Cursus 1
Literatuur en lezer
A Leeropdrachten
1 De leesmotivaties staan in paragraaf 1.1. Ga bij de ordening van de leesmotivaties niet af op één
of twee pas gelezen boeken, maar ga uit van de vraag waarom je verhalen leest.
2 Inleving doe je in een personage (je ‘bent’ het personage tijdens het lezen als het ware); bij
herkenning is er geen sprake van inleving, maar kun jij je de ruimte waarin de gebeurtenissen
zich afspelen en de ervaringen van een personage goed voorstellen, bijvoorbeeld door wat je zelf
hebt gezien, gehoord, gelezen of meegemaakt.
3 Het effect is de uitwerking van de tekst op jou als lezer, wat de tekst met je doet.
4 Mogelijke effecten: vies, vreemd, spannend, raadselachtig, prachtig, boeiend, geheimzinnig,
onsamenhangend, moeilijk, ontoegankelijk, flauw.
5 Mogelijke redenen: verschil in leeftijd, opleiding, maatschappelijke achtergrond, sekse,
geaardheid.
6 Een genre is een bepaald soort verhaal of boek, bijvoorbeeld een sprookje of sciencefiction.
7 Verwachtingen ontstaan door (1) wat je over het boek hebt gehoord; (2) genre; (3) titel en
omslag; (4) suggesties en vermoedens; (5) interessante of bijzondere personages.
8 Bij een zakelijke tekst klopt de informatie, de tekst is eenduidig; een literaire tekst is meerduidig,
de informatie hoeft niet te kloppen.
9 Een open plek is een tekstgedeelte dat onduidelijk is en vragen bij je oproept.
10 Open plekken ontstaan door: (1) informatieachterstand; (2) vermoedens, suggesties en
verwachtingen; (3) gedrag van personages; (4) titel.
11 Gesloten einde: alle open plekken zijn ingevuld; open einde: na lezing blijven er open plekken.
12 Bij non-fictie vertrouw je als lezer erop dat de informatie klopt, bij een fictionele tekst bestaat de
mogelijkheid dat er wordt afgeweken van de werkelijkheid; zo’n tekst is geen waarheidsgetrouwe
weergave van de werkelijkheid.
13 De Gouden Strop is de prijs voor het beste spannende Nederlandse boek.
B Leesopdrachten
Opdracht 1
Charles den Tex, Cel
a Cel is een spannend boek.
b Let erop dat je verwachtingen inhoudelijk moeten aansluiten bij het fragment.
c Leg uit waarom je “Nu ging hij rijden.” wel of geen suggestie vindt. Krijg je vermoedens?
d Beschrijf welke verwachting is uitgekomen en welke niet.
e Het fragment heeft een open einde. Michael en Richard zijn ontsnapt aan de broers, maar
waarschijnlijk is dat maar tijdelijk. Hoe zal het verder aflopen?
f Kies het woord dat het duidelijkst het effect weergeeft.
g Waarom wel/niet nieuwsgierig?
Opdracht 2
Joris Moens, Bor
a Wat doet Bor? Hoe is zijn taalgebruik? Leg uit wat je ervan vindt. Ben je positief of negatief over
daden en taalgebruik van Bor?
b Kies een of twee woorden die aangeven wat de uitwerking op jou is.
c Het lijkt erop dat Bor tevreden over zichzelf is: hij presenteert zichzelf als ‘leider’ van de
vriendenclub (“Dat heb ik hem later eventjes heel duidelijk gemaakt.”), en als slimmer dan de
anderen (niet meer op de Mavo). Verder vindt hij zijn eigen grappen goed.
d Geef je eigen mening op de visie van Bor. Eens/oneens? Waarom?
e Waarom is Bor wel/geen boeiend personage? Denk aan wat hij doet, zegt en denkt.
f Waarom is Bor wel/niet herkenbaar?
Laagland, literatuur & lezer © ThiemeMeulenhoff 1 Uitwerkingen Verwerkingsboek havo cursus 1
,g Mogelijke open plekken: Waarom was er geen overleg nodig voor het slaan van de Mormonen?
Wat zijn Mormonen? Waarom laat het voorval Bor niet los?
h Bor houdt er rekening mee dat hij opgepakt wordt. Jij als lezer ook. Je wilt weten of de gedachte
uitkomt. Dus een open plek.
i Bor is een literaire tekst vanwege de meerduidigheid en open plekken.
Opdracht 3
Tim Krabbé, Het gouden ei
a “Ze leek van de aardbodem verdwenen” of “Ze was ergens. Alleen hij mocht niet weten waar. Het
was onverdraaglijk, krenkend.”
b Suggestie: “Was ze in die wagen gesleurd, verkracht? Werd ze nu meegenomen, straks ergens
langs de kant gedumpt?”
c Kies een of twee woorden die duidelijk de uitwerking weergeven.
d Wat doet en denkt Rex? Wat overkomt hem? Vind je dat boeiend?
e Geef minimaal één reden waarom je Rex’ gedrag wel/niet normaal vindt.
f Open einde: Saskia is verdwenen en Rex (en jij als lezer) weet niet wat er met haar gebeurd is.
g Fictie.
Opdracht 4
Willem Wilmink, “Een foto”
a Een razzia was in de Tweede Wereldoorlog een georganiseerd zoeken van bijvoorbeeld joden
door Duitse soldaten. Het woordje “die” verwijst naar de razzia waar de foto over gaat.
b Waarschijnlijk wel: welke foto?
c Als je niet weet om welk plein het gaat, dan is het een open plek.
d Vijf personen.
e Vijf strofen.
f Vier witregels.
g Het tweede deel begint met “Stel je voor, je zag die foto …”.
h Kies een of twee woorden die de uitwerking op jou goed weergeven.
i Probeer de betekenis te onderbouwen met verwijzingen naar het gedicht.
Opdracht 5
Carl Friedman, Tralievader
a Beschrijf je verwachting. Waarschijnlijk denk je aan een concrete vingerhoed.
b De open plek wordt ingevuld met “Maar meestal zat ik in mijn schuilplaats, als een reus in een
vingerhoed” (r. 15-16). De titel moet je dus niet letterlijk opvatten, maar figuurlijk: de aanduiding
voor een (kleine) schuilplaats.
c Er komen meerdere figuren voor, zoals Max, de ik-figuur en de vader. Wie vind jij het
interessantst? Waarom? Wie maakte de belangrijkste dingen mee?
d De gebeurtenissen spelen zich af in een sanatorium. Het is een open plek: waarom is de vader
daar?
e De vader heeft gezegd dat zijn schuilplaats heel klein was, “Ongeveer zoals bij ons thuis het
gootsteenkastje, ...”. De ik-figuur zoekt daar de vader.
f Een dokwerker is een havenarbeider.
g Het kind is waarschijnlijk niet ouder dan 4 of 5 jaar. Het heeft nog een kinderlijke fantasie: het
zoekt de vader, als in een fantasierijk verhaaltje, in het gootsteenkastje.
h Probeer de betekenis te onderbouwen met verwijzingen naar het verhaal.
Opdracht 6
Boudewijn Büch, De kleine blonde dood
a In de jaren vijftig van de twintigste eeuw.
b Hij reageert woedend en gooit het koffie- en roomstel door de kamer.
c De vader reageert vreemd. Als lezer wil je weten waarom hij zo reageert. Dus een open plek.
d Je krijgt aanwijzingen dat het met de Tweede Wereldoorlog te maken heeft. De vader wil het
woord “Duitsland” niet horen en later blijkt hij – als Duitser – tegen Duitsland te hebben
gevochten.
Laagland, literatuur & lezer © ThiemeMeulenhoff 2 Uitwerkingen Verwerkingsboek havo cursus 1
,e De vader is een held omdat hij Nederland verdedigd heeft tegen Duitsland, het land waar hij is
geboren.
f Boudewijn vindt zijn vader geen held, de vader praat er nooit over.
g Onduidelijk is wat er precies met de vaders is gebeurd: is de een in Rusland geweest? Waarom
heeft de andere vader ‘gezeten’? Met kennis over de Tweede Wereldoorlog kun je de open
plekken misschien invullen: krijgsgevangen? Straf voor NSB’ers?
h De ik-figuur is ouder. De ik-figuur zit al op school en heeft geen kinderlijke fantasie.
i Fictie.
Opdracht 7
Willem G. van Maanen, “In het museum van de vernietiging”
a De titel is een open plek omdat je niet precies weet om wat voor museum het gaat. Je kunt de
open plek invullen met de informatie uit het verhaal: het gaat om een museum waar de bezoekers
aan den lijve ondervinden wat het is om naar de “vernietiging” te worden vervoerd.
b De leerlingen worden als slachtoffers in de oorlog in een overvolle treinwagon gestopt.
c Dat de leerlingen ervaren wat de echte slachtoffers hebben meegemaakt.
d Geef hier je oordeel. Vind jij dit een goede aanpak? Ken je een museum waar zoiets gebeurt?
e Kies een of twee woorden die duidelijk de uitwerking aangeven.
f Het transport van joden in de Tweede Wereldoorlog naar de vernietigingskampen
(concentratiekampen).
g Het is fictie, je stelt niet de eis naar waarheid.
h Geef zeker één passend argument om aan te geven welke tekst de meeste indruk maakt.
Laagland, literatuur & lezer © ThiemeMeulenhoff 3 Uitwerkingen Verwerkingsboek havo cursus 1
, Cursus 2
Het lezen van verhalen
A Leeropdrachten
1 (1) Waarover wordt verteld, (2) hoe wordt verteld, (3) wie vertelt?
2 Gebeurtenissen komen op gang door wat personages doen of personages reageren op
gebeurtenissen.
3 De setting is de tijd en ruimte waarin de gebeurtenissen plaatsvinden.
4 Een hoofdpersoon is een personage dat betrokken is bij de belangrijkste gebeurtenissen. Een
hoofdpersoon streeft een doel na.
5 Een helper ondersteunt de hoofdpersoon bij het bereiken van het doel; een tegenstander werkt
tegen.
6 Bij bepaalde genres horen bepaalde, specifieke doelen.
7 Direct en indirect.
8 De verteltijd is de tijd die jij als lezer nodig hebt om het verhaal te lezen; de vertelde tijd is de tijd
die de gebeurtenissen in chronologische volgorde duren.
9 Een flashback is uitvoeriger dan een terugverwijzing.
10 De flashback geeft jou als lezer informatie over een personage en het verleden.
11 Een leidmotief is het herhalen van een woord of voorwerp; een verhaalmotief is omvattender: de
herhaling van situaties, gedachten, gevoelens enzovoort.
12 Een schrijver is een echt mens, een vertelinstantie niet. Een vertelinstantie is een aspect van het
verhaal.
13 (1) Is de vertelinstantie merkbaar aanwezig; (2) is de merkbaar aanwezige vertelinstantie
wel/geen personage?
14 Een vertelinstantie kan bijvoorbeeld door leugens, vergissingen en geheugenverlies (zeer)
onbetrouwbaar zijn.
15 Titel, ondertitel en motto.
B Leesopdrachten
Opdracht 1
Marga Minco, “Het adres”
a De ik-figuur bezoekt mevrouw Dorling die haar niet wil ontvangen. De ik-figuur denkt eraan dat
haar moeder verteld heeft dat mevrouw Dorling hen helpt door spullen te bewaren. De ik-figuur
brengt een tweede bezoek, een meisje laat haar binnen. Als de ik-figuur de spullen van thuis
herkent, neemt ze afscheid.
b De setting: de eerste jaren na de oorlog in een onbekende gemeente, in de Marconistraat 46.
c De setting is belangrijk omdat na de oorlog de ik-figuur de spullen terug wil die mevrouw Dorling
zou bewaren in haar huis, Marconistraat 46. Mevrouw Dorling heeft er waarschijnlijk niet op
gerekend dat er iemand van de familie van de ik-figuur de oorlog zou overleven. Gebeurtenissen
en setting hangen dus nauw samen.
d De ik-figuur weet door het gedrag van de vrouw dat de ik-figuur op het juiste adres is.
e Mevrouw Dorling had verwacht en gehoopt dat van de familie van de ik-figuur niemand de oorlog
zou overleven. Hun ‘bewaarde’ spullen zouden dan van mevrouw Dorling blijven. Maar dat valt
tegen. De ik-figuur is terug en die heeft recht op de spullen.
f Door de manier van reageren.
g Ongeveer een jaar of vijf, zes: van de eerste helft van de oorlog (Tweede Wereldoorlog, 1940) tot
de eerste jaren na de bevrijding (1945, 1946).
h (1) De moeder vertelt in de eerste helft van de oorlog de ik-figuur over mevrouw Dorling. (2) De
ontmoeting in de oorlog van de ik-figuur met mevrouw Dorling. (3) De ik-figuur helpt de moeder
bij het zilver poetsen.
Laagland, literatuur & lezer © ThiemeMeulenhoff 4 Uitwerkingen Verwerkingsboek havo cursus 2