BOEK NEDERLANDSE GESCHIEDENIS
INLEIDING (p. 7-9)
• Kenmerken Nederlandse geschiedenis: aanpassingsvermogen en creativiteit. Stond vooraan bij
internationale ontwikkelingen. Al eeuwenlang betrokken bij globaliseringsprocessen. Heeft veel
breuklijnen/minderheden, toch overleefd en zelfs gefloreerd. Eeuwige strijd met het water, een
gedeeld probleem. Ruimte voor overleg, consensus.
Definitie van Nederland (p. 9-11)
• Focus van boek op huidige Koninkrijk der Nederlanden. Is uitdagend
- Huidige koninkrijk niet hetzelfde als Holland (vaak meeste aandacht)
- Gebied ten zuiden van huidige Koninkrijk heeft grote invloed op de geschiedenis
- Koloniale rijk hoort ook bij de geschiedenis, niet bij huidige Koninkrijk.
Reikwijdte en periode (p. 11-12)
• Auteur gespecialiseerd in moderne Nederlandse geschiedenis. Nederland is gevormd door invloed
van talrijke gebeurtenissen buiten de landsgrenzen.
HOOFDSTUK 1: VAN MOERAS NAAR HANDELSSTEDEN. NEDERLANDSE
GESCHIEDENIS TOT 1384 (p. 13)
• Lange tijd gebied dat nu Nederland is aan rand van beschaving: ongeschikt klimaat voor
nederzettingen.
• Begin middeleeuwen: lokale heersers hebben ruimte om eigen leefomgeving te creëeren. Late
middeleeuwen: invloedrijke hertogen/graven creëerden productief landbouwstelsel.
• Groei urbanisatie (niet in Vlaanderen). 14e eeuw: Rijkdom en strategische belang toegenomen →
dynastieke families wilden controle over dit gebied.
Preromaanse tijd
Eerste bewoners (p. 13-15)
• Homo heidelbergensis: voorloper moderne mens/jager verzamelaar, gesignaleerd in Nederland
maar vestigt zich niet. Geen skeletten maar gereedschappen gevonden. Was ook een ijstijd. Soort
volk kwam pas laat in Nederland.
• Meerdere menstypen naar Nederland, maar geen permanente vestiging. Pas weer volken na
10.000 v. Chr. na einde ijstijd → natter en beter voor natuur. Kwamen menssoorten in kleine
groepen. Nog geen nederzettingen (wel in zuiden/oosten Europa).
Permanente bewoning (p. 15-17)
• 5500 v. Chr.: eerste tekenen neolithische cultuur op plateaus in Zuid-Limburg. Produceerden
potten, boerderijen. In waterrijke delen van Nederland bleven jagers en verzamelaars domineren.
Boeren bleef secundaire activiteit.
• Trechterbekercultuur = migratiestroom van jagers/verzamelaars die zich permanent vestigden op
hoger gelegen zandgebieden in noordoosten. Zo genoemd naar vormen van aardewerk. Sociaal
en complexe hiërarchische samenleving, bouwden hunebedden (grafmonumenten). Waren
geïsoleerd; gebruikten pas rond 700 v. Chr. ijzer.
• Kelten produceerden ijzeren gereedschappen eerst. Nederland was noordelijke grens van
Keltische bevolking. Langzaamaan meer Germanen land in tot komst Romeinen. Germaanse
volken dominanter, vervingen Keltische talen.
1
,• Veel strijd tegen water, vondst terpen (heuvels) 2500 jaar geleden. Aan einde IJzertijd geen
vredige samenleving. Geen centraal gezag → invloed door vechten/stelen/plunderen.
De Romeinse Nederlanden
Rome komt aan de macht (p. 17-21)
• Julius Caesar wil macht uitbreiden. In 57 v. Chr. kwam hij in buurt zuidelijke grenzen van huidige
Nederland en beschrijft de regio uitgebreid.
• Groote tegenstanders: Menapii in westen en Eburonen in oosten. Verstopten zich in
bossen/moerassen. Menapii gaven zich over in 53 v. Chr. Romeinen verloren grip op gebied. Eerst
weinig aandacht voor Nederlanden, pas in 12 v. Chr. poging tot herovering. Friezen werden
overwonnen. In 9 v. Chr. Romeinen verslagen in Teutoburgerwoud → terugtrekken.
• 28 n. Chr.: Friezen rebelleren tegen Romeinse gezag →afslachting en verdrijving van Romeinen.
Later werd verbond gesloten met Friezen. Rijn was grens van Romeinse overheersing. 69: grens
doorbroken door nieuwe opstand tegen Romeinen (hadden Bataven onrechtvaardig bejegend).
Bataven moesten Romeinse leger dienen → opstand gesteund door Germanen → Romeinen
teruggedrongen. Romeinen sluiten contract met Bataven, Bataven weer hulptroepen. Bataafse
opstand weinig resultaat: mythe Nederland (Bataven als sterke voorouders, opstandigen).
• Limes = grens. Was stabiel, goed beschermd (ook Germaanse hulptroepen). In grensgebied eerste
steden gebouwd op eerdere Keltische nederzettingen (Maastricht, Nijmegen, Utrecht, Voorburg).
2e eeuw: grensgebied vreedzaam, minder aanwezigheid in Nijmegen nodig.
Het leven in het Romeinse Rijk (p. 21-22)
• Gebied bleef dunbevolkt. Grote invloed in Zuid-Limburg (weg, handel, brug over Maas,
leemgronden voor landbouw bewerkt door pachters in dienst van landeigenaar, cultuur). In
zuiden geen gestationeerde troepenmachten → veilig gebied van Romeinse Rijk. Gebieden in
noorden wel van belang voor economie van rijk: handelsroutes.
• Door Pax Romana stabiliteit → nieuwe culturele en religieuze uitingsvormen. Weinig konden
lezen/schrijven, kennis van dagelijks Latijn groeide. Romeinse wet werd de norm, cultuur
overgenomen, religieuze invloeden (aanbidden lokale Goden in Romeinse stijl, tempels, import
religies).
Romeinse neergang, migratie en ontvolking (p. 22-25)
• Barbaarse invallen: jaren 70 van 2e eeuw → werden verslagen door Romeinen. Klimaat werd
kouder/natter. Veel nederzettingen verlaten, volken weggevlucht.
• 3e eeuw: Rome verzwakt, limes gebroken door Franken. Nederzettingen werden verlaten, volk
vlucht. Maastricht hield stand. Romeinen probeerden oude limes te herstellen. Volken vestigden
zich weer in Nederland, sloten schikkingen met Romeinen die geen stand hielden.
• 5e eeuw: Romeinse gezag in Nederland ten einde. Romeinse soldaten vertrokken uit noordelijke
gebieden om Rome te verdedigen. Volk ging mee naar zuiden. Rivierengebied bleef bewoond →
slecht klimaat → minder landbouw → minder volk.
De Merovingische en Karolingische perioden
De samenleving in de vroege Middeleeuwen (p. 25-28)
• Nieuwe migranten uit Duitsland en Zuid-Scandinavië naar Lage Landen (kleine delen van volken).
• Salische Franken zagen zich als afstammelingen van Merovech (Merovingen). Leiders
legitimeerden macht – waren afstammeling van Merovech. Groepen waren geen eenheid, maar
ook geen vijanden. Alle volken (Saksen, Friezen, Angelen, Franken, Germanen) integreerden met
elkaar. Jarenlange interactie Friezen, Saksen en Franken → ontstaan Nederlandse taal. Inwoners
2
, Nederland: geen onderscheiden stammen, maar samenraapsels van gemeenschappen met
overeenkomsten. Vochten, dreven handel.
• 7e/8e eeuw: bevolkingsgroei, beter klimaat. Dorestad: hoofdstad van de handel (@ splitsing
Lek/Rijn).
De opkomst van het Frankische christendom (p. 29-31)
• Groei bevolking/handel → meer conflicten over politieke controle, economische macht en religie.
• Merovingische koning Clovis bekeerde zich tot christendom eind 5e eeuw → Merovingen werden
christelijke dynastie. In 630: Merovingische koning Dagobert verovert Utrecht. Franken zouden
steeds meer macht krijgen in noordelijke Lage Landen.
• Armeense Servatius. Vroegst bekende kerk uit 560 Servatiusbasiliek in Maastricht. Christendom
verspreidde zich met horten en stoten in Nederland. Friezen en Saksen verzetten zich tegen
nieuwe religie die werd opgedrongen. Belangrijk waren Engelse missionarissen, hun taal kwam
overeen met Friese taak. Koning Radboud verzette tegen inmenging van Franken en kerk. Friezen
wilden zich niet laten bekeren. Pas kleine eeuw na dood Bonifatius gebied stabiel christelijk.
- 690: Pepijn van Herstal (hofmeier) verslaat Radboud en dwingt hem tot verdrag.
- 965: paus zalft Wilibrord (Engelse zendeling) tot ‘aartsbisschop van de Friezen’
- 714: Pepijn dood → politieke chaos. Radbouwd verdrijft Wilibrord tijdelijk uit Utrecht
- 719: Radbouwd dood. Karel Martel plaats Friesland onder Frankische invloedssfeer
- 754: evangelist Bonifatius (Engelse zendeling) gedood in Friesland. Periode van gedwongen
bekeringen en rebellie duren voort tot in 9e eeuw. Pas eeuw later gebied stabiel christelijk
De Karolingische erfenis (p. 31-32)
• Merovingen verliezen macht aan hofmeiers → Karel Martel nieuwe machthebber.
• Zoon Pepijn de Korte → start Karolingische Rijk. Zijn zoon: Karel de Grote. Breidde gebied uit →
800 werd hij keizer Heilige Roomse Rijk. Onderwierp heidense Saksen (ook oost Nederland) d.m.v.
oorlog van drie decennia.
• Karolingische Renaissance amper merkbaar in Nederland, was meer in dichtbevolkte gebieden.
Wel minuskel en Psalmen in 850 in Nederlands geschreven. Wel erfenis: aristocratische
landhuizen in dichtbevolktere delen. Dorestad bereikt hoogtepunt in 800 door stabiliteit.
• Positie van graaf was niet erfelijk. Karel stuurde missi dominici, beloonde adel/graven, kerk kreeg
belastingvrijstellingen. Lokale leiders → veel autonomie en verzwakken kracht van Karolingen
uiteindelijk.
Uiteenvallen van Frankische Rijk en de komst van de Vikingen (p. 32-36)
• Karel dood → politieke fragmentarisering en conflicten. Lodewijk de Vrome enige overlevende
zoon, maar zijn zonen bevochten elkaar. Lokalen kozen partij uit eigenbelang → fragmentatie.
Lodewijk dood + Verdrag van verdun (843) → minder conflicten.
• Nederland kwam onder Lotharius in Midden-Frankrische Rijk (van Italië tot Noordzee), geen
politieke eenheid. Lotharius dood → weer verdeling. Lage Landen kwamen in Lotharingen, ook
niet stabiel (aanval Vikingen, bisschop van Utrecht vlucht en geeft zetel op (857), komt pas in 925
terug.
• In 838 kustplaatsen weggestroomd → eeuw met slecht weer, Dorestad raakt in verval. Frankische
koningen wilden Vikingen inlijven, kregen in ruil land. Rorik de Deen kreeg gebieden onder hoede,
liet zich dopen, succesvol. Deen Godfried was minder fortuinlijk, werd gedood.
• Kust versterkingen tegen Vikingen, kasteel als fundament van Middelburg. 891: nederlaag
Vikingen bij Leuven → einde bedreiging Vikingen. Frankische Rijk werd geen eenheid. Lage
3
, Landen werden deel van Oost-Frankrische/Duitse koninkrijk. Vlaanderen in West-Frankische Rijk.
Zeeland plek van onrust.
• Nederlandse gebieden waren plek van uithoek in Duitse koninkrijk (economische/politieke
periferie). Duitse heersers hadden moeite met controle te houden. Val Karolingische Rijk → begin
gefragmenteerde politiek, pas ten einde met komst Bourgondiërs @ 14e eeuw.
Bisschoppen, steden en landuitbreiding
Opkomst van prinsbisdommen, Holland en Vlaanderen (p. 36-40)
• Veel lokale leiders met eigen kastelen om land te beschermen. Beschermen burgers in ruil voor
diensten → toename horigen. Adel in zuiden sterker dan in noorden, daar ook
landbouwontwikkeling sterker. Landheersers wilden macht over lokale heren/adel die land in
bruikleen hadden van hoge adel. Konden niet altijd rekenen op loyaliteit, lagere adel zag land als
eigendom.
• Duitse keizers proberen macht te krijgen → stellen bisschoppen aan als wereldlijke heersers over
gebieden (waren niet erfelijk, kon mensen aanstellen) → bisschoppen machtig, breiden soms
gebied uit: bisschop van Luik (Notger) was succesvol → eerste prins-bisschop. Bisschop Utrecht
krijgt ook wereldlijke macht, steeds meer. Prinsbisschoppen waren rijke landeigenaars en
invloedrijke machtsspelers in gebied. Utrecht werd kerkelijk centrum. Ook kritiek op
prinsbisschop. In vergelijking met bisschop Luik beperkte macht. Luik: strategische positie
• 1122: Concordaat van Worms: keizer mocht bisschoppen niet meer benoemen. Bij Utrechtse
kanuiken (die stemden) belangenstrijd (lokale families) → machtsoverdracht niet harmonieus
• Lokale grondbezitters: verzet tegen gebiedsuitbreiding Utrechtse bisschop. Friezen komen op.
1000: West-Friese graven hebben controle over strook van Texel tot eilanden ten zuiden van
Maas. Eerst steun van keizer, Utrechtse bisschoppen niet. Ook strijd met keizer → keizerlijk leger
naar graaf Dirck → leger afgeslacht door graaf + Friesen. Bleven gebied uitbreiden. Gebied werd
Holland.
• Vlaanderen veel machtiger. Viel onder zwak Frans gezag, maakte graaf Boudewijn II gebruik van
→ annexeerde Frans grondgebied. Vlaanderen blijft groeien, machtig. Bestuur van burggraven die
hij aanstuurde vanaf centrum, stimuleerde handel/verstedelijking. Was welvarend met goed
bestuur.
Handel en uitbreiding van de landbouw (p. 40-44)
• 1000: dunbevolkt. Friesland dichter.
• 10e eeuw: herleving handel nederzettingen aan rivieren. Engeland verbonden aan Rijnland en
noordelijk Frankrijk. Akkerbouw vol ontwikkelingen (keerploeg, paarden i.p.v. ossen,
drieslagstelsel, klimaat warmer).
• Ook veel onvruchtbare zandgronden, wildernis, veenland → weinig volk, land niet bewerkt.
• Initiatief: Holland + Utrecht droogleggen eind 10e eeuw. In Vlaanderen cultivering uitgebreid en
systematisch
• Vlaanderen: schapenhouderij → wol verkopen. Gent en Brugge werden economische centra. Te
weinig wol in 11e eeuw → importeren uit Engeland → steden centrale marktplaatsen + centrum
textielproductie en lakenhandel
• Opkomst wolindustrie: welvaart en bevolkingsgroei → vraag voedsel → stimulatie landbouw →
vruchtbare gebieden ontginnen (veenlanden), bouwen van dijken. Grootschalige ontginning in 11e
eeuw. Pioniers om daar te wonen werden gesteund door voordelen. Steun van abdijen en private
ondernemers bij ontwikkeling van nieuwe landbouwgronden.
• Inpoldering 10e eeuw in Utrecht: arbeidsintensiever en duurder dan in Vlaanderen, veel
tegenslagen → uitgestrekt landschap van akkers, dijken en kanalen. Meestal top-down
4