Samenvatting Grondslagen van de Klinische psychologie
Over klinische psychologie en 'abnormaal' gedrag - van der Molen & Perreijn -
2015
Introductie
Binnen de psychologie kan onderscheid worden gemaakt tussen de basisdisciplines en de
toepassingsgerichte disciplines. De basisdisciplines zijn de functieleer, de
ontwikkelingspsychologie, de sociale psychologie, de persoonlijkheidspsychologie en de
methodenleer. De toepassingsgerichte disciplines zijn de klinische en
gezondheidspsychologie, de arbeids- en organisatiepsychologie en de onderwijspsychologie.
Wat is klinische psychologie?
Klinische psychologie kent veel verschillende definities. Wat deze definities met elkaar
gemeen hebben is dat zij zich richten op gedrag dat afwijkt van een bepaalde norm.
Afwijkingen van de norm kunnen betrekking hebben op verschillende aspecten van het
menselijk functioneren. Ten eerste kan het gaan om aspecten van de individuele persoon.
Denk aan afwijkend gedrag, afwijkende gedachten en afwijkende belevingen. Ten tweede
kunnen er afwijkingen zijn in de relaties met andere mensen, zoals agressiviteit of
vermijdingsgedrag. In sommige gevallen is makkelijk te zien dat er sprake is van gedrag dat
afwijkt van een bepaalde norm, maar vaker is het onderscheid tussen normaal en abnormaal
gedrag minder duidelijk.
Hoe definieert de American Psychiatric Association een psychische stoornis?
Zij definiëren een psychische stoornis als een syndroom dat wordt gekenmerkt door klinisch
significante symptomen op het gebied van de cognitieve functies, de emotieregulatie of het
gedrag van een persoon, dat een uiting is van een disfunctie in de psychologische,
biologische of ontwikkelingsprocessen die ten grondslag liggen aan het psychische
functioneren. De psychische stoornissen gaan meestal gepaard met lijdensdruk of
beperkingen in het functioneren op sociaal of beroepsmatig gebied of bij andere belangrijke
bezigheden.
Wat zijn de uitsluitende omstandigheden?
Er zijn drie uitsluitende omstandigheden geformuleerd:
Te verwachten en cultureel aanvaarde reacties. Denk aan rouwreacties na het
overlijden van een geliefde.
Langdurig deviant gedrag als gevolg van het behoren tot een politieke, religieuze of
seksuele minderheid. Denk aan langdurige protesten voor een bepaalde overtuiging.
Afwijkend gedrag mag niet voortkomen uit een persoonlijk conflict tussen het individu
en de maatschappij. (Om te voorkomen dat excentrieke personen als mentaal gestoorden
worden beschouwd).
Wanneer is gedrag abnormaal?
Er zijn zeven factoren geïdentificeerd die bepalen of gedrag als pathologisch wordt
beschouwd. Bij abnormaliteit moet ten minste één van deze factoren zich voordoen. Deze
factoren luiden als volgt:
Persoonlijk lijden
(Dis)functionaliteit van het gedrag. Gedrag kan disfunctioneel zijn wanneer het het
beroepsmatig functioneren in de weg staat of het onderhoud van bevredigende relaties
met anderen belemmert. Gedrag kan ook disfunctioneel zijn wanneer het het welbevinden
en functioneren van anderen verstoort.
, Irrationeel en onbegrijpelijk gedrag
Onvoorspelbaarheid en controleverlies
Opvallend en onconventioneel gedrag. Alleen wanneer opvallend of onconventioneel
gedrag sociaal onwenselijk is, wordt deze vaker als pathologisch beschouwd.
Gedrag dat een ongemakkelijk gevoel bij anderen teweegbrengt. Het betreft hier het
overtreden van impliciete sociale verwachtingen.
Het overtreden van morele normen
Welke modellen bestaan er om onderscheid te maken tussen normaal en abnormaal
gedrag?
Er worden drie modellen besproken. Elk model heeft voor- en nadelen. Welk model de
voorkeur heeft is afhankelijk van de stoornis.
Het statistisch model
Dit model veronderstelt dat menselijke eigenschappen min of meer normaal verdeeld zijn.
Abnormaliteit betreft dan extreem lage of extreem hoge scores op schalen waarmee deze
eigenschappen betrouwbaar en valide worden gemeten. De term ‘abnormaal’ heeft binnen
dit model uitsluitend een statistische betekenis. Een eerste probleem met dit model is dat
niet duidelijk is waar precies de grens ligt tussen normaal en abnormaal. Een tweede
probleem is dat het model niet specificeert hoe ongewoon gedrag moet zijn om als
abnormaal te kunnen worden beschouwd. Een
bepaalde stoornis kan in statistisch opzicht
abnormaler zijn dan een andere stoornis. Een
derde probleem is dat het model geen
onderscheid maakt tussen statistische
afwijkingen die gepaard gaan met individueel
lijden en afwijkingen waarvoor dat niet geldt.
Het medisch of ziektemodel
Het medische model stelt dat psychische stoornissen vergelijkbaar zijn met somatische
ziekten en het beste kunnen worden verholpen door de onderliggende mechanismen te
bestrijden. Deze mechanismen kunnen somatogeen of psychogeen zijn. Somatogeen
betekent dat een lichamelijke aandoening aan de psychische stoornis ten grondslag ligt
(zoals bij dementia paralytica). Psychogeen betekent dat een psychologisch mechanisme
aan een stoornis ten grondslag ligt. Uitgangspunt in dit model is dat de therapeut de
deskundige is en de patiënt ziek is. Een eerste punt van kritiek op dit model is dat er bij veel
psychische stoornissen geen eenduidig
onderliggende mechanisme is aangetoond,
waardoor het twijfelachtig is dat er sprake is
van een ‘ziekte’. Een tweede punt van
kritiek is dat het gebruik van de termen
ziekte en therapie stigmatisering in de hand
werkt.
Het leer- of onderwijsmodel
Voor stoornissen waaraan geen duidelijke organische oorzaak ten grondslag ligt, stelt dit
model dat de stoornissen zijn ontstaan als gevolg
van verkeerd verlopen leerprocessen. In dit model
bestaan er de leraar, de leerling en het
persoonlijke probleem. Diagnose wordt
,vervangen door bepaling van het leerdoel, uitkomsten van diagnostiek worden besproken in
termen van vaardigheidstekorten en therapie wordt vervangen door uitvoering van een
onderwijsprogramma.
Wat zijn de voordelen van het onderwijsmodel?
Ten eerste worden in alle fasen van het onderwijsmodel de nadelige bijbetekenissen van het
medische model vermeden (zo is de kans op stigmatisering veel kleiner). Ten tweede doet
het onderwijsmodel meer recht aan de eigen verantwoordelijkheid van mensen met een
persoonlijk probleem. De leerling krijgt daardoor een veel actievere inbreng. Ten derde doet
het gebruik van de onderwijsterminologie meer recht aan datgene wat daadwerkelijk
plaatsvindt bij psychologische hulpverlening.
Conjuctures and refutations: the growth of scientific knowledge - Popper - 1953
Pseudowetenschap
Men gaat er normaal gesproken vanuit dat de wetenschap verschilt van pseudowetenschap
doordat zij gebruik maakt van de empirische methode. Maar er kan ook onderscheid worden
gemaakt tussen de empirische methode en de pseudo-empirische methode. Pseudo-
empirische methoden lijken gebruik te maken van observaties en experimenten, maar
zouden geen wetenschappelijke status toegewezen mogen krijgen.
Pseudo-empirische methode
Pseudotheorieën vinden hun bevestigingen in de realiteit. Observaties in de realiteit
bevestigen de pseudotheorieën, waarbij elke nieuwe observatie wordt geïnterpreteerd op
basis van de vorige observatie en niet op zich zelf staand wordt bekeken maar wordt
gebruikt als aanvullende confirmatie van de juistheid van de pseudotheorie. Er zijn immers
theorieën die elke observatie op zo’n manier kunnen interpreteren dat zij de theorie
bevestigen. Het meest uiteenlopende gedrag kan door bepaalde theorieën worden verklaard,
waardoor er vrijwel geen gedrag bestaat dat de theorie als onjuist weergeeft.
Popper’s conclusies
De filosoof Karl Popper (1902 – 1994) trok op basis van deze informatie een aantal
conclusies. Hij stelde dat het makkelijk is om confirmatie te vinden as je alleen naar
confirmatie zoekt. Confirmatie van een theorie zou alleen mogen worden beschouwd als
deze het resultaat is van risicovolle voorspellingen. Hij stelde tevens dat elke goede
wetenschappelijke theorie iets verbied, en dat wanneer een theorie niet door een bepaalde
gebeurtenis als onwaar kan worden verklaard, deze niet wetenschappelijk is. Elke serieuze
test om een theorie te toetsen moet een poging zijn om de onjuistheid van die theorie aan te
tonen. Dit stelt toetsbaarheid gelijk aan falsificeerbaarheid. Het bevestigende bewijs van een
theorie mag alleen worden geaccepteerd wanneer deze het resultaat is van een gefaalde
poging om de onjuistheid van de theorie aan te tonen. Tot slot concludeerde hij dat ondanks
dat sommige theorieën als onjuist worden bevonden, deze als nog door bepaalde volgers als
waar worden beschouwd.
Het probleem van demarcatie
Het criteria voor de wetenschappelijke status van een theorie is de falsificeerbaarheid van
een theorie. Een theorie die niet wetenschappelijk is, is echter niet per direct onbelangrijk.
De theorie wordt alleen niet gesteund door empirisch bewijs in de wetenschappelijke zin. Het
probleem van de falsificeerbaarheid van de theorie kan worden opgelost door demarcatie.
, Ludwig Wittgensteins (1889 – 1951) criteria van meaningfulness
Ludwig Wittgenstein was een filosoof die stelde dat elke betekenisvolle propositie logisch
moet kunnen worden gereduceerd tot elementaire proposities. Dit criteria is echter volgens
Popper zowel te klein als te breed, daar het alles wat kenmerkend is voor de wetenschap
uitsluit terwijl het pseudo-wetenschappen, zoals de astrologie, niet uitsluit. Popper stelt dat
wetenschappelijke wetten niet kunnen worden gereduceerd tot elementaire proposities,
omdat wetenschappelijke weten niet kunnen worden gededuceerd uit een bepaald aantal
observaties.
Het probleem van inductie
De psychologische theorie van de filosoof David Hume (1711 – 1776) probeert een causale
verklaring te geven voor het feit dat we in wetten geloven (in uitspraken over de
geregeldheden of constant aan elkaar verbonden gebeurtenissen), door te zeggen dat dit het
gevolg is van gewoontes. Popper heeft daar drie problemen mee:
Het typische resultaat van repetitie.
De genesis van gewoontes.
Het karakter van ervaringen die kunnen worden beschreven als ‘geloven in een wet’.
Op basis van observaties kan niets worden gezegd over datgene wat we nog niet hebben
ervaart. Dat de zon tot nog toe elke dag is opgekomen, zegt nog niets over morgen.
Theorieën kunnen daarom niet worden afgeleid uit observaties. Aan de hand van het
criterium van falsificeerbaarheid hoeft de theorie echter niet te worden afgekeurd. Zolang de
zon nog opkomt morgen, is de theorie nog niet gefalsificeerd en hoeft deze nog niet te
worden bestempeld als onjuist.
Inductie als repetitie
Popper beschouwt inductie als onlogisch en irrationeel. Hij stelt dat Hume’s psychologie
gebaseerd is op herhaalde bevestigingen, welke acties doen veranderen in gewoontes en
deze gewoontes in overtuigingen. Het zijn echter alleen repetities, en geen theorieën of
wetten. Popper stelt op basis van Hume’s theorie dat het verkrijgen van kennis gedaan kan
worden via een non-inductief proces, of via repetitie en inductie (en dus via een onlogische
en irrationele procedure dat er voor zorgt dat alle kennis simpelweg overtuigingen zijn
gebaseerd op gewoontes).
Als psychotherapie faalt. – Merckelbach, H., Houben, S. T., Dandachi-
FitzGerald, B., Otgaar, H., & Roelofs, J. (2018).
Introductie
Deskundigen worden gekenmerkt door de mate waarin ze regels en inzichten van hun vak
opvolgen en niet meer aan hun successen. Een dokter kan een patiënt volgens regels
behandelen maar toch kan de patiënt alsnog overlijden. Een dokter moet inzicht krijgen in
het resultaat van zijn handelingen en daarbij is het essentieel dat er terugkoppeling is.
Selectieve feedback is funest wicked environment (omstandigheden die selectieve
feedback aanmoedigen).
Freud
In de Freudiaanse traditie wordt tegenspraak en protest juist als iets goeds gezien, een
behandelsucces. De analyticus zou hiermee de waarheid blootleggen. Op deze manier kan
de analyticus het dus nooit fout doen.