Geschiedenis
Van der Kooij, C. (2e druk 2009). Geschiedenis & Samenleving, Kennisbasis inhoud en didactiek.
Groningen: Noordhoff.
De Bruin, R., & Boshua, M. (2013). Geschiedenis geven, praktische vakdidactiek voor het
basisonderwijs. Assen: Van Gorcum.
Bas, J. (2016) De pabotoets geschiedenis haal je zo. Uitgever: Coutinho.
Tijdvak 1 Tijd van de jagers en boeren (tot 3000 v.C)
1.1. De student kan uitleggen waarom jagers-verzamelaars nomaden waren.
Jagers-verzamelaars leefden van de jacht en het verzamelen van voedsel en waren daarom
afhankelijk van de natuur. Ze volgden het wild en hadden een nomadisch bestaan. Zij lieten sporen
achter van hun kampen.
1.2. De student kan veranderingen toelichten die het gevolg waren van de agrarische revolutie.
De eerste landbouw ontstond in het Midden-Oosten. Jagers-verzamelaars gingen over op akkerbouw
en veeteelt en in plaats van rond te trekken gingen mensen zich vestigen op een plek. Ze maakten
gebruik van de natuur en hadden meer bezit dan jagers-verzamelaars, zoals aardewerk.
Vanuit het Midden-Oosten verspreidde de landbouw zich over Europa. De eerste landbouwers in de
Lage Landen waren de Bandkeramiekers. Zij hebben hun naam verkregen door hun aardewerk. Ze
vestigden zich in Zuid-Limburg. De eerste agrarische samenleving boven de grote rivieren waren de
hunebedbouwers. Zij behoorden tot de Trechterbekercultuur ook vernoemd naar hun aardewerk.
De eerste landbouw ontstond in het Midden-Oosten. De overgang van jagen-verzamelen naar
akkerbouw en veeteelt deed zich het eerst voor omstreeks 7000 v.C. In plaats van rond te trekken,
vestigden mensen zich nu op een plek. Ze zetten de natuur naar hun hand en hadden ook meer bezit
dan jagers-verzamelaars, zoals aardewerk.
Kenmerkende aspecten tjid van jagers en boeren:
Leefwijze jagers en boeren: - Eenvoudige behuizing (tent, grot)
- Gebruik van simpele gereedschappen
- Kleine groepen met taakverdeling
Ontstaan van de landbouw en - Vaste woonplaats
landbouwsamenleving: - Stevige huizen en gereedschap
- Land bewerken
- Temmen van vee
,Tijdvak 2 Tijd van Grieken en Romeinen (3000 v.C. -500)
2.1. De student kan Griekse-Romeinse cultuur herkennen en beschrijven.
De Grieks-Romeinse cultuur werd de heersende cultuur in de landen aan de Middellandse Zee en in
Europa. In de landen die de Romeinen veroverd hebben vinden we nog restanten en gebouwen uit
de Grieks-Romeinse cultuur zoals aquaducten, villa’s, badhuizen, amfitheaters (gladiatorgevechten),
triomfbogen, theaters en tempels.
De Romeinen geloofden in vele goden die zij in tempels vereerden. In het Romeinse Rijk werden op
vele plaatsen steden gebouwd. Slavernij was een belangrijk onderdeel van de Romeinse
samenleving.
2.2. De student kan voorbeelden herkennen en beschrijven van de beïnvloeding van de Grieks-
Romeinse cultuur op de Germaanse cultuur.
In alle landen die door de Romeinen bezet werden voerden ze hun wetten en bestuur in. Julius
Caesar veroverde Gallië. Door de verbeterde veiligheid nam de handel toe en ontstonden steeds
meer ambachten. Er werd een goed wegennet in het rijk aangelegd. De agrarische cultuur van de
Germanen veranderede langzaam in de agrarische-stedelijke cultuur.
De noordelijke grens van het Romeinse Rijk werd gevormd door de Rijn en de Donau. Deze rivieren
werden bewaakt met wachttorens en versterkte nederzettingen.
De invloed van de Romeinse cultuur op niet-Romeinse volkeren wordt romanisatie genoemd,
bijvoorbeeld het Romeinse geloof, geld, schrift en glaswerk.
2.3. De student kan de ontwikkeling van het Christendom in het Romeinse Rijk beschrijven.
In Palestina ontstond het christendom. Jezus werd in ongeveer 30 n.C. door de Romeinen gekruisigd.
Na zijn kruisiging verspreidde het christendom zich over het Romeinse Rijk. De Romeinen vervolgden
de christenen omdat ze de keizer niet als god wilden vereren. In de tijd van keizer Constantijn werd
het christendom in het Romeinse Rijk toegestaan.
, Kenmerkende aspecten tijd van Grieken en Romeinen:
Groei van het Romeinse Rijk en - Vanaf 500 v.C. veroverden de Romeinen Italië.
verspreiding van de Grieks- - Daarna 200 v.C. veroverden ze het Middellandse
Romeinse cultuur: zeegebied.
- Ten tijden van keizer Augustus was het Romeinse Rijk het
grootst.
- Romanisering: in de veroverde gebieden werd de Grieks-
Romeinse cultuur verspreid.
Confrontatie tussen Romeinen en - De Rijn (limes) was de noordgrens van het Romeinse Rijk.
Germanen: - Hoewel Germanen en Romeinen met elkaar handelden
vonden er veel botsingen plaats tussen beiden. Julius
Civilius kwam in opstand tegen de Romeinen.
- De Germanen vormden een steeds grotere bedreiging o.a.
door de volksverhuizing.
Ontwikkeling van het Christendom - Het Jodendom is de eerste monotheïstische godsdienst.
- Uit het Jodendom is het christendom tot stand gekomen.
- Christenen werden eerst vervolgd door de Romeinen tot
keizer Constatijn zich tot het christendom bekeerde.
- Keizer Theodosius maakte van het christendom een
staatsgodsdienst.
,Tijdvak 3 Tijd van monniken en ridders (500-1000)
3.1. De student kan beschrijven hoe het christendom zich over de wereld verspreidde.
Missionarissen als Willibrord en Bonifatius probeerden het christendom vanuit het huidige Engeland
naar de Lage Landen te brengen. Er werden kerken en kloosters gebouwd. De monniken in de
kloosters waren de bewaarders van de schriftelijke cultuur.
De Franken waren het eerste Germaanse volk dat zich bekeerde tot het christendom. Door
veroveringen kreeg dit volk de macht over een groot gebied en zo verspreidde ook het christendom
zich in grote delen van West-Europa.
3.2. De student kan het ontstaan van de islam beschrijven.
In 622 ontstond in Mekka de islam. De stichter van dit geloof was de Arabische koopman
Mohammed. Zijn boodschap werd opgeschreven in de Koran.
3.3. De student kan beschrijven hoe de islam zich verspreidde.
De islam verspreide zich na de dood van Mohammed in 632 doordat delen van Azië, Afrika en Europa
werden veroverd. Volgens de ‘heilige oorlog’ is het de taak van moslims hun geloof te verspreiden.
3.4. De student kan hofstelsel, leenstelsel en horigheid uitleggen.
Door de invallen van Germaanse stammen uit het noorden en oosten moest het Romeinse leger zich
uit de veroverde gebieden terugtrekken, ook wel de volksverhuizingen genoemd. Het vertrek van de
Romeinen had belangrijke gevolgen voor de economie en de veiligheid. Zo waren er regelmatig
aanvallen door de Noormannen.
Omstreeks 800 kwam Karel de Grote, een Frankische vorst, aan de macht. Karel de Grote verdeelde
het rijk in gebieden die bestuurd werden door edelen en bisschoppen, die als leenmannen van de
koning (leenheer) een stuk grond als leen hadden gekregen (leenstelsel). Deze leenmannen
gedroegen zich later steeds meer als onafhankelijke vorsten. Op de zelfvoorzienende landgoederen
van de leenmannen werkten boeren. De boeren waren als horigen aan het land verbonden en
hadden verplichtingen aan de landbezitter (hofstelsel). Ze moesten niet alleen diensten voor hun
heer verrichten maar ook op vaste tijden producten leveren. In ruil daarvoor kregen ze bescherming.
In deze tijd ontstonden ook de drie maatschappelijke standen: de adel, de geestelijke en de boeren.
, Kenmerkende aspecten tijd van monnikken en ridders:
Ontstaan en de verspreiding van - Mohammed was rond 600 de grondleggen van de islam.
de islam: - Vertoont overeenkomsten met het Jodendom en
Christendom
- Breidde zich snel uit in het Midden-Oosten en Noord-
Afrika.
Het hofstelsel en horigheid - Economische eenheid
- Zelfvoorzienend
- Kleine dorpjes
- Lage landbouwopsbrengsten
- Heer -> vrije boeren -> horige -> lijfeigenen
- Veiligheid
Het feodale stelsel (leenstelsel) - 1 keizer met veel macht
- Centraal bestuur
- Koning leent grond uit en verleent privileges en de
rechtspraak.
- Leenmannen zorgen voor raad (advies) en daad
(soldaten).
, Tijdvak 4 Tijd van steden en staten (1000-1500)
4.1. De student kan de opkomst van handel en het ontstaan van steden uitleggen.
Betere landbouwtechnieken, zoals het drieslagstelsel, zorgden voor hogere landbouwopbrengsten en
daardoor groeide de bevolking. Boeren konden hun producten gaan verhandelen. Zo ontstonden
marktplaatsen waar handel werd gedreven en waar ambachtslieden de producten van de boeren
konden bewerken. Rond die marktplaatsen ontstonden steden. De ambachtslieden in de steden
sloten zich aan bij een gilde om elkaar te ondersteunen. Een gilde stelde ook regels op waaraan de
ambachtslieden zich moesten houden. Na een opleiding werd een leerling erkend als vakman met de
titel 'gezel' en na het doen van de gilde- of meesterproef kreeg hij de titel 'meester'.
In de 13e eeuw sloten handelaren en steden in Noord-Europa een samenwerkingsverband om zo hun
handel te beschermen en uit te breiden. Dit samenwerkingsverband noemde men de Hanze.
Zutphen, Deventer, Zwolle en Kampen waren Hanzesteden. Zo ontstond handel op Europese schaal.
Ook op een ander gebied was er een belangrijke nieuwe ontwikkeling. Tussen de 11e tot en de 14e
eeuw vonden de kruistochten plaats. De christenen waren er van overtuigd dat het ‘heilige land’
bevrijd moest worden van de moslims. Zij meenden dat de christenheid de rechtmatige eigenaar was
van Palestina. Vanaf 1096 ondernamen christenen vele veldtochten tegen de moslims om Palestina
te veroveren. Uiteindelijk werden de christenen verslagen en verdreven uit Palestina.
4.2. De student kan uitleggen waarom de steden zelfstandiger werden ten opzichte van de adel.
De belangrijkste standen waren de geestelijken en de edelen. De boeren hadden niets te zeggen
maar de macht van de burgers in de steden nam geleidelijk aan toe. De stedelingen kregen
stadsrechten van hun heer. Door deze rechten mochten ze een eigen stadsbestuur hebben, mochten
ze markten houden en waren ze vrijgesteld van het betalen van tol aan de heer.
4.3. De aspirant-student kan aan de hand van het Bourgondische Rijk het ontstaan van staten
binnen Europa beschrijven.
De vorsten vergrootten hun macht ten koste van de adel. Zij waren als enigen in staat zich een
huurleger te veroorloven dankzij belastinggelden. De vorst probeerde steeds meer vanuit een
centrale plaats met behulp van ambtenaren zijn gebied te besturen. Zijn onderdanen kregen
daardoor het idee dat ze bij elkaar hoorden, bij een natie.
De hertogen van Bourgondië slaagden erin om verschillende gebieden bijeen te voegen tot een
grotere eenheid, het Bourgondische Rijk.