Uitwerking van de toetsmatrijs, alles wat je nodig hebt als voorbereiding op de toets van blok 3 de module Intensieve zorg van HBO Verpleegkunde van de VIAA.
De student beschrijft de wet- en regelgeving t.a.v. beslissingen rondom het levenseinde en benoemt voorwaarden en indicaties voor palliatieve sedatie.
Antwoord: In 2002 is de Wet Toetsing Levensbeëindiging (WTL) op verzoek en hulp bij zelfdoding in werking getreden. De wettelijke regelgeving is als volgt. Art. 293 en 294 Sr zijn gehandhaafd, maar er is een lid toegevoegd dat de strafbaarheid van euthanasie en hulp bij zelfdoding opheft als ‘begaan door een arts die daarbij voldoet aan de zorgvuldigheidseisen, bedoeld in art. 2 WTL en hiervan mededeling doet aan de gemeentelijke lijkschouwer.
De bedoelde zorgvuldigheidseisen houden in dat de arts:
• De overtuiging heeft gekregen dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënt
• De overtuiging heeft gekregen dat er sprake was van uitzichtloos en ondragelijk lijden van de patiënt
• De patiënt heeft voorgelicht over de situatie waarin deze zich bevond en over zijn vooruitzichten • Met de patiënt tot de overtuiging is gekomen dat er voor deze situatie waarin zich bevond geen redelijke andere oplossing was
• Ten minste één andere, onafhankelijke arts heeft geraadpleegd, die de patiënt heeft gezien en schriftelijk zijn oordeel heeft gegeven over de bovenstaande zorgvuldigheidseisen
• De levensbeëindiging of hulp bij zelfdoding medisch zorgvuldig heeft uitgevoerd
Voorwaarden en indicaties palliatieve sedatie:
• Er moet sprake zijn van een refractair symptoom (ondragelijk lijden door 1 of meer ernstige symptomen die onbehandelbaar zijn).
• Levensverwachting korter dan 2 weken
2.
De student beschrijft wat het belang van voeding is voor een zorgvrager met de ziekte van Parkinson uitgaande van de motorische veranderingen en veranderde behoefte aan voedingsstoffen.
Antwoord: Motorische veranderingen:
• Personen met de ziekte van Parkinson ervaren motorische symptomen zoals tremoren, stijfheid en balansproblemen, wat het vermogen om voedsel te bereiden, te kauwen en te slikken kan beïnvloeden.
• Vertraagde maaglediging kan leiden tot snellere verzadiging en moeite met voldoende eten.
• Verminderd reuk- en smaakvermogen, samen met medicatie bijwerkingen zoals misselijkheid, kunnen de eetlust verminderen en voedingstekorten veroorzaken.
• Gewichtsverlies is vaak een gevolg van verminderde inname van voedingsstoffen, verhoogd energieverbruik door symptomen, of verminderde opname van voedingsstoffen door het lichaam.
Veranderde behoefte aan voedingsstoffen:
De ziekte van Parkinson kan ook leiden tot veranderingen in de stofwisseling en de voedingsbehoeften van de persoon.
• Sommige personen met Parkinson hebben mogelijk een verhoogd energieverbruik vanwege rusttremoren, spierstijfheid en dyskinesieën. Onwillekeurige bewegingen bij Parkinson vereisen meer energie, waardoor de behoefte aan voedingsstoffen toeneemt.
• Terwijl anderen mogelijk een verminderde eetlust hebben als gevolg van depressie, medicatie bijwerkingen of moeite met kauwen en slikken.
• Daarnaast kunnen medicijnen die worden gebruikt om de symptomen van Parkinson te behandelen, zoals levodopa, de eiwitbehoefte van de persoon beïnvloeden.
Levodopa medicatie kan leiden tot tekorten aan vitamine B12 en D, terwijl eiwitinname moet worden aangepast vanwege competitie met levodopa bij de opname in de darm en de bloed-hersenbarrière.
3.
De student kan het bevolkingsonderzoek naar mammaca beschrijven.
Antwoord: In Nederland en België vindt bevolkingsonderzoek naar borstkanker plaats. In NL krijgen alle vrouwen tussen 50 en 75 jaar elke twee jaar een oproep voor screening op borstkanker door middel van een digitale mammagrafie, waarbij een röntgenfoto van beide borsten wordt gemaakt. 70% van alle borstkanker wordt ontdekt bij het BOB. Bij een afwijkende uitslag, of bij een onvolledig onderzoek wordt iemand door de huisarts verwezen voor aanvullend onderzoek.
4.
De student kan benoemen wat een zogenaamd preoperatief spreekuur inhoudt, welke disciplines dit uitvoeren en welke informatie hier wordt verschaft c.q. verleend.
Antwoord: Het preoperatieve spreekuur is een consultatie vóór een operatie waarbij verschillende disciplines betrokken zijn, zoals de anesthesioloog, chirurg, en verpleegkundige. Tijdens dit spreekuur wordt de patiënt geëvalueerd, informatie verstrekt over de operatie, instructies gegeven over vasten en medicatiegebruik, en worden eventuele vragen en zorgen van de patiënt besproken. Het doel is om de patiënt voor te bereiden op de operatie en eventuele risicofactoren te identificeren.
5.
De student kan benoemen wat een signaleringsplan inhoudt en met welk doel een signaleringsplan ingezet wordt.
Antwoord: 1. Wat is een signaleringsplan?
• Een signaleringsplan is een hulpmiddel dat wordt gebruikt om dreigende terugval of crisissituaties te herkennen en te voorkomen.
• Het biedt een gestructureerde aanpak om specifieke signalen of symptomen te identificeren die kunnen duiden op een verslechtering van de gezondheidstoestand van een persoon.
2. Doel van een signaleringsplan:
• Het doel is om vroegtijdig in te grijpen bij veranderingen in gedrag of gezondheid om escalatie van problemen te voorkomen.
• Het plan bevat niet alleen tekenen van verslechtering, maar ook de stappen die moeten worden ondernomen wanneer deze tekenen zich voordoen, inclusief wie er moet worden geïnformeerd en welke interventies moeten worden uitgevoerd.
• Door consistent gebruik van het signaleringsplan kan snel en effectief worden gereageerd op veranderingen in de gezondheidstoestand, waardoor de kans op ernstige complicaties of crises wordt verminderd.
Voorbeeld van de inhoud
Uitwerking module Intensieve zorg toetsmatrijs en leerdoelen
Inhoud
Medisch ................................................................................................................................................ 12
Persoonlijkheidsstoornissen en Borderline ..................................................................................... 12
A: geeft een definitie van persoonlijkheidsstoornissen en kan verschillende vormen benoemen.
...................................................................................................................................................... 13
B: kan een ziekteanalyse van Borderline maken a.d.h.v. format. ................................................ 13
C: benoemt de prevalentie van borderline en verslaving en licht het verband toe. .................... 14
D: kan een definitie geven van automutilatie............................................................................... 14
Collitis Ulcerosa ................................................................................................................................ 14
A: kan de genoemde darmaandoeningen in het college beschrijven en de etiologie benoemen15
B: kan een ziekteanalyse maken van colitis .................................................................................. 15
Epilepsie ............................................................................................................................................ 16
A: Kan een ziekteanalyse maken van epilepsie a.d.h.v. het format. ............................................ 16
Anesthesie ........................................................................................................................................ 16
A: beschrijft de verschillende vormen van anesthesie ................................................................. 16
B: benoemen welke vitale functies een goed beeld geven van de toestand na anesthesie ........ 16
C: kan het effect van anesthesie op de vitale functies benoemen ............................................... 17
Ziekte van Parkinson ........................................................................................................................ 17
A: kan een ziekteanalyse maken van Parkinson a.d.h.v. het format. ........................................... 17
B: beschrijft wat het belang van voeding is voor een zorgvrager met de ziekte van Parkinson
uitgaande van de motorische veranderingen en veranderde behoefte aan voedingsstoffen. .... 18
C: de medische indicatie voor toediening van Duodopa via een PEG-J-sonde benoemen .......... 19
Syndroom van Down ........................................................................................................................ 19
A: kan een ziekteanalyse maken van het syndroom van Down a.d.h.v. het format. ................... 19
B: kan uitleggen wat de relatie is tussen de ziekte van Alzheimer en het Downsyndroom ......... 19
Alzheimer.......................................................................................................................................... 19
A: een ziekteanalyse maken van de ziekte van Alzheimer a.d.h.v. het format. ........................... 19
B: het verloop van de ziekte van Alzheimer in fasen onderscheiden. .......................................... 19
Mammacarcinoom ........................................................................................................................... 21
A: kan een ziekteanalyse maken van het mammacarcinoom a.d.h.v. het format. ...................... 22
B: kan benoemen wat mogelijke bijwerkingen zijn van de behandelingen bij een
mammacarcinoom ........................................................................................................................ 22
C: kan uitleggen hoe een mammaca kan metastaseren. .............................................................. 22
D: bevolkingsonderzoek naar mammaca beschrijven .................................................................. 24
Ontwikkeling adolescent.................................................................................................................. 24
1
, A: de lichamelijke en psychosociale ontwikkeling van een kind gedurende de
adolescentieperiode (12-19 jaar) beschrijven. ............................................................................. 25
B: veelvoorkomende aandoeningen in deze ontwikkelingsfase benoemen en beschrijven. ....... 25
Verpleegkunde ..................................................................................................................................... 27
Intensieve Zorgvrager ...................................................................................................................... 27
A: legt uit wat intensieve zorg inhoudt en kan voorbeelden benoemen binnen de verschillende
zorgsettingen. ............................................................................................................................... 27
Preoperatieve zorg ........................................................................................................................... 27
A: kan benoemen wat een zogenaamd preoperatief spreekuur inhoudt, welke disciplines dit
uitvoeren en welke informatie hier wordt verschaft c.q. verleend. ............................................. 28
B: kan benoemen wat er tijdens een anamnesegesprek op de verpleegafdeling preoperatief
gevraagd wordt. ............................................................................................................................ 28
C: kan benoemen welke voorlichting preoperatief gegeven moet worden aan een zorgvrager. 29
Postoperatieve zorg ......................................................................................................................... 29
A: benoemen welke verpleegkundige observatiepunten na anesthesie van belang zijn. ............ 30
B: kan benoemen welke informatie tijdens een overdracht van een operatiepatiënt van de
recovery naar de afdeling verzameld moet worden en dit toepassen op een casus. .................. 30
C: kan benoemen welke verpleegkundige risico ’s kunnen ontstaan bij een postoperatieve
patiënt en welke meetinstrumenten hierbij kunnen worden gebruikt. ....................................... 31
D: kan benoemen wat in een ontslaggesprek met postoperatieve patiënt aan de orde moet
komen. .......................................................................................................................................... 31
Signaleringsplan ............................................................................................................................... 31
A: De student kan benoemen wat een signaleringsplan inhoudt en met welk doel een
signaleringsplan ingezet wordt. .................................................................................................... 32
Leefstijladvies ................................................................................................................................... 32
A: kan benoemen welke verpleegkundige leefstijl- en voedingsadviezen gegeven kunnen
worden aan een (postoperatieve) zorgvrager met een ileo- of colostoma. ................................. 33
B: kan benoemen welke verpleegkundige leefstijl- en voedingsadviezen gegeven kunnen
worden m.b.t. roken en alcoholgebruik bij borderline en hier interventies bij benoemen. ........ 35
Rapporteren ..................................................................................................................................... 35
A: De student kan benoemen welke aspecten van belang zijn bij het rapporteren, wat het model
SOAP inhoudt en dit toepassen op een casus............................................................................... 35
Begeleidingsmethodiek Triple C en Heykoop.................................................................................. 36
A: beschrijft de visie uitgangspunten van de begeleidingsmethodiek triple C en licht toe welke
begeleidingsaspecten passend zijn bij deze methodiek. .............................................................. 37
B: beschrijft wat volgens Heijkoop wordt verstaan onder probleemgedrag, welke oorzaken
daaraan ten grondslag kunnen liggen en welke 4 aspecten daaraan geobserveerd kunnen
worden. ......................................................................................................................................... 38
2
, C: benoemt specifieke aandachtspunten in de voorlichting aan een zorgvrager met een
verstandelijke beperking en kan deze toepassen op de casus. .................................................... 40
D: beschrijft wat de klikfase en begrijpfase vanuit het ontwikkelingsdenken inhouden en wat
dat betekent voor verpleegkundige begeleiding. ......................................................................... 40
MDO .................................................................................................................................................. 40
A: legt uit wat een MDO inhoudt en benoemt wie deelnemers kunnen zijn bij een MDO. ......... 40
Sociale Kaart ..................................................................................................................................... 40
A: legt uit wat een sociale kaart is en welke functie deze heeft in de verpleegkundige zorg. De
student kan een sociale kaart toepassen op een casus. ............................................................... 40
Rouw en verlies bij ouders ............................................................................................................... 41
A: kan benoemen hoe de samenwerking tussen ouders en hulpverleners beïnvloed wordt door
wederzijdse beeldvorming, welke taak verpleegkundigen t.a.v. optimaliseren van samenwerking
met ouders hebben en welke interventies zij hiervoor kan inzetten. .......................................... 42
B: kan beschrijven wat het voor ouders kan betekenen wanneer hun kind een verstandelijke
beperking blijkt te hebben, welke gevoelens hierbij een rol spelen en op welke wijze
hulpverleners tot steun kunnen zijn. ............................................................................................ 43
C: kan de fasen van rouw en verlies van Kübler-Ross en Mönnink beschrijven en herkennen. .. 43
D: kan de visie van Manu Keirse op rouw en verlies beschrijven en herkennen.......................... 44
Family centered care ........................................................................................................................ 44
A: beschrijft wat family Centered Care inhoudt. .......................................................................... 44
Palliatieve/ terminale zorg............................................................................................................... 45
A: legt uit wat palliatieve zorg en (palliatief) terminale zorg (inclusief markering terminale fase
en stervensfase) inhoudt en benoemt het verschil hiertussen. ................................................... 45
B: benoemt verpleegkundige aandachtspunten in de terminale zorg voor de zorgvrager en het
systeem van de zorgvrager (inclusief palliatieve sedatie en euthanasie). ................................... 46
C: kan uitleggen wat shared decision making inhoudt en benoemen wat in de attitude van een
palliatief zorgverlener belangrijk is. .............................................................................................. 47
Andere Culturen ............................................................................................................................... 47
A: benoemt verpleegkundige aandachtspunten in de communicatie en in de zorgverlening aan
zorgvragers van andere culturen algemeen en specifiek in de palliatief en palliatief terminale
fase. ............................................................................................................................................... 47
B: benoemt wat een verklaringsmodel is. .................................................................................... 48
C: benoemt voor- en nadelen van traditionele genezers. ............................................................ 48
D: beschrijft wat David Pinto bedoelt met grofmazige en fijnmazige structuur en kan dit
toepassen op verschillende culturen. ........................................................................................... 48
Zorgvragers met de ziekte van Parkinson ....................................................................................... 49
A: benoemt en verklaart verpleegkundige aandachtspunten t.a.v. ADL, voeding, motoriek
(inclusief cues), psyche en sociale aspecten bij een zorgvrager met de ziekte van Parkinson. ... 49
Zorgvragers met epilepsie................................................................................................................ 49
3
, A: benoemt consequenties voor het dagelijks leven en verpleegkundige aandachtspunten bij
een zorgvrager met epilepsie. ...................................................................................................... 50
B: legt het belang van medicatie trouw uit bij zorgvragers met epilepsie. .................................. 50
Zorgvragers met Borderline ............................................................................................................. 50
A: beschrijft welke gevoelens vaak schuilgaan achter het probleemgedrag bij een zorgvrager
met BPS. ........................................................................................................................................ 50
B: benoemt welke begeleidingsaspecten gewenst zijn in de zorg voor een zorgvrager met BPS
past deze toe op de casus. ............................................................................................................ 51
Zorgvragers met een Mamaca ......................................................................................................... 51
A: De student beschrijft verpleegkundige aandachtspunten in de zorg voor een zorgvrager met
een mammaca............................................................................................................................... 52
Zorgvragers in de adolescentieperiode ........................................................................................... 52
A: beschrijft de belangrijkste aandachtspunten in de verpleegkundige begeleiding van
adolescenten en past dit toe op een casus................................................................................... 53
B: Benoemt vanuit de psychosociale ontwikkeling de gevolgen van een ziekenhuisopname van
een adolescent en past dit toe op een casus. ............................................................................... 53
C: beschrijft de specifieke psychosociale, intellectuele en seksuele ontwikkelingskenmerken van
de vroege, midden- en late adolescentie. .................................................................................... 54
D: beschrijft de risicofactoren, die kunnen leiden tot psychosociale problemen in de
adolescentie. ................................................................................................................................. 54
Prenatale diagnostiek ...................................................................................................................... 54
A: beschrijft wat prenatale diagnostiek inhoudt en benoemt verschillende vormen en waarop
wordt gescreend. .......................................................................................................................... 55
Overbelaste mantelzorger ............................................................................................................... 55
A: kan beschrijven op welke wijze het leven van een mantelzorger beïnvloed wordt door het
begeleiden van een partner met alzheimer.................................................................................. 55
Voedings- en vochtpatroon/ dehydratie ......................................................................................... 55
A: benoemt verpleegkundige aandachtspunten en interventies bij een zorgvrager waarbij
sprake is van verlies van eetlust en/of uitdroging. ....................................................................... 56
B: berekent een vochtbalans, legt uit wat de uitkomst betekent en welke verpleegkundige
observatiepunten hierbij passen. ................................................................................................. 56
Meetinstrumenten ........................................................................................................................... 57
A: kan beschrijven wat de DVZ schaal is en waar deze voor ingezet wordt. ................................ 57
B: kan benoemen welke meetinstrumenten er zijn m.b.t pijn en welke meetinstrumenten
specifiek voor kinderen zijn. ......................................................................................................... 58
C: kan benoemen welke meetinstrumenten ingezet kunnen worden bij een overbelaste
mantelzorger. ................................................................................................................................ 58
D: kan benoemen welke screeningsinstrumenten er zijn tbv voedingstoestand en decubitus. .. 59
4
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper ellesprins. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €7,99. Je zit daarna nergens aan vast.