D5 - Welvaart
H1 - Het bbp
Meestal wordt de ontwikkeling van het BBP (waarde van de productie van een land in een jaar)
gebruikt om de economische groei te meten.
Welvaart is de mate waarin mensen in hun behoeften kunnen voorzien.
BBP groeit -> meer inkomen -> meer welvaart?
BBP kan groeien door prijsstijgingen en meer productie. Als productie stijgt, is er sprake van reële
groei.
Prijsveranderingen (inflatie) worden door het CBS bijgehouden en gepubliceerd. Dit wordt gedaan in
het een gewogen prijsindexcijfer, de consumentenprijsindex (CPI). Het percentage waarmee het
algemeen prijspeil jaarlijks stijgt heet het inflatiepercentage.
Economische groei = nominale groei bbp / prijsverandering. Bv. nominale groei van 3% en de prijzen
stijgen met 0,5%. Economische groei = ,5 x 100% = 102,49 = 2,49%
RIC = NIC / PIC x 100%
Productiefactoren nodig voor productie: arbeid (loon), kapitaal (rente/huur), natuur (pacht),
ondernemerschap (winst). Beloningen voor productiefactoren heten primaire inkomens.
Onder arbeid valt loon van werknemers en winst van zelfstandigen. Kapitaal bestaat uit rente, pacht,
huur en dividend.
Subjectieve methode bbp = totale toegevoegde waarde (som primaire inkomens) + afschrijvingen
Objectieve methode = omzet – onderlinge leveringen
Bij niet-commerciële bedrijven (overheid, ambtenaren) toegevoegde waarde = loon.
Bruto binnenlands inkomen = inkomen bij bedrijven + overheid – afschrijving
BBI = BBP
Verdeling van het nationaal inkomen tussen arbeid en kapitaal heet categoriale inkomensverdeling.
KIQ = kapitaalinkomen / nationaal inkomen x 100%
Kapitaalinkomen is de beloning voor het beschikbaar stellen van kapitaal (huur, pacht, rente,
dividend). KIQ geeft aan hoeveel procent van het nationaal inkomen uit kapitaalinkomen bestaat.
AIQ = arbeidsinkomen / nationaal inkomen x 100%
Hoe hoger IQ, hoe intensiever de productie. Hoge AIQ is arbeidsintensieve productie. AIQ geeft aan
hoeveel producent van het nationaal inkomen wordt verdiend met arbeid. AIQ is gekoppeld aan
loonontwikkeling, als de lonen hoger wordt AIQ ook hoger. AIQ + KIQ = 100%
AIQ daalt als beloningen < arbeidsproductiviteit, waardoor loonkosten per product dalen. Meer geld
voor kapitaal over.
Bestedingen stijgen, lonen liggen vast -> winst stijgt op korte termijn
Als bestedingen blijven stijgen -> stijgen lonen op lange termijn
, Hoge AIQ betekent een lage KIQ waardoor er minder over is voor investeringen. Hoe meer geld naar
arbeid gaat, hoe minder er over blijft van de winst.
Dalende AIQ afgelopen jaren
Flexibele schil bij inzet arbeid, wat loonontwikkelingen remt
De kwaliteit van het kapitaal stijgt -> APT stijgt, maar loongroei blijft achter
Toegenomen communicatie- en transportmogelijkheden -> verplaatsen arbeid
Streven naar zo hoog mogelijke winst -> loonmatiging
H2 - De aanbodkant
Wet van Say: ieder aanbod schept zijn eigen vraag. Aanbod bepaalt de vraag. Alle productie wordt
gekocht met het inkomen dat verdiend wordt met de productie. Productie = potentiële productie.
Potentiële productie is de productie die je kunt behalen m.b.v. de hoeveelheid en productiviteit van
de aanwezige productiefactoren arbeid en kapitaal.
Aanbodkant is de structurele kant van de economie.
0-1700: als bevolking groeide, groeide bbp -> bbp per hoofd
bleef constant
1700: technologische ontwikkelingen -> bbp per hoofd
groeide
Adam Smith (liberaal) ging uit van het individu ipv. collectief.
De markt bepaalt vraag.
Er is sprake van een invincible hand (onzichtbare
hand).
- Bij aanbodoverschot -> lagere prijs -> hogere vraag -> terug naar evenwichtspunt
- Bij vraagoverschot -> hogere prijs -> lagere vraag -> terug naar evenwichtspunt
Bedrijven leveren wat mensen willen kopen door concurrentie.
Veel bedrijven produceren hetzelfde en de prijs hiervan ontstaat op markt, dus kan deze prijs
niet te hoog zijn door concurrentie. Dus bedrijven kunnen geen hele hoge winsten maken.
Efficiënt inzetten van productiemiddelen voor producten waaraan het meest behoefte is.
Markten blijven altijd bewegen naar het evenwichtspunt van vraag en aanbod.
Ingrijpen (overheid) ontregelt het systeem door het instellen van een prijsplafond of
minimumprijs, subsidies of heffingen hebben hetzelfde effect.
Bepalende factoren potentiële productie:
Hoeveelheid arbeid is de omvang van de beroepsbevolking (potentiële aantal werkenden).
Hoeveelheid arbeid zijn alle kapitaalgoederen (ook land).
Totale factorproductiviteit bestaande uit de kwaliteit en efficiëntie van productiefactoren.
Ook wel stand van technologie genoemd. Bepalende factoren:
- TFP - Economisch kapitaal: innovaties, onderzoek en ontwikkeling, infrastructuur.
- TFP - Menselijk kapitaal: hoe hoger geschoold, hoe productiever.
- TFP - Natuurlijk kapitaal: geografische ligging.
- TFP - Maatschappelijke factoren: politieke stabiliteit en kwalitaief goede instituties.
Potentiële productie = Y* = A(K,L)