WETENSCHAPSFILOSOFIE
Inhoud:
- Hoorcollege 1: Demarcatie: Wat is wetenschap en wat is wetenschapsfilosofie (en wat is het
niet)?
- Hoorcollege 2: Objectiviteit versus subjectiviteit: het ideaal van waardevrij onderzoek.
- Hoorcollege 3: Naturalisme versus interpretativisme.
- Hoorcollege 4: Het belang van en de problemen rondom replicatie.
- Hoorcollege 5: In hoeverre zijn mensen in staat vrij te handelen? Sociale structuren versus
agency.
- Hoorcollege 6: Reductionisme: methodologisch individualisme versus holisme.
- Hoorcollege 7: Nabespreking thema’s en finale discussie.
COLLEGE 1 - Wat is wetenschap en wat is wetenschapsfilosofie?
Het probleem van demarcatie
Het demarcatiedebat: Wat onderscheidt wetenschappelijke kennis van andere kennis?
Het probleem van demarcatie vanuit historisch perspectief
Westerse wetenschapsfilosofie is complex en veelzijdig.
Een beweging die in de 19e eeuw opkomt en die heel kenmerkend is voor de Westerse vorm van
denken, is het positivisme. Het huidige wetenschappelijke beeld is sterk beïnvloed door het
positivisme of ook wel empirisme genoemd. Zij maakten zich los van de kerk en wilden onderzoek
doen op basis van zuivere waarneming. Kenmerk is kennis op basis van zuiver empirische
waarnemingen en verwerpen van allerlei metafysische claims over goddelijke waarnemingen. Dus
gebaseerd op feiten en feiten als directe waarnemingen.
Probleem: Het idee dat we rechtstreeks toegang hebben tot die feiten, blijkt een problematisch idee.
Op een bepaald moment werden we geconfronteerd met het idee dat elke waarneming bestaat uit het
waarnemende deel zelf en theorieën die deze waarneming sturen en vormgeven. Wanneer we een
boom zien, kunnen we de boom ervaren, maar de feitelijke benoeming (‘het is een boom’) bindt er
ook een concept aan vast. De concepten komen niet bij de boom weg, maar deze komen bij onszelf
weg, als onderdeel van de ervaring.
Logisch empiristen
- Wiener Kreis (Weense cirkel): Groep van filosofen, natuurkundigen en wiskundigen.
- Stroming in de analytische filosofie (de studie van taal en de logische analyse van
concepten), actief in Wenen van 1920-1935.
Google: Het logisch positivisme is gebaseerd op het positivisme van Comte en het empirisme van
Locke en Hume. Het empirisme zegt dat observaties (of feiten) de basis zijn voor wetenschap. Het
positivisme zegt dat feiten objectief zijn, dus voor iedereen hetzelfde, en dat ze onafhankelijk zijn
van theorie. Dit samen vormt het logisch positivisme: Wetenschap is dus het observeren van feiten
en uit deze feiten vervolgens theorieën (wetten) afleiden en die toetsen middels logica. Dit kan door
operationalisatie. Operationalisatie is een begrip voor de manier van observeren, hoe men een
abstract begrip kan herleiden tot iets waarneembaars. Zo is IQ de maat voor intelligentie.
Doordat observaties en logisch redeneren samen de basis vormen van echte kennis, is wetenschap
cumulatief: Er komt steeds meer van/er is vooruitgang. Vooruitgang is mogelijk, vooral door
verificatie van hypothesen. Alleen wetenschap die gebaseerd is op logica en observatie verschaft
ware kennis (het demarcatiecriterium).
,Een tussenstap: logisch empiristen. Ook wel logisch positivisme. Zij richten zich vooral op de
natuurwetenschappen. Zij vonden het een fascinerend vraagstuk: Hoe komen we tot zuiver empirische
kennis? Zij deelden de aanname dat het problematisch is, omdat je waarnemingen en taal nodig hebt.
Daarom gingen zij op zoek naar een zuiver, logische taal, die gecombineerd wordt met zuivere,
empirische waarnemingen. Als we logisch nadenken wat rationeel is en dat combineren met wat we in
de wereld tegenkomen, hebben we ware wetenschappelijke kennis. Hier startte een programma wat op
zoek ging naar de formele logica. Belangrijk uitgangspunt: We zijn als wetenschappers afhankelijk
van taal, maar kunnen we taal wel vertrouwen? Sluipt daar geen onwetenschappelijkheid binnen? Zij
namen afstand van de ‘naïeve’ positivisten. Zij probeerden een veel duidelijker scheiding te leggen
tussen wetenschappelijke en niet-wetenschappelijke kennis.
De onderzoeksvorm die ze kozen is inductie: Je gaat open de wereld in, kijkt wat je daar ziet en
probeert daarop een theorie te ontwikkelen. Je ziet in de wereld patronen, ontwikkelt deze door tot
hypothesen en maakt op basis daarvan een theorie. Vervolgens kun je de theorie verifiëren. Naar mate
je theorie meer en meer bevestigd wordt, is die meer waar. Hoe vaker deze bewezen wordt, hoe meer
waar.
Volgens logisch empiristen bestaan er geen directe observatie van feiten, omdat empirische
waarnemingen altijd worden gevormd door de waarnemer, dus de wetenschap heeft een soort bias in
zich, omdat de waarnemer gebonden in een theoretisch kader, waar de waarneming aan verbonden is.
De doctrine van de logisch empiristen bestaat dus uit:
- Ontwikkeling van formele logica:
o Het ontdoen van betekenisloze taal
o Interesse in de taalfilosofie van Ludwig Wittgenstein > picture theory of meaning.
Wittgenstein beweert dat er een onoverbrugbare kloof bestaat tussen wat in taal kan
worden uitgedrukt en wat alleen op non-verbale manieren kan worden uitgedrukt.
Zijn theorie stelt dat uitspraken betekenisvol zijn als en alleen als ze kunnen worden
gedefinieerd of afgebeeld in de echte wereld.
- Empirisme (wetenschap gebaseerd op waarnemingen):
o Verificatie van kennis door waarnemingen.
o Ontwikkeling van theorie door toepassen van inductie. (Observatie > patroon >
hypothese > theorie.)
Karl Popper was het hier niet mee eens.
Karl Popper (1902-1994)
- Oostenrijkse/Britse filosoof
- ‘The Logic of Scientific Discovery’ (1934)
- Kritiek op inductive reasoning. Onmogelijk om een theorie te bevestigen met verificatie.
- Wetenschap onderscheidt zich door kritische houding.
- Falsificatie theorie van wetenschap: Wel mogelijk om een theorie te verwerpen op basis van
een observatie (kritische test).
- Deductief model van wetenschap: Theorie > hypothese (kritieke test) > observatie >
confirmatie/falsificatie.
Karl Popper (een van de belangrijkste wetenschapsfilosofen van de 20e eeuw) is er niet mee eens:
Wat echte wetenschap scheidt van pseudowetenschap, is dat echte wetenschappers zich nooit
committeren aan een theorie, dus een kritische houding als basis onder alle wetenschap. Goede
wetenschap blijft onderzoeken altijd kritisch bevragen. Je kunt niet op basis van één waarneming
komen tot één statement. Hoe vaak moet je het dan verifiëren? 10, 20, 100?
Je kunt inductie niet gebruiken om waarheid te bevestigen. Hij had een oplossing; hij draaide het om.
Volgens hem is het onderzoek niet gericht op het verifiëren, maar falsificeren. De stellingen die het
langst overeind blijven, zijn de stellingen die de waarheid het dichtst benaderen. = Deductie. Meest
bekende voorbeeld: Wetenschappelijke claim ‘alle zwanen zijn wit’. Om dit te bevestigen ga je niet
,op zoek naar witte zwanen, maar naar zwarte/roze/groene zwanen. Een goede onderzoeker is
voortdurend op zoek naar falsificaties van zijn eigen waarheidsclaims/theorie.
Waar logisch empiristen onderzoek willen verifiëren (inductie, bottom-up), draait Popper het dus om
en wil hij falsificeren (deductie, top-down).
Bij inductie loop je tegen grenzen aan: Hoe ver onderzoek je door? Bij deductie kun je zo een grens
stellen wanneer het tegendeel bewezen is.
Volgens hem zal wetenschap de werkelijkheid amper naderen, en één op één samenvallen kan niet:
Onze theorieën zijn als (vissers)netten die we lanceren om wat we ‘de wereld’ noemen te vangen, te
rationaliseren, te verklaren en te domineren …
We proberen het gaas steeds fijner te maken.
Popper (1992)
> Wetenschappers moeten voorzichtig zijn en het woord ‘waarheid’ niet snel gebruiken.
Deductie is dominant, maar het klopt niet altijd. Het probleem dat je een falsificatie kunt uitvoeren
door een testbare hypothese te isoleren, is heel problematisch. Daarmee suggereer je dat je het los kan
trekken van alle andere aannames in het onderzoek. Je kunt nooit één aanname testen, maar je meet
met één test ontzettend veel tegelijk. Zo simpel als de zwarte en witte zwaan is het in de praktijk
nooit.
Het is nog steeds een belangrijke manier van denken, maar er zitten echt haken en ogen aan de
isoleerbaarheid van de test. Het idee van falsificatie is op zich geen slecht idee, maar in de praktijk is
het een stuk ingewikkelder dan zij in theorie beweren.
Thomas Kuhn (1922-1926)
- Wetenschappelijke historicus, Amerikaanse filosoof.
- The Structure of Scientific Revolutions (1962).
Thomas Kuhn betwistte het uitgangspunt van Popper dat wetenschappers kritisch zijn. Volgens hem
werken wetenschappers juist volgens heel veel regeltjes. Zij handelen altijd binnen een bepaalde
kennisstructuur, waarbij het merendeel van wat zij onderzoeken niet bekritiseren. De praktijk is veel
weerbarstiger. Hij had het over ontwikkeling in patronen en fasen.
> Wetenschap ontwikkelt zich niet cumulatief maar verloopt cyclisch.
Vier fases:
- Preparadigmatic phase: In deze fase zijn wetenschappers het nog niet eens over welke
theorieën en ideeën het beste werken voor hun discipline. Er is dus nog geen overeenkomst:
ze moeten samen zoeken naar hoe ze te werk gaan. Er is nog geen paradigma.
- Normal science: In deze fase is er wel een paradigma gevonden. Tijdens normale wetenschap
doen wetenschappers hun werk zoals ze gewend zijn: onderzoek doen, nieuwe dingen
, ontdekken. In deze fase is er wetenschappelijke vooruitgang mogelijk.
> Wetenschappelijke praktijk, waarbij iedereen het wel eens is wat ze aan het doen zijn en
welke kant moet ontwikkeld worden.
- Crisis: Volgens Kuhn ontstaat er een wetenschappelijke crisis, als wetenschappers iets
ontdekken wat ze niet kunnen verklaren binnen hun huidige paradigma: een anomalie. Er is
dan sprake van een crisis, omdat de wetenschappelijke basis die ze gebruikten kennelijk niet
goed genoeg was.
> Confrontatie met een probleem dat ze niet kunnen oplossen.
- Scientific Revolution: Volgens Kuhn is er een wetenschappelijk revolutie, als
wetenschappers het met elkaar eens zijn dat ze hun theorieën en ideeën die ze gebruikten in
hun onderzoek, moeten afbreken. Het is dan tijd voor een nieuw paradigma, waarnaar
wetenschappers dan opnieuw samen moeten zoeken. Dit noemde Kuhn een
paradigmaverschuiving.
> Soms zit er een idee bij dat het probleem van de crisis op kan lossen. Dan kan er iets
plaatsvinden wat hij noemt: de ‘scientific revolution’.
Je ziet geen lineaire toename van kennis, zoals Popper dat aangeeft, waarin de netten veel fijnmaziger
gemaakt zijn, maar hij ziet schokken/bewegingen/omwentelingen. Wetenschap is circulair. Hij
gebruikt daarvoor dit beeld om te beschrijven dat wetenschap vaak gekenmerkt wordt als
paradigmashifts. Een paradigma is een kennisstructuur van waaruit je waarnemingen doet en soms
vindt er een omwenteling plaats waarin een totaal andere theorieën en interpretaties worden gegeven
van die werkelijkheid.
Duck-Rabbit optical illusion/optische illusie, beroemd gemaakt door Wittgenstein, om aan te tonen
hoe een paradigmaverschuiving ertoe kan leiden dat iemand dezelfde informatie op een geheel andere
manier ziet. Kuhn omschrijft dit als een paradigma shift: Incommensurabiliteit (onderling
onmeetbaar) van het paradigma; verschillende visies op een bepaald fenomeen. Onderzoekers praten
elkaars taal niet.
> Wetenschap wordt gekenmerkt door paradigma shifts. Soms vindt er een omwenteling plaats,
waarbij er opeens andere theorieën spelen.
Misschien is dit wel een veel accuratere vorm van wat wetenschappelijke kennis is, in plaats van een
‘visnet’. Dit geeft aan dat je de werkelijkheid op allerlei manieren kunt zien. En wat cruciaal hieraan
is: het ene is niet meer waar dan het andere.
Pseudowetenschap versus wetenschap
Demarcatiediscussie: Hoe onderscheiden we zin van onzin? Hoe onderscheiden we wat
wetenschappelijk is en wat niet-wetenschappelijk is?