Bijeenkomst 2 (strafprocesrecht)
- opsporingsbegrip (klassiek en BOB)
- nemo tenetur-beginsel (art. 6 EVRM + art. 14 lid 3 sub g IVBPR)
Literatuur
- Keulen & Knigge 2016, hfdst. 2.6.2; hfdst. 9.1 t/m 9.4.6; hfdst. 10.1 t/m 10.2.4
Art. 132 Sv -> voorbereidend onderzoek (vooronderzoek). Gezegd kan worden dat tot het
vooronderzoek alle onderzoek wordt gerekend dat voorafgaat aan de beslissing van de ofcier van
justitie met betrekking tot de wijze van afdoening van de zaak en de eventueel daaropvolgende
zitting.
Art. 132a Sv -> opsporing. Voldoende grondslag (legaliteitsbeginsel): vereist is dat de wet aanwijst
welke personen of instanties met de opsporing zijn belast.
Personen met opsporing belast: art. 141 Sv (gewoon opsporingsambtenaren) en art. 142 Sv
(buitengewoon opsporingsambtenaren). De opsporingstaak van een gewoon opsporingsambtenaar is
algemeen, de politie mag dus alle delicten opsporen ongeacht of zij strafaar zijn gesteld in het WvS
of in een bijzondere wet of een verordening. De taak van buitengewoon opsporingsambtenaren is
wél beperkt tot bepaalde strafare feiten. Art. 127 Sv defnieert opsporingsambtenaren als ‘alle
personen met de opsporing van het strafare feit belast’. Als in het wetboek van
‘opsporingsambtenaar’ wordt gesproken, is daaronder dus ook de buitengewoon
opsporingsambtenaar begrepen.
Ofcier van sustitie – art. 148 Sv. did 2: geven van bevelen het is op grond van deze wetsbepaling
dat de Ovs zeggenschap heef over alle opsporingsactiviteiten en ook verantwoordelijk kan worden
gehouden voor alles wat aan opsporing geschiedt. Ovs moet: 1) bewaken juridische kwaliteit van het
onderzoek, 2) opsporingsbeleid afstemmen op vervolgingsbeleid, 3) bewaken van de rechtmatigheid
of de rechtsstatelijkheid van het opsporingsonderzoek (waarborgfunctie). Boven de ofcier van
justitie staat de hoofdofcier, die bevoegd is tot het geven van algemene en bijzondere aanwijzingen
(art. 136 lid 3 Wet RO). Aan het hoofd van het OM staat het College van procureurs-generaal, dat ook
weer algemene en bijzondere aanwijzingen kan geven (art. 130 Wet RO en art. 140 Sv). Die
aanwijzingen moeten de taken en bevoegdheden van het OM betrefen, daaronder valt ook de
opsporing. Politiewet: art. 3, 11 ‘ondergeschiktheid aan het bevoegde gezag’, 12 lid 1.
Ongeschreven beginselen - détournement de pouvoir: gebruik van de opsporingsbevoegdheid voor
andere doeleinden (en ook: het doel heiligt niet alle middelen), beginselen van proportionaliteit en
subsidiariteit: alleen die activiteiten zijn geoorloofd die redelijkerwijs noodzakelijk zijn voor het
realiseren van het doel van de opsporing.
Verbaliseringsplicht – art. 152 lid 1 Sv. Proces-verbaal moet aan de Ovs worden toegezonden (art.
156 Sv). Bevelen van Ovs afwachten of bij spoed handelen (art. 159 Sv). Functies proces-verbaal:
wettig bewijsmiddel en verantwoording van het verrichte onderzoek achteraf. Beide functies stellen
hoge eisen aan de betrouwbaarheid van het proces-verbaal, om die betrouwbaarheid te waarborgen
stelt art. 153 lid 1 en 2 eisen. De eis dat het verbaal ten spoedigste is opgemaakt, staat niet in art.
153, maar in art. 152 Sv. Volgens de Hoge Raad behoort die eis niet tot de wetelijke vorm. Het is aan
de rechter om te beoordelen of het te laat opgemaakte proces-verbaal voldoende betrouwbaar is om
voor het bewijs te worden gebezigd.
Enige vorm van vastlegging van het onderzoek moet er altijd zijn. De enige reden om geen proces-
verbaal op te maken is volgens de Hoge Raad gelegen in het gebrek aan relevantie (zie ook 152 lid 2).
Klachtdelict: een delict waarvan de wet de vervolging afankelijk stelt van een klacht (art. 164 Sv). De
klacht zal gedaan moeten worden door de klachtgerechtigde (art. 64 en 65 Sr), als een geldige klacht
ontbreekt wordt het OM niet-ontvankelijk verklaard in zijn vervolging.
,Art. 161 Sv geef, samen met art. 12 Sv, het slachtofer een positie in het strafproces. Art. 163 lid 5 Sv
bepaalt dat opsporingsambtenaren tot het ontvangen van de aangife verplicht zijn. Elke aangife
moet op schrif worden gesteld (eisen aangife – art. 163 Sv). De aangife verplicht niet tot verdere
opsporing. De aangife is geen noodzakelijke voorwaarde voor opsporing en vervolging, hierdoor is
de betekenis van de vormvoorschrifen van art. 163 Sv relatief.
Volgens de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad bieden art. 3 Politiewet en de art. 141 en 142 Sv
een toereikende basis voor opsporingsmethoden die slechts een beperkte inbreuk op de privacy
maken. EVRM: ingrijpende, vergaande inbreuken op de verdragsrechten zijn alleen dan in
‘accordance with the law’ als de nationale regeling in kwestie ‘particularly precise’ is.
Art. 55 Sv geef de bevoegdheid om plaatsen te betreden ‘ter aanhouding van de verdachte’. Van art.
55 mag alleen gebruik worden gemaakt als er een aanhoudingsbevoegdheid is.
Als de rechtmatige uitoefening van een wetelijke bevoegdheid ertoe leidt dat aan de voorwaarden
voor de toepassing van een andere bevoegdheid is voldaan, mag ook die andere bevoegdheid
worden uitgeoefend. Het gaat daarbij vaak om de toepassing van controlebevoegdheden uit een
bijzondere wet die leiden tot de ontdekking van elders strafaar gestelde feiten. Anders wordt het
pas als de bevoegdheid uitsluitend voor andere doeleinden wordt gebruikt, dan sprake van misbruik
van bevoegdheid (maar wordt in de jurisprudentie niet snel aangenomen).
Staande houden – art. 52 Sv. Het staande houden beperkt zich tot het doel (stellen van vragen). Voor
verdergaand identiteitsonderzoek mag de bevoegdheid niet worden gebruikt. De
opsporingsambtenaar mag slechts vragen en niets vorderen. Verdachte mag weigeren. De
consequentie van een weigering tot antwoorden kan zijn dat de verdachte wordt aangehouden of
dat tot een identifcatiefouillering (art. 55b Sv) wordt overgegaan.
Bevoegdheid om verdachten aan te houden (arresteren) – art. 53 en 54 Sv. De aangehouden
verdachte wordt naar ‘een plaats van verhoor’ gebracht. De verdachte kan daar een aantal uren
worden opgehouden voor onderzoek (art. 61 Sv). Dikwijls vormt de aanhouding de opmaat voor de
inverzekeringstelling (art. 57 Sv) en de bewaring (art. 60 Sv).
Wat onder ontdekking op heterdaad moet worden verstaan is te vinden in art. 128 Sv. Voor welke
feiten voorlopige hechtenis is toegelaten, is te vinden in art. 67 Sv.
- HR 12 januari 2010, ECdI:Nd:HR:2010:BK8836 (MMA)
Sprake van twee keer een MMA-melding. Dit was genoeg voor een redelijk vermoeden van schuld als
bedoeld in de Opiumwet.
Een redelijk vermoeden als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet kan
slechts worden aangenomen naar aanleiding van een MMA-melding, indien de inhoud van die
melding door enig onderzoeksresultaat wordt bevestigd. Dit is inmiddels vaste jurisprudentie.
- HR 5 maart 2013, ECdI:Nd:HR:2013:BZ2190 (CIE-info)
CIE-informatie. Vooropgesteld moet worden dat verdenking van overtreding van de Wet Wapens en
Munitie kan worden aangenomen o.b.v. anoniem aan de politie verstrekte informatie. Die informatie
was i.c. vervat in een melding van de CIE. In ’s Hofs overwegingen ligt besloten dat de in die melding
vervate gegevens voldoende concreet en specifek waren om het in art. 49 WWM bedoelde
vermoeden op te leveren op grond waarvan doorzoeking ter inbeslagneming mag worden verricht.
Dat oordeel is niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
, - HR 9 december 2014, ECdI:Nd:HR:2014:3537 (Warmte meting)
De HR stelt voorop dat het antwoord op de vraag of bepaalde feiten en omstandigheden toereikend
zijn voor de toepassing van art. 9.1 aanhef, onder b Ow in belangrijke mate afankelijk is van de aan
de feitenrechter voorbehouden weging en waardering van de omstandigheden van het geval. Het
Hof heef vastgesteld dat de verbalisant met behulp van een warmtebeeldcamera kon waarnemen
dat op de zolder van de woning van verdachte “een extreme warmtebron aanwezig moest zijn” en
dat het deze verbalisant ambtshalve bekend was dat voor een succesvolle binnenkweek van
hennepplanten een tropisch klimaat nodig is. Het Hof heef geoordeeld dat deze feiten en
omstandigheden voldoende aanwijzingen opleverden die een redelijk vermoeden van schuld aan een
strafaar feit als bedoeld in de Ow rechtvaardigden. Dit oordeel geef niet blijk van een onjuiste
rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk.
- HR 1 november 2016, ECdI:Nd:HR:2016:2454 (Dynamische verkeerscontrole)
Verkeerscontrole werd gebruikt voor het opsporen van strafare feiten. Politie vindt kilo wiet. Hof
zegt détournement de pouvoir. Hoge Raad: dit is wél rechtmatig.
- Wat is opsporing? Wie is bevoegd tot opsporing?
Opsporing: art. 132a Sv. Het doel (het nemen van strafvorderlijke beslissingen) is het onderscheidend
criterium geworden. Zodra het onderzoek zich richt op de vraag of strafrechtelijk moet worden
ingegrepen, is sprake van opsporing.
Klassieke opsporing, repressieve controle (is geen opsporing, maar kan leiden tot opsporing),
proactieve opsporing, inlichtingenwerk (informanten), verkennend onderzoek (is geen opsporing).
Gewoon en buitengewoon opsporingsambtenaren (art. 141 en 142 Sv).
- Wanneer is het mogelijk/toegestaan om iemand af te luisteren? Toepassen op de casus.
Telefoontap – art. 126m Sv (klassieke opsporing) en art. 126t Sv (proactieve opsporing, ook wel
vroegsporing).
In de casus is de telefoontap onrechtmatig.
- Wanneer is er aanleiding genoeg om iemand te laten volgen door een opsporingsambtenaar in
burger?
Art. 126g Sv of art. 126o Sv. Beiden zouden onrechtmatig zijn in de casus.
- Mag sohnnie in de gaten gehouden worden?
Stelselmatige observatie – art. 126g Sv.
- Op grond waarvan mag de politie een stopteken geven?
Art. 160 WVW geef opsporingsambtenaren de bevoegdheid om aan bestuurders van motorrijtuigen
een stopbevel te geven waaraan zij moeten voldoen. Het niet voldoen aan deze vordering levert een
strafaar feit op (art. 177 WVW). Het gaat om een controlebevoegdheid, niet vereist is dus dat de
bestuurder van een strafaar feit wordt verdacht. Hoge Raad: het in scène zeten van een
verkeerscontrole om opsporingsdoelen te verwezenlijken die met de handhaving van de
Wegenverkeerswet niets te maken hebben, levert geen misbruik op. Van dergelijk misbruik is
namelijk geen sprake als het stopbevel mede met het oog op de controle op de naleving van de
wegenverkeerswetgeving is gegeven. En dat laatste lijkt snel het geval te zijn.