Thema 3 - Theoretische referentiekaders
Inleiding thema 3
Zoals we in thema 1 al zagen, worden in de klinische psychologie duidelijke
afspraken gemaakt over wat we beschouwen als ‘normaal’ en ‘abnormaal’
gedrag. De grens tussen die twee categorieën wordt niet zomaar getrokken;
daar liggen overwegingen aan ten grondslag die onder andere gebaseerd zijn op
onze theorieën over het ontstaan van gedrag. Immers: iemand gedraagt zich
niet zomaar abnormaal. Daar zijn oorzaken of redenen voor aan te wijzen.
Iemand heeft bijvoorbeeld specifiek fysiologische kenmerken, vreemde
gewoonten aangeleerd, of een slechte jeugd gehad.
In thema 2 is aandacht besteed aan het nature-nurture-debat. Daar ging het om
persoonlijkheid en de invloed van de omgeving en de genen. Het
nature-nurture-debat heeft ook betrekking op het verklaren van menselijk
gedrag, waarmee persoonlijkheid tot uitdrukking komt. De verklaringen voor
menselijk gedrag kunnen ondergebracht worden in verschillende theoretische
benaderingen. Allereerst is er de biologisch benadering, die samenhangt met het
nature-aspect. Daarnaast zijn er de leertheoretische, cognitieve,
psychodynamische, humanistische en systeembenaderingen, die samenhangen
met het nurture-aspect. Hoe verklaart elk van deze benaderingen ons gedrag?
En hoe definiëren zij gedrag als normaal en wanneer is er sprake van
abnormaliteit?
Het zal blijken dat de verschillende verklaringen zelden sluitend zijn. Meestal
verklaren zij het gedrag slechts voor een deel, vullen zij elkaar aan, of spreken zij
elkaar zelfs tegen. Het gaat dan ook niet alleen om empirisch ondersteunde
theorieën, maar deels ook over verschillende mensbeelden die fundamenteel
verschillende assumpties hebben over wat een mens is.
Studietaak 3.1 Neurobiologische benadering
Om te beginnen komt de neurobiologische benadering aan bod. In het kort gaat
deze benadering ervan uit datde mens een fysiologischsysteemis. Menselijk
gedrag komt voort uit dat systeem, als het resultaat van een mechaniek, en
psychopathologisch gedrag moet dus ook te herleiden zijn tot afwijkingen in dat
mechaniek. Er is geen algemene neurobiologische theorie. Wel zijn er
,verschillende neurobiologische verklaringen. Daarbij kun je denken aan een
genetische afwijking, afwijkingen inbeschadigingenvan de hersenenen
neurotransmitters en hormonenzoals een tekort aaneen specifieke stof in de
chemische huishouding van onze hersenen. De verklaringen zijn indicatief voor
de behandeling van psychopathologie. Maar veelal zullen deze verklaringen
samenhangen metomgevingsfactoren.
Tekstboek H2: Neurobiologische benadering van
psychopathologie
2.1 Een historische schets
(Neuro)biologische benadering van psychopathologie: de hersenen zijn in hoge
mate betrokken bij de tot standkoming van psychopathologisch gedrag.
● Hippocrates: gedrag en gevoel komen voort uit de werking van de
hersenen.
● Middeleeuwen: komt uit bovennatuurlijke krachten zoals demonen.
● Descartes: de ziel zetelt in het hoofd in de pijnappelklier.
● Gall: grieze stof van de hersenen bevat verschillende mentale organen.
○ frenologie = het afleiden van capaciteiten en persoonlijkheid van de
vorm van de schedel.
● Broca (1861) een beschadiging aan de linkerfrontaalkwab leidt tot een
taalstoornis waarbij de persoon langzaam slecht articulerend en in
telegramstijl spreekt (=Broca’s afasie).
● Fritsch & Hitzig (1817): stimulatie van de hersenen kan leiden tot
beweging van ledematen.
● Griesinger: stelde dat psychologie en antropologie een waardevolle
bijdrgaen moesten leveren aan de verklaring van gedrag.
● Monitz: Frontale lobotomie = het verwijderen van de frontaalkwab bij
psychiatrische patienten. Echter werd er nooit goed onderzoek gedaan of
het wel werkte.
● Jaren ‘50: Ontdekking neuroleptica; anti-psychotische medicijnen.
○ Chloorpromazine
○ Haloperidol
● Jaren ‘80: Atypische antipsychotica (=tweede generatie antipsychotica).
Huidige visie in de neurowetenschap is dat er samenhang is tussen psychische
processen, neurobiologische mechanismen en de omgeving waarin we leven.
,2.2 De neurobiologische benadering nader beschouwd
Er kan gekeken worden naar:
● Genen
● Hersenstructuren
● Neurotransmitters
● Hormonen
2.2.1 Genen
Om te onderzoeken of er een genetische factor is, kan bij genetisch onderzoek
gebruik gemaakt worden van:
● Familiestudies; de vatbaarheid voor een psychische stoornis kan
overgeerfd worden.
○ Probleem: families delen vaak niet alleen genen maar ook
omgevingsfactoren, dus kan invloed hiervan niet uitgesloten
worden.
● Tweelingstudies:
○ Eeneiige paren: genetisch identiek = ze bezitten exact hetzelfde
genetische materiaal.
○ Twee-eiige tweelingen: de helft van het genetisch materiaal is
identiek.
Concordantie = de mate waarin een eigenschap bij biede leden van
tweelingen voorkomt; het coëfficient varieert tussen 0-1 waarbij hoe
hoger, hoe meer van de variantie wordt verklaard door genetische
factoren.
Als de concordantie bij eeneiigen tweelingen aanzienlijk hoger is dan bij
twee-eiige, suggereert dit een erfelijke factor.
○ Probleem: de invloed van de omgeving kan niet geheel uitgesloten
worden; er wordt uitgegaan van 100% gedeelde omgeving.
● Adoptiestudies: geadopteerde kinderen hebben genetisch verwantschap
met hun biologische ouders maar niet met hun adoptieouders, met wie ze
wel de omgeving delen.
○ Het voorkomen van een stoornis bij kinderen en hun biologische
ouders en niet bij hun adoptieouders kan duiden op een genetische
aanleg.
2.2.2 Hersenen
, Hersenstructuren worden door beeldvorming geprobeerd te linken aan gedrag.
De twee belangrijkste structuren in de ontwikkeling van stoornissen blijken:
● Limbisch systeem: speelt een rol bij emotie, motivatie, genot en het
emotioneel geheugen.
○ amygdala: speelt een rol bij regulatie van emotie en motivatie en is
onderdeel van het siallantie-netwerk; een neuraal netwerk van
structuren dat signalen van beloning, gevaar, pijn en bedreiging
opmerkt en verwerkt.
○ hippocampus
○ hypothalamus
● Prefrontale cortex: betrokken bij regulatie van verschillende cognitieve
processen en doelgericht gedrag. De PFC draagt bij aan adaptieve
gedragsresponsen en werkt nauw samen met de amygdala.
2.2.3 Neurotransmitters en hormonen
Deze hebben invloed op emoties en gedrag.
● Neurotransmitters:Neuronen zijn opgebouwd uit eencellichaam,
dendrieten en een axon. Neurotransmitters verplaatsen zich door deze
neuronen en geven informatie door.
○ Presynaptisch neuron.
○ Postsynaptisch neuron.
Vijf factoren de synaptische overdracht beinvloeden:
1. de hoeveelheid van de neurotransmitter in de synaptische spleet:
Tekort of overschot zijn niet goed voor soepele signaaloverdracht.
Drie processen die de hoeveelheid NT in de synaps beinvloeden:
a. Productie: presynaptisch neuron produceert te veel/weinig
NT.
b. Katabolisme: chemische afbraak van NT door bepaalde
stoffen in de synapsspleet, zoals enzymen. Er kan te
veel/weinig worden afgebroken.
c. Heropname: inactivatie door heropname in het
presynaptisch neuron via autoreceptoren.
2. blocking agents: dit zijn chemische stoffen die qua structuur op de
NT lijken en op de receptoren passen maar het neuron niet
prikkelen waardoor deze niet vuurt.