig casussen’ weinig bewijskracht en een
,randomized controlled trial wel. Randoaized controlled trials (RCT’s) zijn trials waarin patinten
willekeurig worden toegewezen aan een experimentele condite en een controlecondite. Het was
echter het oorspronkelijke uitgangspunt van evidence-based aedicine (EBM) dat gegevens uit
wetenschappelijk onderzoek, professionele ervaringskennis en klinische expertse een gelijkwaardig
aandeel in de besluitvorming moesten hebben, echter wordt er toch vaak voorkeur gegeven aan
experimenteel onderzoek. Daarom wordt er ook wel naar de relate tussen wetenschap en praktjk
verwezen als eenrichtngsverkeer. Wetenschap geldt als basis voor het ratoneel maatschappelijk
handelen, de patënt, cliënt of leerling is het object daarvan en de professional is degene die aan het
doorgeefuik staat.
Veel practci zijn niet blij met een protocollaire werkwijze en willen zich de wet niet laten
voorschrijven. Ze beschouwen zichzelf als ervaringsdeskundigen die rekening willen houden met de
specifeke situate. Ze zijn meer voor ‘praktjk is meer dan toegepaste wetenschap’k: in de wijze
waarop een praktsch probleem wordt opgelost, zijn wetenschappelijke elementen ingebouwd.
Practce-based evidence: Men wil ook bij psychische en sociale interventes dezelfde
onderzoeksprocedures gebruiken als bij E P, echter gaat dit niet altjd. Er zijn namelijk volop
storende variabelen aanwezig die niet zijn uit te schakelen in experimenten. Daarnaast onderzoekt
men vaak niet de ‘waarom’ vraag. Mede daarom is men voor het toevoegen van practice-based
evidence in de richtlijnen. Daarbij zou de uitgangsvraag moeten zijn hoe mensen beslissingen nemen
in complexe natuurlijke situates (naturalistic decision aaking). Om dit te achterhalen moeten
praktjkwerkers als experts worden ingeschakeld, maar moet ook de hulp van
sociaalwetenschappelijke onderzoekers als kritsch-corrigerende rol aanwezig blijven.
Expert worden: Volgens Dreyfus word je geen expert door protocollen en regels te volgen, maar
hangt het af van ons vermogen om fexibele gedragsstjlen aan te leren. Daarom bedachten ze een
model van menselijk leren in ongestructureerde situates (zoals autorijden en verplegen), waarbij er
vijf fasen van vaardighedenverwerving zijn en vijf niveaus van expertsek:
1. Beginnelingk: Instructes krijgen voor een nieuwe vaardigheid regels leren kennen die nog
contextvrij zijn.
2. Gevorderde beginnerk: Heef al wat ervaring opgedaan met het werken in levensechte
situates. Eigen ervaring is erg belangrijk.
3. Coapetente actork: Organiseert situate mentaal volgens een bepaald doelk: bij een specifeke
situate met een herkenbare constellate van elementen weet de actor wat hem te doen
staat. Voelt zichzelf verantwoordelijk voor handelingen.
4. Bedrevenk: Stadium bewuste afweging voorbij, reageert intuïtef, denkt nog wel analytsch en
neemt afstand van situate voor hij acte onderneemt.
5. Virtuoos: Eén geworden met de situate (net zoals autorijden). Vindt ook refecte plaats.
Een beslissende sprong hierin is de overgang van fase 3 naar fase 4. Hier laat de expert in
ontwikkeling het regelgeleid denken als de belangrijkste basis voor zijn handelen los. Zijn handeling
berust op patroonherkenningk: direct een oordeel vellen, zonder de situate eerst in samenstellende
delen uiteen te leggen (analyse) en die bliksemsnel weer samen te voegen tot één geheel (synthese).
Hieruit volgen twee dingenk:
1. Succesvolle interventes vereisen ervaringskennis (situationele kennis). Men kan niet alleen
op regels afgaank: situates veranderen namelijk steeds weer.
2. Het handelen van experts berust op sociale patroonherkenning die onmiddellijk handelen
mogelijk maakt (gaat ook wel intuïte).
, Het belang van context
Sociale wetenschappers zijn meer geneigd een natuurwetenschappelijk model te volgen dan een
historisch besef te volgen. Echter moeten ook een ingenieur in het natuurwetenschappelijk domein
meer doen dan enkel toepassen, maar meestal volgen zijn objecten wel. Dit is bij een sociale-
interventespecialist andersk: mensen volgen niet altjd. Hoe kan hij in deze extreem complexe situate
ratoneel opereren en zijn kennis optmaal aanwenden.
Flyvbjerg onderscheidt, om deze vraag te beantwoorden, drie vormen van kennisk:
1. Epistèaèk: universele, niet-variante kennis, verkregen door het doen van onderzoek op basis
van analytsche ratonaliteit. Dit is formele, modelmatge en contextloze kennis, en daarmee
ongeschikt voor de sociale wetenschappen.
2. Technèk: de vaardigheden die in concrete praktjken van belang zijn en die zich kenmerken
door variabiliteit en contextafankelijkheid. Ook wel het benuten van algemene kennis bij
het bedenken van oplossingen in concrete praktjksituates.
3. Phronèsisk: gaat over de praktsche kennis en ethiek, waarbij het gaat om wijsheid in het
handelen. Vereist interacte tussen algemeen en concreet, beschouwing, beoordeling,
ervaring, refecte over juistheid van doelenk: dit is contextgebonden want doelen moeten
passen bij situates en geaccepteerd worden door betrokkenen. Dat vergt zowel analytsche
als retorische vaardighedenk: het advies moet ratoneel zijn én tot de verbeelding spreken
(ook wel ratonele fctes).
V.d. drie aristotelische kennisvormen staat de phronèsis het dichtst bij de sociale wetenschappen,
althans wanneer we willen dat deze een maatschappelijke rol van betekenis spelenk: making social
science mater. Het centrale concept hierbij is ‘context’k: wie interventes ontwerpt, moet de context
kennen. Wat is er nodig voor een goede analyse?
- Subjectvistsche benaderingk: nadruk leggen op de waarde die actoren aan iets toekennen,
hun persoonlijke relate met de betrokkenen en de intentes van beide partjen.
- Objectvistsche benaderingk: formeel model construeren met universele wetmatgheden en
mechanismen. Problemen met deze benaderingenk:
o Laat subjecteve aspecten buiten beschouwing
o Processen lijken omkeerbare operate te zijn, waarbij tjd geen rol speelt en er sprake
is van gesloten systemen
Contextafhankelijkheid: betekent dat er een contngente relate met een open einde is tussen
contexten, handelingen en interpretates.
Casestudies: Flyvbjerg stelt dat men meer casestudies moet doen, omdat je expertse niet ontwikkelt
door het aanleren van regels, maar door te oefenen met concrete praktjksituates. Dit is belangrijkk:
- Casestudies staan de werkelijkheid nabij en zorgen daarom voor een genuanceerd beeld van
die werkelijkheid voor onderzoekers.
- Casestudies zijn belangrijk voor het leerproces van onderzoekers (helemaal als onderzochten
commentaar mogen geven).
- Casestudies spelen een belangrijke rol bij het ontwerpen en uitvoeren van interventes.
Casestudies spelen in allerlei wetenschapsgebieden een cruciale rol. Hierbij zijn casestudies niet
makkelijk, maar worden er juist hoge eisen aan gesteld. Echter moeten andere onderzoeksstjlen ook
niet vergeten worden, zo is surveyonderzoek bijvoorbeeld ook erg belangrijk.
Cholera in Londen: Wie in de praktjk een probleem wil oplossen, moet beschikken over zowel
algemene kennis als kennis v.d. context waarin het probleem zich voordoet. Een voorbeeld is hoe
John Snow op deze manier erachter kwam dat de oorzaak van cholera vervuild water is.