Colleges Inleiding Orthopedagogiek Jaar 1 Periode 1b
College 1 - Inleiding
Problemen bij de ouders bv. verslaving : primaire opvoedingsproblemen
Problemen bij het kind bv. handicap : secundaire opvoedingsproblemen
Problemen in de interactie bv. temperamentvolle kinderen waar de ouders onhandig op reageren
Het gemeenschappelijke aan alle doelgroepen van de orthopedagogiek:
o Pedagogische relatie
o Opvoeding verloopt niet meer spontaan en vanzelfsprekend
o Opvoeders en/of omgeving maken zich zorgen over de verdere ontwikkeling
o Behoefte aan hulp van buitenaf
Orthopedagogiek: het kind over het rechte pad leiden, terwijl er hobbels op de weg zijn
o De wetenschappelijke studie van het handelen in als problematisch omschreven opvoedsituaties (door
opvoeders zelf of door buitenstaanders)
o Een (be)handelingswetenschap waarbij op grond van grondige en systematische diagnostiek van
problemen en de context, op een planmatige wijze interventies ingezet en geëvalueerd worden
Er gaat veel aandacht naar de context van het kind (verschil met psychiatrie en psychologie), in de meest brede
zin van het woord (model van Bronnfenbrenner)
o Micro systeem: het kind zelf (karakter, temperament, handicap)
o Meso systeem: gezin, familie, school
o Exo systeem: werkplek van ouders, media, verdere familie, schoolbestuur (indirect van invloed op het
kind, veel stress voor ouders → komen gespannen thuis, heeft invloed op het kind)
o Macro systeem = cultuur, sociaal economische klasse (hoe kijken we tegen kinderen aan en hoe gaan we
ermee om?)
o Chronosysteem
Welke factoren zijn van invloed op dit kind en welke kunnen we veranderen?
Problematische opvoedingssituatie (POS) is iets specifieks voor de orthopedagogiek, maar hier is ook veel
kritiek op (dat deze zo centraal wordt gesteld). Hier zijn ook nadelen aan:
1. Het is subjectief of een opvoedingssituatie problematisch is of niet (de een vind het ene problematisch
terwijl de ander dit normaal vind)
2. Parent blaming: het kan opgevat worden dat de ouders de schuld krijgen/worden aangewezen als
probleem/oorzaak
3. Is niet internationaal ingeburgerd; maakt internationaal communiceren lastiger (met andere landen,
bestaat alleen in Nederland en Vlaanderen)
In het buitenland: ‘social pedagogy’, ‘social work’, ‘special (needs) education’, ‘rehabilitation’,
‘applied child psychology’
,Orthopedagogiek is een wetenschappelijke studie (visies versus feiten)
o Statistiek en kwalitatieve onderzoeksmethoden
o Wetenschappelijke artikelen lezen en schrijven
o Kritisch reflecteren; er zijn niet veel feiten, je kijkt vooral naar argumenten en visies die worden
gepresenteerd als feiten
→ De meesten gaan wetenschappelijk handelen in de praktijk en een paar werkzaam in wetenschappelijk onderzoek
De focus op context onderscheid orthopedagogen van psychologen
Internetcollege ADHD/Visie Laura Batstra
Orthopedagogische visie op ADHD zet zich af tegen de biomedische visie op ADHD
ADHD is een aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit en impulsiviteit
o Voor het 12e levensjaar ‘voldoen’ aan 6 of meer criteria
o Op twee of meer terreinen
o Interfereert met het sociale en schoolse functioneren
Om anders te kunnen gaan handelen, moet men eerst anders gaan denken → transformatie
Anders doen → transitie
Biomedische visie: ADHD is een erfelijke hersenaandoening die hyperactiviteit, impulsiviteit en
concentratieproblemen veroorzaakt. Medicatie normaliseert de balans van neurotransmitters in het brein
Pedagogische/sociologische visie: ADHD is een naam voor problematische hyperactiviteit, impulsiviteit en
concentratieproblemen. Dit gedrag matcht slecht met de huidige samenleving. Medicatie kan kortdurend het
gedrag onderdrukken
Misvatting 1: ADHD veroorzaakt hyperactiviteit, impulsiviteit en concentratieproblemen
o Naming wordt verward met explaning (misschien slaapgebrek, temperament van het kind)
o Label ADHD benoemd het gedrag, maar verklaard het gedrag niet (= een naam, een definitie)
ADHD veroorzaakt geen hyperactiviteit maar het is de naam die aan dit gedrag gegeven is
Misvatting 2: mensen met ADHD hebben afwijkende hersenen (kleinere hersendelen, minder dopamine)
o De hersenverschillen tussen mensen met ADHD en zonder ADHD zijn nihil, en overlappen voor 95%.
Op een hersenscan zou niet ingeschat kunnen worden of een kind wel of geen ADHD heeft → mensen
met ADHD hebben dus geen kleinere hersenen
o Het gaat vaak over groepsgemiddelden, die voor verreweg de meeste individuen niet gelden
Wat psychiatrisch gestoord heet hangt niet af van hersenonderzoek, maar van onze maatschappelijke eisen en
waarden.
Misvatting 3: ADHD zit voor 70-80% in de genen
o De percentages komen uit tweelingstudies (één- en twee-eiig) waarbij het vaker voorkomt dat
eeneiige tweelingen vaker allebei de diagnose ADHD krijgen dan twee-eiige tweelingen. Hierbij wordt
er geen onderscheid gemaakt tussen de omgeving en ligt het voor de hand dat bij eeneiige tweelingen
genen meer overeenkomen en dat zij vaak meer hetzelfde behandeld worden.
o De percentages uit monoculaire studies zijn weggelaten (deze zijn veel lager)
Bij druk en dwars ontkennen ze de erfelijkheid van ADHD gedrag niet, maar geven ze aan dat dit wel veel lager
zou kunnen zijn dan wordt beweerd.
Misvatting 4: ADHD-medicatie biedt het kind op de lange termijn voordeel
o Alleen tijdelijk (hooguit 2 jaar), onderdrukken ongewenst gedrag
o Sociaal en schools functioneren verbeterd niet
o Bijkomende problemen worden niet voorkomen (gedragsproblemen, depressies)
o Bij langdurig gebruik groeivertraging en een vergroot risico en hart- en vaatproblemen
In sommige gevallen is medicatie wel noodzakelijk
,Oplossing volgens biomedische visie: 1 oorzaak is 1 oplossing (een pil)
Oplossing volgens pedagogische/sociologische visie: complexer, veel verschillende mogelijke oorzaken, geen
eenduidige oplossingen → labelen heeft geen zin en is niet nodig, want voor ieder individu is een andere
oplossing en het is niet nodig om hulp in te zetten
College 2 – Kinderen en jongeren met een leerstoornis/H2 - Prof. dr. Alexander Minnaert
Leerstoornissen: hardnekkige problemen in het lezen, spelling en rekenen
Prevalentie:
o 5 – 10% ADHD (waarvan 50% doorwerkt tot de volwassenheid; J:M = 3:1)
o 5 – 10% Leesproblemen (J:M = 4:1)
o 3 – 5% Ernstige jeugddelinquentie
o 3 – 5% Dyslexie (waarvan 25% ook ADHD heeft = comorbiditeit)
Komt door de moeilijkheid van de taal. Bij bv. Italiaans schrijf je iets zoals je het hoort, hier is
dan ook minder sprake van dyslexie. Terwijl het percentage van kinderen met dyslexie in
Engeland veel hoger is (bv. I/eye)
o 3 – 5% Dyscalculie
o 2% Depressie (J:M = 1:3)
o 1 op 45 Autisme
Bij taal en leren is de (moeder)taal altijd een factor.
Dyslexie en dyscalculie (leer- en gedragsproblemen) komen meer voor bij jongens dan bij meisjes.
Algemene leervoorwaarden om mensen/kinderen iets bij te brengen
Factoren die het leren op school beïnvloeden = voor- en vroegschoolse educatie (VVE) (voor groep 3)
1. Sensomotorische ontwikkeling (sensoriek (lichaam en beeld) en motoriek)
Richtingsgevoel (links en rechts) (van ontzettend groot belang bij lezen), pen greep
2. Visuele perceptie; je moet iets kunnen zien (goed en onderscheidend)
3. Auditieve perceptie; mensen met gehoorbeschadiging die klanken niet goed kunnen discrimineren
zullen minder makkelijk kunnen leren
4. Taal en denken (expressief en receptief = ontvangen en zelf formuleren)
5. Sociale ontwikkeling en adaptie; interactie, hier gaat het mis bij kinderen met autisme
Als een aantal elementaire functies uitvallen (na bv. een auto-ongeluk), kunnen mensen niet meer optimaal
functioneren. Doordat men deze elementaire functies niet meer kan.
Specifieke leervoorwaarden: bijzondere kennis en vaardigheden op een specifiek domein van de schoolse
vaardigheden
Dat wat visueel is moet gekoppeld worden aan iets auditiefs en eenduidig zijn, maar dit is niet altijd zo en dat
moet je leren. Visueel en auditief kun je bv. niet goed uit de voeten met de b, d, p en q. Dit zijn dezelfde letters
maar dan gespiegeld en andersom en klinken ook nog als elkaar → komt door ons taalsysteem
Je moet leren dat de b de b is en de d de d, als je dan niet goed bent met je richtingsbewust zijn en het links en
rechts met elkaar verward, dan wordt dit nog lastig
Grafemen: onze kleinste geschreven taal eenheden (afzonderlijke letters en letter verbindingen)
Fonemen: onze kleinste eenheden van verklanking/klankeenheden.
o De koppeling moet perfect tot stand komen tussen een grafeem en foneem (wat er visueel staat en
hoe je dat verklankt). Hierin zijn niet alleen letters en combinaties, maar ook spellingsregels en tekens
(bv. umlaut)
, Alles wat je leert is een combinatie van wat staat er en wat betekend het / hoe verklank je dat / waar staat het
voor? = allemaal koppelen en leren
Je moet ook de juiste context weten om te weten wat er staat
De uitnodiging voor het leren van schoolse vaardigheden doet het lijken alsof het erg eenvoudig is, maar de
koppelingen zijn niet vanzelfsprekend.
Definities van leerproblemen
Om in eerste instantie/afhankelijk te kunnen spreken van een (zeer ernstig) leerprobleem, moet er een groot
verschil zijn tussen het IQ en de leerprestaties van de leerling.
→ was de oorspronkelijk definitie van een leerprobleem
o Via court en een aantal cases in de VS is een wet gekomen: IDEA (Individuals with Disabilites Education
Act) = de voorloper van passend onderwijs en eist dat er voldoende mogelijkheden moeten zijn op
scholen om support te geven aan kinderen met leer- en gedragsproblemen.
Men houdt tegenwoordig niet meer alleen rekening met het verschil tussen IQ en prestaties, maar ook met de
context, leefsituatie en kwaliteit van het onderwijs → het idee van leervoorwaarden wordt niet meer aanvaard
De kern van de leerstoornis is dat het niet geautomatiseerd is ; het loopt niet vanzelf, niet vlot, met ups en
downs en vraagt erg veel energie
Definiëren van een leerstoornis (volgens DSM V: specific learning disorders)
1. Achterstand: Lees-, spelling- of rekenniveau betekenis betekenisvol beneden het niveau dat we
mogen verachten op grond van: de omvang van het systematisch (remediërend) onderwijs; type en
niveau van gevolgd onderwijs, dagelijkse activiteiten die iemand gewoonlijk uitvoert, intellectuele en
zintuigelijke mogelijkheden
Scoren lager dan verwacht
2. In het leerproces is er een opvallende hardnekkigheid of didactische resistentie voor beïnvloeding: de
automatisering komt niet tot stand ondanks systematische hulp
Didactisch Resistent: kinderen krijgen 6 maanden gericht, extra, individuele begeleiding,
waarna blijkt dat het niet geholpen heeft, dan is het didactisch resistent (leert niet bij
ondanks de extra hulp)
Op meerdere manieren/met meerdere methodes proberen het kind te helpen: als dit
allemaal niet werkt, dan is er pas sprake van een hardnekkig probleem
3. Exclusiviteit: problemen alleen in het domein van leren (geen andere oorzaken)
Het moet uitgesloten zijn dat het kind bv. slecht ziet en daardoor niet kan lezen
Niet alle methodes werken voor iedereen even goed
Leesproblemen en dyslexie
Een connectie tussen de rechter- en linker hemisfeer loopt niet helemaal goed
o Om bv. te ontdekken of een kind links- of rechtshandig is moet je zelf iets aangeven met twee handen
en niet met één, want dit neemt het kind over
“Symptomen”: Op de kop, gespiegeld, moeite met woorden verklanken, woorden andersom schrijven, spelling
problemen, moeizaam nieuwe woorden leren, begrip hebben van zinnen is lastig
Is dyslexie een modeverschijnsel? → Nee, het is al ruim 100 jaar bekend/onderzocht
Zijn wetenschappers het met elkaar eens? → Ja, dyslexie is een stoornis het lezen
o Er zijn verschillende verklaringen
o De verklaring ligt niet in de omgeving, het kan jou wel bevorderen of belemmeren in een ontwikkeling
o In veel gevallen is er sprake van erfelijkheid
Kun je dyslexie hebben én toch redelijk lezen? → Ja, maar niet geautomatiseerd (spelling!), alleen na oefening
van dezelfde tekst
Kan dyslexie pas later blijken? → Ja, wanneer er geen automatisme is
o Bijvoorbeeld bij het leren van een vreemde taal
o Bijvoorbeeld bij te grote belasting
o Bijvoorbeeld bij hoogbegaafdheid