Inhoud
Hoofdstuk 9 Observation (p.243-267)............................................................................................................................2
9.1 De aard van observationeel bewijsmateriaal.......................................................................................................2
9.2 Kiezen van observatie als methode.....................................................................................................................3
9.3 Verzamelen van observatiedata...........................................................................................................................4
9.4 Opnemen van observatiedata...............................................................................................................................5
9.5 Internet observatie...............................................................................................................................................6
9.6 Een punt over gegevensbescherming..................................................................................................................7
Hoofdpunten..............................................................................................................................................................7
Thema 5 Observatie (digitale werkboek)..................................................................................................................8
Thema 6 Cognitieve interviews (digitale werkboek)................................................................................................9
Cognitive Interviewing: A “How To” Guide (p.1-9, 19-34).........................................................................................11
1. Achtergrond: cognitieve interviewtechnieken.....................................................................................................11
2. Cognitieve theorie...............................................................................................................................................11
3. Cognitieve interviewmethodes: ‘think-aloud’ en ‘verbal probing’.....................................................................11
4. Voorbeelden van cognitief interviewen...............................................................................................................13
5. Detecteren van structurele problemen in survey-vragen.....................................................................................14
6. De volgorde van cognitieve interviewactiviteiten...............................................................................................14
7. Praktische aspecten van cognitief interviewen....................................................................................................15
8. Interview logistiek...............................................................................................................................................16
9. Evaluatie van de effectiviteit van cognitieve interviews.....................................................................................18
Ritchie, J., Lewis, J., McNaughton Nicholls, C., & Ormston, R. (2014). Qualitative Research Practice: A Guide for
Social Science Students and Researchers (2nd ed.). London: Sage Publications Ltd.
, Hoofdstuk 9 Observation (p.243-267)
Observatie is een vormende methode in etnografie geweest (de termen ‘observatie onderzoek’ en ‘etnografie’ worden
soms door elkaar gebruikt). Etnografie is het begrijpen van gemeenschappen, groepen of omgevingen door gedetailleerd
bestuderen van kenmerkende culturele normen, overtuigingen en gedragingen. Onderzoekers dompelen zich daarom
onder in de gemeenschap die ze willen onderzoeken, om op die manier systematisch acties, interacties, routines,
rituelen, dialogen en andere uitwisselingen te kunnen observeren en registreren: verzamelen van data die licht kunnen
werpen op het onderzoeksonderwerp.
Etnografie eerst geassocieerd met antropologen (deden langetermijnstudies naar sociaal gedrag), zoals Bronislaw
Malinowski (pionier van deelnemersobservatie). Ontwikkelde zich later tot stedelijke (urban) sociologie (begrijpen van
inlandse culturen). Recentelijk een overvloed aan studies die beschreven worden als etnografisch, waarbij observatie
slechts één van de vele gebruikte methoden is: veel commentaar op wat etnografie definieert, maar algemene
overeenstemming dat deelnemersobservatie een definiërend kenmerk is.
Buiten etnografie een variabeler gebruik van observatie, en dan vaak niet als centrale of enige vorm van
dataverzameling, vooral in toegepast en theoretisch onderzoek. Observatie is zeldzamer in andere onderzoeksgebieden
(zoals onderzoek in opdracht van de overheid), daar worden vaker interviews en focusgroepen gebruikt bij kwalitatief
onderzoek. Hoewel er een opgaande trend te zien is, is het boek van mening dat het te weinig gebruikt wordt in
toegepast onderzoek en meer potentie heeft voor het geven van inzicht in interacties, processen en gedragingen die niet
overgedragen kunnen worden met verbale verslagen alleen. Vooral belangrijk bij de volgende onderzoeksonderwerpen:
• Complexe interacties of processen die lastig volledig beschreven kunnen worden.
• Onbewust of instinctief gedrag, gedrag dat niet vanzelfsprekend is, of juist zo normaal dat mensen het niet onder
woorden kunnen brengen.
• Interacties van mensen met een omgeving: bv. hun gebruik van de ruimte of de inrichting.
• Sociale normen of druk tot conformeren aan verwacht gedrag: wordt gemist in verbale verslagen.
9.1 De aard van observationeel bewijsmateriaal
De centrale aanwezigheid van de onderzoeker
Observatiedata zit op continuüm tussen gegenereerde data en natuurlijk ontstane data. Vindt meestal plaats in de
natuurlijke omgeving, maar de onderzoeker is betrokken bij de vaststelling, verzameling en interpretatie ervan: wordt
soms gezien als inherente subjectiviteit, een zwakte waarbij de data afhangt van het geheugen, persoonlijke discipline
en ijver van de onderzoeker. Erkennen dat de data verzameld is d.m.v. een intersubjectief proces tussen de onderzoeker
en het geobserveerde: observaties binnen kwalitatief onderzoek zijn geen probleemloze representatie van de
(positivistische) werkelijkheid. Interpretivistische of sociaal constructionistische positie: geobserveerde is altijd
onderworpen aan interpretatie en in bepaalde mate geconstrueerd door het onderzoeksproces.
Kan als problematisch gezien worden (de reden waarom observaties niet zoveel gebruikt worden), maar de
aanwezigheid van de onderzoeker geeft ook rijkheid aan de observatie: er ligt waarde in de ervaring van de
onderzoeker, zijn reactie erop en de fysieke en emotionele gevoelens die het oproept. Belangrijk hierop te reflecteren,
analyseren welke aspecten van de interactie die gevoelens oproepen en hoe dat relateert aan verwachtingen en
aannames die de onderzoeker vooraf had. Deze aspecten gebruiken om het fenomeen beter te kunnen begrijpen. Een
voorbeeld hiervan is een onderzoek waarbij o.a. de snelheid van lessen geanalyseerd werd: het viel op dat lessen die
door de analyse als traag werden geïdentificeerd, door de onderzoekers als vlot werden ervaren en vice versa. Hierdoor
gingen ze beter kijken naar wat ervoor zorgt dat een gevoel van traagheid ontstaat, hierdoor kregen ze een beter begrip
van tempo afhankelijk van de inhoud: concludeerden dat objectief en subjectief tempo omgekeerd evenredig kan zijn.
Dus de actieve aanwezigheid van de onderzoeker in de observatie is een belangrijk deel van de methode, maar de mate
waarin ze participeren varieert langs een spectrum:
1. Volledige deelnemer: meest intensieve rol, onderzoeker wordt volwaardig lid van de bestudeerde groep, doet in
alles mee en verbergt zijn rol als waarnemer (bv. als ober of portier aan het werk gaan, zonder dat iemand het weet
dat het om onderzoek te doen is).
◦ Gebruikt wanneer het doel is het verkrijgen een ‘insider visie’ met zo min mogelijk besmetting en kan alleen
als de onderzoekers de mogelijkheid hebben om ‘undercover’ te gaan voor een periode.
2. Deelnemer als waarnemer: de rol van de onderzoeker als waarnemer is bekend, maar gaat een hechte relatie aan
met de groep en observeert door deel te nemen in groepsactiviteiten (bv. als vrijwilliger meedoen, maar open zijn
over het onderzoek).
◦ Tijdens het observeren lid zijn van de groep.
3. Waarnemer als deelnemer: zo onopvallend mogelijk meelopen (en in zekere mate meedoen), slechts 1 keer of korte