Een beknopte geschiedenis van Nederland door James C. Kennedy
Inhoudsopgave
1. Van moeras naar handelssteden. Nederlandse geschiedenis tot 1384.......................................................................................2
Preromaanse tijd......................................................................................................................................................................2
De Romeinse Nederlanden......................................................................................................................................................2
De Merovingische en Karolingische perioden.........................................................................................................................3
Bisschoppen, steden en landuitbreiding...................................................................................................................................4
De welvarende dertiende eeuw................................................................................................................................................5
Veertiende-eeuwse crisis.........................................................................................................................................................6
2. Opkomst van de noordelijke Nederlanden, 1384-1588.............................................................................................................7
De opkomst en val van de Bourgondiërs, 1384-1477..............................................................................................................7
De Habsburgse regering en verdergaande centralisatie, 1477-1555........................................................................................9
Crisis en revolutie, 1555-1588...............................................................................................................................................11
3. De Gouden Eeuw van de jonge Republiek, 1588-1672..........................................................................................................13
Vestiging van een nieuwe economische en politieke orde, 1588-1621.................................................................................13
De prestaties van de koopvaardij in de Republiek, 1621-1648.............................................................................................15
Vrede op het thuisfront, problemen in het buitenland, 1648-1672........................................................................................18
4. Afnemende welvaart en nieuwe hoop, 1672-1795..................................................................................................................20
Van het Rampjaar naar de Vrede van Utrecht, 1672-1713....................................................................................................20
Politieke impasse, economische neergang en culturele onrust, 1713-1747...........................................................................23
Groeiende crisis, 1747-1795..................................................................................................................................................24
5. Bouwen aan een natiestaat, 1795-1870...................................................................................................................................26
Franse overheersing, 1795-1813............................................................................................................................................26
Het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, 1813-1830........................................................................................................28
Nederland na de Belgische onafhankelijkheid, 1840-1848...................................................................................................30
Een nieuwe dynamiek, 1848-1870.........................................................................................................................................30
6. Vooruitgang en crisis, 1870-1949...........................................................................................................................................32
De horizon breidt zich uit, 1870-1914...................................................................................................................................32
Oorlog, Vrede, Depressie, 1914-1940...................................................................................................................................35
Tweede Wereldoorlog en crisis, 1940-1949..........................................................................................................................36
7. Een progressief gidsland, 1949-2016......................................................................................................................................39
Koude Oorlog en wederopbouw in de jaren vijftig...............................................................................................................39
De snelle en positieve wending van de jaren zestig...............................................................................................................40
Politieke polarisatie en economische stagnatie in de jaren zeventig.....................................................................................41
Neoliberalisme en de jaren tachtig en negentig.....................................................................................................................42
Het groeiende ongemak over de toekomst van de natie, 1995-2016.....................................................................................43
Epiloog........................................................................................................................................................................................44
1
, 1. Van moeras naar handelssteden. Nederlandse geschiedenis tot 1384
Preromaanse tijd
De eerste bewoners
De Homo heidelbergensis was de eerste mensensoort in Nederland, maar vestigde zich hier niet permanent. Na het einde van
de laatste IJstijd (ca. 10.000 v. Chr.) rees het waterpeil in de Noordzee en overstroomde het Nederlandse gebied. Dit kwam
de flora en fauna ten goede. De mensen verbleven in kleine groepjes van ongeveer 10 man, veel meer weten wij niet over de
allereerste bewoners. De Kano van Pesse en het graf in Hardinxveld-Giessendam leverden ons inzichten op: er werd gejaagd
en gevist, onder andere op vogels en snoeken, door het afvuren van pijlen. Er werden geen permanente nederzettingen
gebouwd.
Permanente bewoning
Rond 5500 v. Chr. ontstonden op de leemgronden in Zuid-Limburg de eerste nederzettingen. Er werd aardewerk gemaakt in
de eerste ovens van de regio, rundvee en varkens gehouden en groenten, tarwe en vlas verbouwd. Bovendien leefden ze
samen in 40 meter lange houten boerderijen. Vanuit het noorden van Europa gingen migranten zich in het noordoosten
vestigen: de Trechterbekercultuur, bekend van hunebedden. In Nederland brak de IJzertijd pas in 700 v. Chr aan en de
Kelten, die banden hadden met de La Tène-cultuur, waren de eersten die ijzeren gereedschappen maakten. De Kelten
vermengden zich tot aan de komst van de Romeinen met de binnentrekkende Germaanse volken en uiteindelijk werden deze
Germanen dominant. In het westen en noorden bleef men strijden tegen het water: er werden wierden of terpen gebouwd. Er
ontstond een welvarende regio die leefde van landbouw, visserij en handel, maar er was geen cohesie: oorlog tradities bleven
belangrijk zonder een centraal gezag.
De Romeinse Nederlanden
Rome komt aan de macht
In 57 v. Chr. kwam Julius Caesar met acht legioenen in de buurt van de zuidelijke grenzen van Nederland. Hij omschreef zijn
twee grootste tegenstanders als de Menapii en de Eburonen en overwon hen. Al snel verloren de Romeinen hun interesse in
dit gebied, maar onder leiding van Nero Claudius Drusus Germanicus werden de Friezen in 12 v. Chr. onderworpen. De
Bataven steunden de Romeinen, maar in 9 v. Chr. werden de Romeinen in het Teutoburgerwoud verslagen. In 28 n. Chr.
rebelleerden de Friezen en twintig jaar later sloten zij een verbond met de wereldmacht. In 69 kwamen de Bataven in
opstand, vanwege onterechte aanklachten van verraad. De burgeroorlog in Rome kwam ten einde in het jaar 70, waarna de
Romeinen de Bataafse opstand gemakkelijk neersloegen. Voor de rest bleven de limes stabiel en ontwikkelden de Lage
Landen zich als onderdeel van Germania Inferior en kwamen de eerste steden, gebouwd op eerdere Keltische nederzettingen,
ten bloei. Voorbeelden zijn Mosae Trajectum (Maastricht), Novio Magus (Nijmegen), Traiectum ad Rhenum (Utrecht) en
Forum Hadriani (Voorburg). Vanwege de stabiliteit konden de Romeinse troepen gereduceerd worden.
Het leven in het Romeinse Rijk
In Zuid-Limburg liep een belangrijke militaire weg, waardoor hier de handel toenam. Ook werden hier de kalkgronden
gebruik om villae te stichtten, waar muurschilderingen, mozaïek, tegelvloerverwarming en baden werden toegepast. Ook
werd er op grote schaal Romeins aardewerk geproduceerd. In Brabant ontstond veeteelt gericht op het fokken van paarden
voor het leger. De Pax Romana zorgde voor stabiliteit en kennismaking met het Latijn. Ook de Romeinse wetgeving werd
normaal en werd religie door de Romeinen beïnvloed: mensenoffers en Druïdenrituelen verdwenen.
Romeinse neergang, migratie en ontvolking
De economie nam af, al voor de Germaanse migraties, en het klimaat werd kouder en natter. Op politiek niveau was Rome in
de derde eeuw zwak en wisten de Franken (o.a. De Chamavi en Saliërs) door de limes te breken. De bevolking vluchtte. In de
vierde eeuw werd een poging gedaan om de limes te herstellen door Romeinse soldaten in stenen forten te legeren. De villae
waren vervallen tot eenvoudige boerderijen en de stabiliteit was afhankelijk van de bereidheid van de Franken. De Salische
2
,Franken kregen toestemming om zich in Overijssel te vestigen, echter in de vijfde eeuw was de Rome de grip totaal kwijt op
de Germaanse invasie: het Romeinse gezag kwam ten einde. De Saliërs trokken verder naar het zuiden en de Chamavi
vestigden zich in het leefgebied van de Bataven. Door instabiliteit nam de bevolking af.
De Merovingische en Karolingische perioden
De samenleving in de vroege middeleeuwen
Er druppelden nieuwe migranten uit Duitsland en Zuid-Scandinavië binnen. De Salische Franken beschouwden zich als
verenigd volk dat afstamde van koning Merovech, maar waren in de praktijk geen eenheid. Hun leiders worden grafio
genoemd. De Franken vermengden zich met de plaatselijke bevolking en de Angelen en Saksen vermengden zich met de
Friezen. Door interactie tussen deze verschillende Germaanse stammen ontstond uiteindelijk de Nederlandse taal. Hoewel er
voor grondgebied slag werd geleverd, werd er ook handel gedreven. In de zevende en achtste eeuw nam de bevolking toe en
werd het klimaat warmer. De ongeveer 50.000 mensen woonden vlakbij een bevaarbare rivier en de handel bloeide op, vooral
de Friezen waren actief met als handelshoofdstad Dorestad. Het netwerk strekte zich uit van de Oostzee tot aan de
Middellandse Zee en er werd gehandeld in wijn, olijfolie, bont, Fries laken, ijzer en zelfs slaven. Bovendien had Dorestad een
eigen munt.
De opkomst van het Frankische christendom
Rondom de Salische Franken ontstond een koningschap, geleid door de Merovingers. Hun koning Clovis had zich in de
vijfde eeuw bekeerd tot het christendom. Hun machtscentrum bevond zich rondom Metz en pas in 630 wist de Merovingische
koning Dagobert de stad Utrecht te veroveren. Het is mogelijk dat het christendom nog aanwezig was vanuit het Romeinse
Rijk, maar dit zou waarschijnlijk in kleine gemeenschappen rondom Maastricht geweest zijn. De Frankische leiders stichtten
bisdommen en kloosters en gaven zichzelf leidinggevende posities. In 570 werd de eerste kerk van Nederland in Maastricht
gebouwd. In het noorden wist het christendom pas voet aan wal te krijgen in de zevende eeuw, mede door hevig verzet van
de Friese koning Radboud. Hofmeier Pepijn van Herstel wist hem echter bij Dorestad te verslaan. In 695 werd de Engelse
zendeling Willibrord door de paus tot aartsbisschop der Friezen gezalfd en Willibrord ging vanuit Utrecht opereren. In de
praktijk werden vooral de omgeving van Utrecht en het westen bekeerd. Pas na de dood van Radboud in 719 wist hofmeier
Karel Martel de Friezen in zijn invloedssfeer te krijgen. Pas een eeuw na de dood van Bonifatius in 754 te Dokkum zouden
de Friezen stabiel christenen worden.
Karolingische erfenis
Hofmeier Pepijn de Korte wist in 751 zich los te maken van de Merovingische vorsten en nam de macht over: het begin van
het Karolingische Rijk. Het was onder zijn zoon, Karel de Grote, dat het rijk enorm uitbreidde en Karel door de paus tot
keizer werd gekroond van het Heilige Roomse Rijk. Hij wist ook het oostelijke deel van Nederland te veroveren, waarna de
Saksen zich bekeerden tot het christendom. Ondanks dat Karel de Grote in zijn palts (ommuurde paleizen) in Nijmegen
verbleef, was er weinig te merken van de Karolingische renaissance. Wel ontstonden onder hem grote aristocratische
landhuizen, benoemde hij graven om de pagi (graafschappen) te besturen en stuurde hij missi dominici (inspecteurs) naar
regio’s. Deze missi dominici beloonde hij met oorlogsbuit en zij ontvingen grond in bruikleen. De Kerk werd door hem van
belasting vrijgesteld.
Uiteenvallen van het Frankische Rijk en de komst van de Vikingen
Na de dood van Lodewijk de Vrome in 840 werd het Karolingische Rijk via het Verdrag van Verdun (843) in drieën
gesplitst: Nederland werd onderdeel van het Midden-Frankische Rijk onder leiding van Lotharius. Toen Lotharius in 855
gestorven was, werd het rijk opnieuw verdeeld en werd Lotharius II koning van de noordelijke gebieden: Neder-Lotharingen.
De Vikingen deden echter invallen in deze gebieden en in 834 werd Dorestad voor het eerst geplunderd. De Vikingen wisten
zelfs in 881 Maastricht te bereiken en vestigden zich in 882 in Nijmegen. Eind 838 vond er een overstroming plaats die veel
westelijke nederzettingen wegvaagde: Walcheren overstroomde volledig. Dorestad raakte in verval vanwege rivieren die
verzanden en verdween in de negende eeuw volledig. Om toch stabiliteit te creëren werden pogingen gedaan om de vikingen
in het politieke systeem op te nemen, bijvoorbeeld door het geven van toestemming om belasting te innen. Het was de Oost-
3
, Frankische koning Arnulf van Karinthië die de Vikingen in 891 bij Leuven versloeg, zodat zij hierna geen grote bedreiging
meer waren. Toch was het Frankische Rijk na deze overwinning niet stabiel, met uitzondering van een hereniging onder
Karel de Dikke (884-887) en werd het Midden-Frankische Rijk in 925 veroverd door de koning van van het Oost-Frankische
Rijk met de naam Hendrik de Vogelaar. Neder-Lotharingen bleef echter een politieke en economische periferie met veel
lokale spanningen en conflicten.
Bisschoppen, steden en landuitbreiding
Opkomst van prinsbisdommen, Holland en Vlaanderen
Er ontstond een lappendeken van lokale heren die kastelen bouwden op hun landgoederen. Op deze landgoederen waren
horigen aan het werk en er ontstonden dorpen rondom de kastelen. Keizers, koningen, graven en bisschoppen deden pogingen
om meer controle te krijgen, aangezien de lokale adel het geschonken land als overerfbaar zagen. Keizers stelden
bisschoppen aan, omdat bisdommen per definitie niet overerfbaar waren. Zo werd de bisschop van Luik, Notger, de
wereldlijke en geestelijke leider van de zuidelijke Lage Landen. In 1024 kreeg de bisschop van Utrecht het graafschap
Drenthe van de keizer. Later volgden de Veluwe, Overijssel en delen van Groningen. Hierdoor werd Utrecht het kerkelijke
centrum ten noorden van de rivieren en lieten de prins bisschoppen in de elfde eeuw veel kerken bouwen. Predikanten
bekritiseerden hen, omdat het bestuur voornamelijk gericht was op wereldlijke invloed. De prins-bisschop van Luik was nog
machtiger dan zijn collega in het noorden. Ook stelde hij burggraven aan om controle te houden over zijn buitenposten. Na
het Concordaat van Worms in 1122 mochten keizers geen bisschoppen meer benoemen, maar er ontstonden alsnog veel
ruzies tussen geestelijken uit de prominente lokale families. Ook kwam er verzet tegen de Utrechtse bisschoppen. Onder
leiding van graven uit Friesland werd een abdij bij Egmond nieuw leven ingeblazen, die een prominente plek innam als
geestelijk centrum. Deze gebiedsuitbreiding werd gesteund door de keizer, totdat in de elfde eeuw graaf Dirck III een vesting
bouwde aan de Maas en tol ging heffen. In 1018 werd een keizerlijk leger gestuurd, maar dit werd in de pan gehakt. De
graven hadden genoeg inkomsten van de tol en veroverden de burcht in Leiden: het gebied werd vanaf toen aangeduid als
Holland. De grootste winnaars van de politieke verschuivingen van de negende eeuw waren de markgraven van Vlaanderen.
Boudewijn II buitte het zwakke Franse gezag uit en annexeerde Artesië. Boudewijn IV en V vormden een effectief militair en
burgerlijk bestuur door burggraven aan te stellen en de handel en verstedelijking te stimuleren. Vlaanderen had een grote
invloed als economische, culturele en politieke motor.
Handel en uitbreiding van de landbouw
Rond het jaar 1000 woonden er ongeveer 250.000-300.000 mensen in het huidige Nederland. Friesland was het
dichtstbevolkte gebied, waar veel kooplieden, handelaren en vissers woonden. In de tiende eeuw leefde de handel op in
versterkte nederzettingen langs rivieren, waardoor Engeland meer toegang kreeg tot het handelsnetwerk van het vasteland
van Europa. Innovaties als de hak ploeg, het halster en het drieslagstelsel zorgden voor een grotere oogst. Bovendien werd
het klimaat warmer. Het grootste gedeelte van Nederland bleef onbevolkt. Tegen het einde van de tiende eeuw werden
pogingen gedaan om gebieden in Utrecht en Holland droog te leggen. Dankzij de schapenhouderij groeide de economie van
Vlaanderen, want schapen kunnen op drassig land grazen. De vestigingen Gent en Brugge, gebouwd door markgraaf
Boudewijn I, werden belangrijke spelers in de economie. De Vlaamse steden ontwikkelden zich tot het centrum van de
textielproductie en lakenhandel, waardoor de welvaart toenam. Hierdoor groeide de bevolking en de vraag naar voedsel.
Vanaf de tiende eeuw ging men op zoek naar nieuw landbouwgrond of probeerde bestaande gedeelten te beschermen door
het aanleggen van dijken. Vanaf de elfde eeuw werden veengronden ontgonnen. Kolonisten werden door graven en hertogen
financieel gesteund om deze gebieden op te bouwen, maar ook abdijen en private ondernemers stimuleerden de ontwikkeling
van nieuwe polders. In het westen werd dit proces vooral down-up georganiseerd en ondernamen lokale leiders en bewoners
pogingen. De graven zagen hen als vrije boeren, waardoor er een vrije boerenklasse ontstond en zij alleen tegen sterke
voorwaarden ingelijfd konden worden. Toch vestigden veel mensen zich in Duitsland, want de grond bleek moeilijk droog te
houden, vanwege inklinking en oxidatie. Durf het steken van turf daalde de grond nog sneller. Bovendien waren de dijken,
dammen en het watermanagement niet opgewassen tegen moeder natuur. Zo waren er in 1134, 1163 en 1170 stormen
waardoor grote gebieden onder water kwamen te staan. Door deze stormen ontstonden de Waddenzee en de Zuiderzee.
4