Probleem 1: “Eenvoudige” angst?
Angst: “normale” reactie op specifieke dreiging.
Anxiety: angst voor vaag/onzeker gevaar
Fobie: respons treedt op zonder gevaar of intensiteit van angst komt niet overeen met ernst van bedreiging. Hevige
irrationele angst voor bepaald object in specifieke situatie
Verschillende responssystemen op angst:
Subjectief gevoel: drang om te vluchten of gevoelens van paniek.
Gedachten (Cognitie): je bezighouden met gevaar en mogelijkheden om gevaar te ontwijken.
Lichamelijk: zweten, hartslag en bloeddruk omhoog, versnelde ademhaling en verwijding van pupillen. Flight or
fight response: autonome zenuwstelsel (hersenen en ruggenmerg) regelt dit om lichaam voor te bereiden op
actie: vechten of vluchten.
Motorische activiteit: hulp roepen, weglopen, schuil houden etc.
Vaak gepaard met andere angststoornissen: comorbiditeit
Er zijn verschillende angststoornissen:
Agorafobie: Plaatsen vermeiden waar het moeilijk is om te vluchten of weinig kans is op hulp van anderen.
Bang voor eigen lichaamssensaties
Oorzaak mogelijk in amygdala/hypothalamus door cortisol
Agorafobie:
1. Er is sprake van terugkerende onverwachte paniekaanvallen; een plotselinge hevige angst die
gepaard met ten minste 4 van de volgende verschijnselen:
Hartkloppingen of een verhoogde hartslag, transpireren, trillen of beven, het gevoel te stikken,
naar adem happen, pijn of onaangenaam gevoel in de borststreek, misselijkheid of
buikklachten, duizeligheid, gevoel losstaan van jezelf (depersonalisatie) of een gevoel van
onwerkelijkheid (derealisatie), angst om gek te worden of zelfbeheersing te verliezen, angst om
dood te gaan, tintelingen of een gevoel van verdoving, opvliegers of koude rillingen.
2. Na ten minste één aanval is er gedurende een maand of langer sprake van in elk geval één
van de volgende verschijnselen:
A) Aanhoudende angst voor een nieuwe aanval.
B) Ongerustheid over de consequenties van een nieuwe aanval.
C) Belangrijke gedragsveranderingen.
3. De paniekaanvallen komen niet voort uit middelengebruik of een somatische aandoening en
zijn niet eerder toe te schrijven aan een andere psychische stoornis, zoals een sociale fobie etc.
Voor paniekaanvallen met agorafobie moet het volgende worden geconstateerd:
Persoon is bang voor situaties waar ontsnappen moeilijk of gênant is, of waar bij het
hebben van een paniekaanval mogelijk geen hulp aanwezig is.
De persoon vermijdt dit soort plaatsen en situaties.
Panic Disorder/Paniekstoornis: meerdere onverwachte paniekaanvallen.
Paniekaanval: korte uitbarsting van subjectieve angst, met lichamelijke reacties optreden: hartkloppingen, duizeligheid,
ademnood. Gevoel dat ze doodgaan of gek worden.
Prognose:
2% man, 5% vrouw.
4,7 % van mensen
Oorzaak: door geconfronteerd te worden met een angst of herhaaldelijk terugkeren zonder aanwijzing. Continue vrezen
voor nieuwe aanval, proberen oorzaak onjuist te achterhalen en deze te voorkomen.
, Comorbiditeit: is vaak gevolg van agorafobie.
Specifieke fobieën: hevige, irrationele angst meteen bij aanwezigheid van specifieke situatie of object. Patiënt lijdt onder
angst en dagelijks functioneren is beperkt.
DSM-IV criteria voor de diagnose “specifieke fobie”:
1. Er is sprake van irrationele angst en aanhoudende angst voor een welomschreven
object of situatie.
2. Blootstelling aan dat object of die situatie roept onmiddellijk angst op.
3. De persoon ziet dat de angst overdreven en of onredelijk is.
4. Confrontatie met het object of de situatie wordt vermeden of doorstaan met intense
angst.
5. Het vermijdingsgedrag of de angst veroorzaakt duidelijk lijden of houdt een ernstige
belemmering in van het dagelijks functioneren.
6. De klachten zijn niet eerder toe te schrijven aan een andere psychische stoornis.
7. Als de persoon jonger is dan 18 jaar, duren de klachten ten minste 6 maanden.
Dieren: angst uitgelokt door dieren of insecten fight flight response (ontwikkelt in jeugd)
Natuur: objecten of situaties in natuurlijke omgeving: storm, onweer, hoogte… (ontwikkelt in jeugd)
Bloed-injectie-verwonding: zien van bloed of lichamelijk letsel of krijgen van injectie lage hartslag, angst,
afschuw flauwvallen, overgeven, duizeligheid (ontwikkelt in jeugd)
Mogelijk genetisch, evolutionair: flauwvallen handig in actie en minder bloedverlies
Situationeel: specifieke situatie: tunnels, claustrofobie, liften. (ontwikkelt in adolescentie of vroeg volwassenheid)
Overige type: angst opgeroepen door andere prikkels (Vb. Angst voor het oplopen van een ziekte).
Prognose:
16% vrouw, 7% man, vooral veel vrouwen fobie voor dieren
Hangt veel af van cultuur: bijv welke dieren, hoe mensen samenleven
vb: in japan minder claustrofobie
Comorbiditeit: meerdere fobieën
Sociale fobieën: angst voor situaties waarin ze beoordeeld kunnen worden, of met onbekenden te maken krijgen.
blozen, transpireren, trillen.
Self-focussed attention; erg op zichzelf gericht, bv. hoe ze zich moeten gedragen.
Social bias: vantevoren denken dat alles op jou gericht is, bang voor oordeel, focussen op negatief
Pendix circle: soort self-fulfilling prophecy: zorgen maken arousal nog meer zorgen maken
Prognose:
Ongeveer 12% van mensen
Meer vrouw dan man
Vaak late tienerjaren
Vaak lagere sociale klasse: minder leren over sociale communicatie.
Erg cultuurafhankelijk
Twee types:
1. Bang voor één specifieke situatie: vaak prestatiegericht
2. Gegeneraliseerde angst → komt het vaakst voor. Niet prestatie gericht
Ontstaan:
Genetisch: temperament: