Middeleeuwse Geschiedenis
Deel I: Drie culturen uit één cultuur
I: Inleiding: De transformatie van de Romeinse Wereld
Aan het begin van de derde eeuw, lag het Romeinse Rijk als een deken rondom de Middellandse Zee.
De bronnen van Gods genade
Pausen erfden alle macht die Paulus van God gekregen had. In missen kwamen de gelovigen bij elkaar en
hadden ze Eucharistievieringen (brood en wijn). Daarnaast waren heiligen belangrijk. Eerst waren dit
martelaren, later werden er andere manieren gezocht om een voorbeeld te zijn voor medegelovigen.
Heiligen waren rolmodellen, communiceerden met God namens medegelovigen en traden op als
vredestichters. Wanneer heiligen gestorven waren, ging hun kracht over op hun relikwieën. Daarom
werden deze door mensen verzameld.
De Barbaren
Voor de Romeinen waren dit de Visigothen, Gothen en Franken. Germanen waren de stammen die
Germaanse talen spraken. Dit waren geen nomaden, maar stammen die in een nederzetting woonden waar
zij gewassen verbouwden en dieren hielden. De nederzetting was nauwelijks egalitair en stond
waarschijnlijk onder het gezag van een verre militaire leider. Er werd handel gedreven met de Romeinen,
waardoor de verschillen vooral in de etniciteit naar voren kwamen. Door etnogenese moeten men verschil
maken tussen Gothen over de eeuwen heen. Bijvoorbeeld de Ostrogothen (Oosten) en Visigothen
(Westen). Barbaren gingen dienen in het leger, maar in de vierde eeuw eisten ze toegang tot het Rijk,
vanwege de Hunnen. De bekendste veldslagen met de Visigoten zijn de slag bij Adrianopel, waarbij
keizer Valens omkwam en de plundering van Rome in 410. Uiteindelijke vestigden zij zich in Gallië en
Spanje. Zelfs na de dood van Attila de Hun bleven (453) stammen het Rijk binnenvallen. Het Romeinse
Rijk was uit elkaar gevallen en bestond nu uit rijken van de barbaarse volken.
Nieuwe order
Naast de Barbaarse koninkrijken, waren de aftakeling van steden tegenover de leefbaarheid op het
platteland, de toenemende dominantie van de rijken en de overvloedige aanwezigheid van het
Christendom de nieuwe basis. Daarnaast bleef het Byzantijnse Rijk bestaan.
De verlandelijking van het Westen
De Romeinen gingen geleidelijk aan tot dezelfde gemeenschap horen van vrije landbezitters. Barbaarse
groepen bekeerden zich tot het christendom en namen bestaande Romeinse regelgeving over. In de zesde
eeuw waren de Romeinen volledig gewend om onder het gezag van barbaarse koningen te vallen.
Burgers zochten steeds vaker toevlucht tot de bescherming en het land van rijke grondbezitters en
gaven daarmee hun vrijheid op. Hierdoor verdween de curiales en uiteindelijk hieven de koningen geen
centrale belastingen meer. De steden liepen leeg naar het platteland of religieuze centra. Lange-afstand
handel stagneerde, terwijl lokale handel toenam. Hoe rijk iemand was, werd gebaseerd op hoeveel land
iemand in bezit had. Zo werden kloosters belangrijke landbezitters, gerund door monniken en nonnen. Ze
volgden geschreven en ongeschreven regels, vaak opgesteld door een abt of abdis. De liturgie was daarin
eerst het belangrijkste, later opgevolgd door de Benedictijnse Regels.. Hoewel de monniken zelf rijkdom
,hadden afgelegd, werden de kloosters partners van de rijken. Zo werd het christendom langzaam
onderdeel van de samenleving.
Vermindering in het Oosten
In het Oosten werd geleidelijk ook een nieuwe orde zichtbaar, ondanks dat de steden floreerden en de
rijken administratieve taken in Constantinopel kregen en de keizer Justinianus nog steeds belasting wist te
heffen. Toch was het geen voortzetting van het Romeinse Rijk: wegen werden niet onderhouden,
stammen vielen het rijk binnen en er waren muren om de stad gebouwd. Daarnaast reorganiseerde het rijk
zich met de Theodosian Code, de Codex Justianus en de Digest. Bovendien creëerde de keizer van
zichzelf een almachtig beeld, gecombineerd verheven rol in de kerk. De keizer en keizerin werden
afgebeeld met halo’s, of deze halo’s werden later aan afbeeldingen toegevoegd.
In een poging om het oude rijk te herstellen wist Justinian een deel van Noord-Afrika, Spanje
(522) en Italië te veroveren. Italië veroverde hij in 553 te veroveren, met behulp van Lombarden. Echter
eisten zij het grootste gedeelte van het land voor zichzelf op. De grootste dreiging kwam echter van het
Perzische Sassanidenrijk, totdat de islam opkwam.
II: Het ontstaan van gelijksoortige culturen (600-750)
De opkomst van de Islam, de voortzetting van het Romeinse Rijk op politiek en cultureel gebied en het
ontstaan van drie aparte beschavingen zijn de belangrijkste kenmerken van de zevende en achtste eeuw.
De redding van Byzantium
Door oorlog met de Sassaniden en de Arabieren transformeerde het Oost-Romeinse Rijk naar het
Byzantijnse Rijk. Het verloor haar gebieden in Noord-Afrika en Spanje.
Bronnen van afketsingen
Byzantium was omringt door hoge muren, welke het akkerland en de weides beschermden. De keizer wist
nog steeds belasting te heffen in de provincies. Hierdoor kon het leger, bestaande uit strategiai en
strategoi, worden betaald. Zij wisten de Arabische opmars te stuiten. De vloot stond bekend om het
‘Griekse vuur’.
Invasie en haar gevolgen
Het Sassanidenrijk deed een poging om het rijk van Xerxes en Darius te doen herleven. Koning Chosroes
II veroverde tussen 604 en 621 Klein Azië en Egypte. Toen keizer Heraclius overging tot de aanval, werd
Constantinopel zelf ook belegerd. Dit was te danken aan de bescherming van Maria, de moeder van Jezus
en/of de diplomatie van Heraclius. In 630 was al het gebied weer terugveroverd op de Perzen.
De Slaven, Bulgaren en Avaren wisten geleidelijk aan de Balkan over te nemen en dreven zo een
wig tussen wat eerst de grens tussen het Oost en het West-Romeinse Rijk was geweest. Daarnaast werd
het rijk kleiner door veroveringen van het Sassanidenrijk.
Afname van stedelijke centra
De stedelijke cultuur van de Grieks-Romeinse cultuur verdween. Invasies en veroveringen versnelden dit
proces. Steden verdwenen, andere werden versterkte vestigingen. Een voorbeeld hiervan is Efeze. Rond
500 was het christendom geïntegreerd in de stad: tempels werden kerken, huizen of badhuizen. Langs de
Embolos werden kruizen opgericht of in bestaande architectuur verwerkt. Echter door de Perzische
aanvallen en de pest stokte de handel. Er werden nieuwe muren gebouwd en de Embolos werd
omgetovord tot industriële zones: molens, ambachtswinkels en keramiekwerkplaatsen verschenen.
Uiteindelijk beschermden de muren niet tegen rampen en afbraak. Constantinopel onderging dit proces
ook, echter had zij het voordeel dat er een rijke bovenklasse aanwezig was.
,Plattelandsvorming
Agricultuur was altijd de ruggengraat van het Byzantijnse Rijk geweest. Nadat de curiales waren
verdwenen, stond men onder direct gezag van de gouverneur en de lokale ‘notables’: een nieuwe elite
bestaande uit de bisschop en grootgrondbezitters. De wetspraak en familiewaarden werden hierdoor
verchristelijkt.
Iconoclasme
Rond 680 werden afbeelding net zo belangrijk als relikwieën: hierdoor konden mensen beter begrijpen
wat heiligheid was. Ondanks rampen bleef men toevlucht zoeken tot deze heilige afbeeldingen. Totdat
keizer Leo III de Ausariër bedacht dat het God zijn straf was voor het overtreden van het gebod van
afgoderij. In 730 wist hij de paus van Rome hiervan te overtuigen. Het gevolg was een verwijdering en
een beperking van heilige afbeeldingen. Bovendien werd in de Synode van 754 onder leiding van
Constantijn V heilige afbeeldingen officieel verboden. Uiteindelijk was het geen succes en kwamen
afbeelding tussen 815 en 843 weer terug in afgeslankte vorm. Dit was een verschil tussen de vroege
christenen en het Byzantijnse Rijk.
De opkomst van de beste gemeenschap: de Islam
Net als de Byzantijnen waren de moslims van mening dat zij Gods volk waren. Het belangrijkste boek
voor moslims is de Qu’ran, of Koran.
De tot-stand-koming van de Islam
De bewoners in Arabië bestonden uit nomaden, semi-nomaden en boeren. Ze hadden zichzelf
georganiseerd in stammen. Levend van hun dieren en het plunderen van andere stammen bloeide hun
cultuur op.
De islam begon als religie voor de gevestigden, welke oversloeg op de nomaden. Het beginpunt is
Mekka, een religieus centrum, waarin voor de Ka’ba belangrijk was. De oom van Mohammed, behorend
tot de stam Qoeraisj/Quraysh, had leiding over Mekka en de Ka’ba. Mohammed kreeg een openbaring
van God, welke hij opschreef en welke zich ontwikkelde tot de Qu’ran. Familie werd belangrijker dan de
stammen. De sociale structuur van de islam bestaat uit het individu, God en de Ummah. De vijf zuilen van
de Islam ontstonden. De boodschap van Mohammed kwam in botsing met de bestaande religie, hij
vluchtte naar Medina in 622 (hijra) en daar werd Mohammed een religieuze en seculiere leider. Hij
vermoorde zijn voornamelijkste tegenstandens: de Joden. In 630 wist hij Mekka te veroveren en sloot hij
bondgenootschappen met nomaden. Veel mensen bekeerden zich tot de Islam. In 632 stierf hij.
Verspreiding buiten Arabië
Na Mohammed zijn dood veroverde moslimlegers, onder leiding van een kalief, delen van het
Byzantijnse en Sassanidenrijk. De hoofdstad van het perzische rijk, Ctesiphon, viel in 637. Ook steden als
Kabul, Antioch, Damascus, Alexandrië en Carthage werden veroverd. Hun succes was te danken aan hun
goede soldaten en dat hun tegenstanders elkaar verzwakt hadden. Daarnaast werden inwoners niet
gedwongen bekeerd, maar hoefden ze alleen belasting te betalen. Soldaten gingen in de veroverde steden
wonen of stichten hun eigen kampen buiten de steden.
Het kalifaat was goed georganiseerd. Aangewezen gouverneurs werkten samen met lokale
bestuurders om belasting te innen, rechtspraak uit te oefenen en militairen te werven. In Egypte werd de
, gouverneur amir genoemd en lokale bestuurders pagarch. Tegen betaling konden Joden en christenen hun
godsdienst blijven uitoefenen, ook al was de minderheid moslim.
De cultuur van de Omajjaden
De leider van de Quraysh, behorend tot de stam Omajjad, bekeerde zich laat tot de islam, maar wilde wel
kalief zijn. Zijn tegenstanders waren aanhangers van Ali, Mohammed zijn zwager. Er brak burgeroorlog
uit en Ali werd in 661 vermoord. De aanhangers van Ali, de Shi’ah, werden Sjiieten en verwachten de
ware leider, de imam, uit het huis van Mohammed.
Ondertussen werd Damascus door de Omajjaden tot hoofdstad uitgeroepen. Ze namen de
adminstratieve taken over zoals ze waren ingesteld. Abd al-Malik, 5de kalief, maakte van Jeruzalem een
heilige stad en bouwde moskeeën in Medina, Damascus en Jeruzalem. Onder hem werd Arabisch de taal
van de Arabische wereld en veel Griekse teksten werden vertaald. Geleerden gingen godsdienstige
verhalen rondom Mohammed opstellen, genaamd de hadith.
De opbouw van West-Europa
West-Europa bleef verdeeld en ingestort achter.
Verarming en haar variaties
Er waren verschillen tussen het geromaniseerde Zuiden en het Noorden. In Engeland waren de
boerderijen vooral van hout. Ze stonden in groepen van vier a vijf bij elkaar en vormden samen een
gehucht. Er werden vooral granen verbouwd en vee gehouden. Er werd gewerkt met twee soorten
ploegen, een zware en een lichte. Lokale leiders eisten een deel van de oogst op of gedeeltelijke arbeid.
Naar het zuiden waren er ook kleine handelssteden.
In het noorden van Frankrijk waren al meer handelssteden, sommige waren eerdere Romeinse
steden, maar nu omgetoverd tot religieuze centra. Verder naar het oosten en zuiden waren dorpen die
onder het gezag van de aristocratie vielen, anderen waren nog zelfstandig. Bij de Middellandse Zee was
er het meeste overgebleven van de stedelijke cultuur van de Romeinen. Er was rond 700 nog weinig over
van de lange-afstandshandel. Er werd echter nog wel met zilveren munten betaald en er ontstond een
handelsnetwerk aan de kust van de Noordzee. Daarnaast bleef de gift-economie bestaan: leiders
verzamelden en gaven dit terug aan de samenleving.
Politiek en cultuur
- Frankrijk: Rond 700 begon Frankrijk samen te smelten, bestaande uit koninkrijken Neustrië,
Austrasië, Bourgondië en Aquitanië. Deze gebieden werden geregeerd door de afstammelingen
van Clovis (de Merovingen), ondersteund door de aristocratie. Het koninklijk hof zwierf rond, op
zoek naar nieuwe ambtenaren. Ook de koningin was een belangrijk onderdeel van het hof en trad
soms als plaatsvervanger op. Dit waren vaak vrouwen die waren gevangen genomen in een
oorlog. Aristocratische leiders hadden ook meerdere verblijfplaatsen en waren vaak militair
leider.
Het huwelijk was de sleutel tot het doorgeven van de aristocratische macht. Er waren
verschillende de vormen van huwelijk: vaak had men naast een vrouw ook meerdere bijvrouwen.
Vrouwen waren vooral verantwoordelijk voor het onderhoud van de familie en namen soms deel
aan landtransacties.
Na de aankomst van de Ierse revormer Columbanus (590) traden veel aristocraten toe tot het
klooster of bouwden een eigen klooster op hun land. Veel kinderen werden aan het klooster
geschonken. Men werd fanatiek aanhanger van het geloof. Joden en christenen konden in vrede
naast elkaar wonen.