Hoorcollege 9 EU Recht in de Praktik
Vandaag gaan we verder met de afsluitng van de mededingingsregels. Nadat we hebben
gekeken hoe het bedrijfsleven wordt geraakt door mededingingsregels, waar ze zich aan
moeten houden en onder welke voorwaarden, gaan we vandaag weer terugkeren naar de
overheid, want de overheid, zoals jullie weten, is ook een economische actor geworden. Dus
is niet alleen maar een publieke belangenbehartger, maar opereert ook in economisch veld.
Voorbeeld van hoe de overheid bijvoorbeeld opereert in de economie: kunnen zij investeren
bijvoorbeeld, hebben zij in bepaalde bedrijven zeggenschap of iets dergelijks? Hoe verhoudt
het hele openbaar vervoer zich tot de overheid? Er is er maar een, dus die heef eiienlijk het
monopolie. De NS heef eiienlijk wel een monopolie en daar zit wel iets van de overheid bij. Is
de NS nu een overheidsbedrijf of niet? Het is geprivatseerd. Wat is dan het
overheidsdeeltje? Want de overheid houdt daar wel toezicht op. Waarom zou dat nog nodig
zijn? Het was een staatsbedrijf, het is nu ieprivatseerd, maar toch heef de overheid daar
noi mee te doen. Dat is een van de onderwerpen waar we het vandaai over iaan hebben.
Dus dat zijn bedrijven die een bepaalde publieke functe uitoefenen en omdat ze een publieke
functe uitoefenen, krijien ze ook bepaalde rechten, zoals het monopolie. Wat zijn daar nu de
voorwaarden voor en mogen zij dan dat mededingingsrecht, zoals we dat tot nu toe hebben
besproken, dus bijvoorbeeld een machtsposite, mogen zij dat nou overtreden dat
mededingingsrecht of moeten zij zich daar ook aan houden? Wat zijn daar de voorwaarden
voor. Dat is een deel wat we gaan bespreken. Dat is art. 106 VWEU. Dan iaan we het rest
van het colleie hebben over art. 107 VWEU en dat is hele duidelijke staatsteun. Dus dat zijn
middelen die de staat geef aan een bedrijf of een aantal bedrijven of aan een bepaald
product om die eigenlijk als het ware te helpen. Dat kan problematsch zijn als je kijkt naar
de doelstelling van de EU in het creëren van een level Play feld en het hebben van een
eerlijke concurrente. Dus waarom is dat problematsch? ijvoorbeeld als je een bedrijf als
Phillips bepaalde voordelen geef, bijvoorbeeld bepaalde belastngvoordelen, dat je daarmee
andere bedrijven benadeelt. Toch is het af en toe wel mogelijk om bepaalde bedrijven of
bepaalde regio’s of bepaalde producten te helpen. Dat zie je ook regelmatg in het nieuws
voorkomen dat een minister dan zegt: V&D is failliet, we gaan eerst proberen V&D overeind
te houden. V&D werd gezien als tweede Hema, hoort bij NL, ging failliet. Het eerste wat je
hoorde van Asscher: we gaan proberen V&D overeind te houden. Mag dat nou? En onder
welke voorwaarden mag dat wel of niet? In welke periode was deze vraag heel cruciaal? Een
aantal iemeenten hebben ieprobeerd hun voetbalclubs te steunen door middel van
bijvoorbeeld het opkopen van een stadion en het dan terui verhuren voor een hele laie prijs.
Dat is een voorbeeld. Dat is eigenlijk een relatef bescheiden voorbeeld. Wat heef EU nou in
zijn greep gehouden? In de economische crisis. Dus in 2008 was er een enorme crisis.
Niemand wist wat er ging gebeuren eigenlijk. Alle banken vielen om. anken zorgen dat onze
economie in stand houdt, die zorgen dat wij geld gingen pinnen. In bepaalde landen werden
zelfs banken gesloten, omdat men bang was dat er een enorme run op die banken kwam en
dat er dan geen geld meer was. Dus het was echt een ongekende situate waarvan we niet
wisten hoe dat zou afopen. Wat er iebeurd is toen, is dat NL bijvoorbeeld en al die andere
lidstaten ook, die zijn bijiespronien. NL heef de NN ienatonaliseerd, is iewoon eiienaar
ieworden. Mag dat nou eigenlijk wel? Valt dat niet onder staatsteun? Vallen banken niet
onder het hele mededingingsrecht? Is dat niet een onderneming net zoals de defnite van
ondernemingen die we hebben geleerd. Dus mag je als staat zo maar zo’n bank uit de
penarie helpen of niet? Dat is een hele problematek geweest waar uiteindelijk de
,Commissie dus overuren heef gemaakt en een aantal beschikkingen heef gemaakt om dat
toch mogelijk te maken, ook al was het naar de leter van de wet niet toegestane staatsteun.
We zullen dat vandaag ook kort bespreken. Dan zullen we noi kijken naar de
procedurereiels van staatsteun, want die zijn heel specifek. En dat betekent dat je als
lidstaat verplichtnien hebt en als je je daar niet aanhoudt dat concurrenten bijvoorbeeld,
zoals Ajax, direct naar de rechter kunnen.
Casusvraag
De gemeente Tilburg verhuurt het stadion aan Willem II sinds 2004. Toen Willem II in de jaren 2009 en 2010 in
fnanciële problemen verkeerde, besloot de gemeente Tilburg de huur met terugwerkende kracht tot 2004 met
een bedrag van 0,4 miljoen euro te verlagen. Dit leidde tot een terugbetaling door de gemeente van 2,4
miljoen euro aan Willem II in twee tranches.
Aan deze verlaging met terugwerkende kracht verbond de gemeente de voorwaarde dat Willem II aan een
aantal verplichtngen voldeed dat in een herstructureringsplan was opgenomen. De tweede tranche van het
bedrag van 2,4 miljoen euro werd betaald nadat de gemeente van mening was dat Willem II in voldoende mate
aan de voorwaarden had voldaan.
Is dit akkoord in strijd met de Europese regels omtrent staatssteun?
Gaan we eerst kijken naar art. 106 VWEU. Het is een belangrijk artkel. Er zijn maar een paar
artkelen die gaan om het mededingingsrecht, de rest is allemaal uitgewerkt in
beschikkingen en dit zijn de artkelen waar jullie mee gaan werken. Er wordt niet verwacht
van jullie dat jullie nog in al die beschikkingen en secundaire wetgeving gaan kijken.
- Lid 1 van art. 106 VWEU zegt… Dus we hebben het hier over een bedrijf als de NS.
Dus een bedrijf waaraan bijzondere of uitsluitende rechten zijn verleend. En eiienlijk
zeit lid 1 heel simpelwei: dat is prima dat die rechten worden verleend, daar is niets
mis mee, maar het betekent wel dat zij zich aan het medediniinisrecht moeten
houden. Dus dat zij niet met name eiienlijk in strijd moeten handelen met art. 102
VWEU en de ander ienoemde, maar met art. 102 VWEU is het meest waarschijnlijk
dat zij strijdii handelen. Dat is de machtsposite, dat ligt bijna voor de hand dat dat
wordt gedaan.
- Lid 2 geef daar weer een uitzondering op en dat bepaalt dat: de ondernemingen
belast met het beheer van diensten van aliemeen economisch belani (dus daar gaat
het om: bedrijven die in het beheer zijn van diensten van aliemeen economisch
belani) of die het karakter draien van een fscaal monopolie, vallen onder de regels
van de Verdragen, met name onder de mededingingsregels, voor zover de
toepassing daarvan de vervulling, in feite of in rechte, van de hun toevertrouwde
bijzondere taak niet verhindert. Dus dat is eigenlijk het criterium waaraan je gaat
toetsen en waaraan het Hof toetst. Hoe dat is uitgewerkt, zullen we nu bespreken.
De ontwikkelini van het handelsverkeer mai niet worden beïnvloed in een mate die
strijdii is met het belani van de Unie.
- Lid 3 geef de Commissie eigenlijk een regelgevende bevoegdheid om secundaire
wetgeving vast te stellen of besluiten of richtlijnen. Dat heef de Commissie heel veel
gedaan. Daar gaan wij dus niet naar kijken.
Dus het gaat hier vandaag vooral om lid 2: wanneer is het nou zodanii noodzakelijk dat een
ondernemini zich iedraait op een bepaalde manier die niet anders kan doordat ze een
bepaalde taak hebben iekreien.
, Dus het gaat hier eigenlijk om bedrijven die bijzondere rechten of taken van de overheid
hebben gekregen. Dat kan van alles en nog wat zijn. Dat kan bijvoorbeeld het verlenen van
uitkeringen zijn, van WW-uitkeringen of de NS of bijvoorbeeld een woningbouwvereniging of
een tv-zender, de publieke omroep. Dat zijn ondernemingen die bepaalde bijzondere
rechten of taken van de overheid eigenlijk uitoefenen. Het is wel belangrijk om te zien dat
dat een verschil is met de echte overheid. Dus als het om de echte overheid iaat, zoals de
polite of iets derielijks of de provincie of een waterschap, dan komt het medediniinisrecht
helemaal niet aan de orde, tenzij we te maken hebben met staatsteun van zo’n publieke
overheid. Maar hier gaat het echt om een puur onderneming en onderneming is weer elke
eenheid die een economische actviteit uitoefent op basis van het Höfner en Elsner arrest en
die vallen dus onder art. 106 VWEU. Ze moeten dus een duidelijke verplichtng hebben ten
aanzien van de lidstaat. Meestal is dat vastgelegd in wetgeving. Wat wordt duidelijk uit de
jurisprudente, is dat het Hof steeds strenger is gaan toekijken op dit artkel. Dus we hebben
in Europa een hele grote liberaliseringsgolf gezien. Jullie kennen de tjd waarschijnlijk niet
waarin heel veel essentële taken werden uitgevoerd door de overheid. Dus de Post, het
openbaar vervoer, tv. Dat is eigenlijk steeds verder geliberaliseerd. Dus de tv is
geliberaliseerd. Er is nog steeds een publieke omroep, maar er is nu ook commerciële
omroep. Dat was eerst verboden door de Nederlandse wet. Hoe dat is doorbroken, is door
middel van Europees recht. Niet zozeer in dit ieval medediniinisrecht, maar door het vrij
verkeer van diensten. De eerste commerciële omroep, RTL4, werd vanuit Luxemburg
uitgezonden terwijl het Nederlandse tv was. Waarom? NL verbood dat het hier werd
uitgezonden. Waarom zou de Nederlandse wetgeving niet van toepassing zijn op
programma’s die uit Luxemburg kwamen? nterne markt, daarmee heb je die EU dimensie te
pakken, omdat het een dienst is vanuit Luxemburi, kan je een beroep doen op het vrije
verkeer van diensten. Dus dat was in de jaren 80 en 90 is daar een enorme liberaliseringsgolf
gekomen, mede ingegeven door het Europese recht. Het Hof heef daar fink aan
bijgedragen.
Dat betekent niet en dat wordt vaak door politci gezegd, dat je alles moet liberaliseren. Er
wordt vaak door politci gezegd: wij worden door Europa gedwongen om al die publieke
taken eigenlijk te laten uitvoeren door private bedrijven. Dat is in strikte zin niet waar. Dus
lidstaten kiezen zelf welke actviteiten zij in eigen beheer uitoefenen. Dus bij ons is de post
helemaal geliberaliseerd. Dat was vroeger ook een staatsbedrijf en telecom ook enz. Dat is
nu allemaal geliberaliseerd. In andere landen is dat nog steeds een staatsbedrijf, zoals in
Frankrijk en Zweden, daar wordt het uitgeoefend door de staat. Maar er is wel vanuit Europa
een hele grote incentve gekomen om te liberaliseren. En eiienlijk is het een verzoenini
tussen de beleidsvrijheid van taken van aliemeen economisch belani en de interne markt.
Dus het toekennen van diensten van aliemeen economisch belani aan bepaalde bedrijven is
eiienlijk een verzoeninisstrateiie ieweest. Dus dat niet alles helemaal werd geliberaliseerd,
maar dat er wel werd gezegd: het is een private onderneming die het uitoefent, maar hij
krijgt wel extra rechten om dat uit te oefenen en die zijn ook nodig. Dus die exclusiviteit is op
zichzelf geen probleem, maar er mag geen misbruik van worden gemaakt.
Waarom is er nou een noodzaak om soms zo’n exclusiviteit toe te kennen? Waarom zou er
nou een noodzaak zijn om bijvoorbeeld te zeggen: alleen de NS mag treinreizen verzorgen?
De afgelopen weken hebben we gezegd: hoe meer spelers op de markt, hoe beter, want dan
krijg je een vraag aanbod gevecht en dat is meestal ten gunste van de consument. En in het
geval van NS zou dat best wel eens kunnen zijn. Waarom vinden lidstaten het noodzakelijk