AANTEKENINGEN WETENSCHAPSFILOSOFIE
HOORCOLLEGE 4 FEBRUARI 2019: WETENSCHAP EN FILOSOFIE
WETENSCHAPSFILOSOFIE
Op het internet is men altijd heel druk bezig met wetenschap, als iets wetenschappelijk bewezen is dan lijkt
het heel waardevol en dan krijgt het aandacht. Maar tegelijkertijd zie je op het internet ook veel wantrouwen
tegenover de wetenschap. Een van de taken van dit vak is het discussiëren over hoe waardevol wetenschap
nou eigenlijk is. Om dat te doen gaan we langs enkele filosofen en het bekijken van hun antwoorden van die
vragen.
Voor dit vak zijn er een aantal belangrijke vragen:
Wat is wetenschappelijke kennis?
Hoe kun je (het beste) kennis verwerven?
Is er een (relevant) verschil tussen natuurwetenschappen en sociale wetenschappen?
Is wetenschappelijke kennis speciaal?
Wat mag (niet) voor de wetenschap?
De leerdoelen van het vak zijn als volgt, na afloop van dit vak kan je:
De verschillende wetenschapsfilosofische stromingen differentiëren;
Beargumenteren wat de status is van wetenschappelijke kennis;
Wetenschapsfilosofische vragen toepassen op de criminologie;
De hedendaagse visies op de verhouding tussen wetenschap en samenleving identificeren en
toelichten;
Ethische dilemma’s die samenhangen met de rol van wetenschap in onze samenleving kritisch
bespreken en dit wetenschappelijk rapporteren.
WAAROM WETENSCHAPSFILOSOFIE?
Waarom is wetenschapsfilosofie nuttig voor de criminologie? Ten eerste is het nuttig om aan te kunnen geven
wat de waarde is van wetenschap. Hoe goed is de wetenschap nou? Er zijn ook zwakke punten aan de
wetenschap naast de waarde die deze met zich mee brengt. Ten tweede zijn er grenzen van wetenschap, er
zijn bepaalde valkuilen waar wetenschappers in kunnen stappen die je moet kunnen aanduiden als fout. Deze
fouten kunnen zowel methodisch als ethisch zijn. Nog belangrijker is het leren van bepaalde vaardigheden, het
ontwikkelen van een kritisch denkvermogen, je moet kritisch kunnen denken en lezen. De belangrijkste
vaardigheid die je binnen dit vak leert is overtuigen, we gaan oefenen met het schrijven van essays waarin je je
eigen positie moet verdedigen.
OVERZICHT VAK
Er zijn 6 colleges, week 5 bevat geen college. Binnen de colleges wordt vooral de literatuur besporken, het
boek van Chalmers en de literatuur van Blackboard. Er zijn 4 werkgroepen, in de weken 1, 2, 6 en 7. Alle
werkgroepen hebben een voorbereidingsplicht voor het mogen binnengaan van de werkgroep.
1
,De toetsing bestaat voor 70% uit het tentamen, en voor 30% uit het essay. Het tweede essay wordt
beoordeeld, dit is een stuk van ongeveer 2000 woorden waarbij je een reflectie schrijft over een ethisch
probleem in onderzoek. Zie voor meer details de leidraad.
KLASSIEK EMPIRISME
Men gaat er van uit dat je kan begrijpen via introspectie hoe de werkelijkheid in elkaar zit. De Katholieke kerk
ging er van uit dat je door gewoon goed na te denken de wereld zou kunnen begrijpen. Rond 1500 kwamen er
mensen die op een andere manier kennis gingen verzamelen, en zij maakten grote vooruitgangen in de wereld,
zo konden zij aantonen dat de aarde rond was en rond de zon draaide, en dergelijke. Vanuit die
ontwikkelingen kwam er een nieuwe interesse naar hoe die grote toename van kennis kan zijn opgetreden.
De beschrijving die toen is gegeven is het empirisme: het idee dat je kennis krijgt door te observeren. Mensen
hebben volgens het empirisme geen aangeboren kennis, maar we hebben de mogelijkheid om te leren. Als we
heel systematisch ervaringen opdoen, kunnen we dat samenvoegen en zo de wereld begrijpen. Een belangrijke
naam in dit is Newton, die zwaartekracht verklaarde door veel observaties te doen, daarover te reflecteren en
het zo te snappen. Een mooi voorbeeld van verklaringen die voorheen er nog niet waren is eb en vloed, door
allerlei wetenschappelijke ontwikkelingen kwam men erachter hoe dat zat, de aarde is rond, er is
zwaartekracht, de maan blijft altijd bij de aarde in de buurt. Men ging die informatie samennemen en begreep
hoe eb en vloed werkte. Dat soort dingen die mensen zagen in de werkelijkheid konden ze beter begrijpen
door de ontwikkeling van kennis op deze manier. Dit heeft dan ook de basis gelegd voor alle wetenschap die
daarna is gekomen.
Deze manier van werken is door Chalmers omschreven als het basaal empirisme met drie belangrijke
kenmerken. We moeten ten eerste observeren, door met de zintuigen de buitenwereld naar binnen te krijgen.
Om dat te doen moeten we vooral heel neutraal observeren, we moeten kijken zonder theorie en gewoon
feiten verzamelen. Dan is het idee dat die feiten die we verzamelen een goede basis is voor kennis.
Er zijn echter wat problemen met dit empirisme.
KRITIEK: HOMO MENSURA
Het eerste probleem dat je kan aanwijzen met betrekking tot het empirisme is het idee dat wij de
werkelijkheid kunnen observeren en dat we daardoor iets kunnen weten over de werkelijkheid. Het probleem
is hier dat wij mensen zijn, en de mens is niet zo heel goed in het observeren van de wereld om zich heen. Dit
is het homo mensura probleem, het idee van mens als maatstaf dat we niet buiten ons eigen menselijk denken
kunnen stappen. Waarnemingen kunnen variëren, afhankelijk van wat je weet, waar je vandaan komt en wat
je ervaringen in de wereld zijn kan je een ander beeld van iets hebben dan andere personen. Verschillende
mensen zien verschillende dingen, en als dat kan gebeuren, dan is dat een groot probleem voor het idee dat
we zekere kennis kunnen opdoen door het simpel observeren. Men maakt fouten in het observeren, door
licht, door aannames en dergelijke. Kennis varieert dus van persoon tot persoon.
Een tweede probleem dat je kan hebben binnen het homo mensura probleem is dat waarnemingen feilbaar
kunnen zijn. Op zelfs de meest simpele waarnemingen kan je het fout hebben, en als je je wetenschap baseert
op de waarnemingen, kan de wetenschap altijd fout zijn.
Een derde probleem wat je kan hebben is dat het observeren altijd privé is, wat iemand ziet en ervaart kan je
nooit testen, je kan beschrijven wat je ziet maar de woorden voor wat we zijn niet gelijk aan wat we werkelijk
waarnemen. Alle details die je ziet en ervaart krijg je lang niet goed in woorden, dit is een groot probleem voor
de wetenschap, omdat duizenden mensen samenwerken om de kennis toe te laten nemen, en moeten hun
ervaringen met elkaar delen. Er is altijd een slechte vertaling naar taal nodig om te kunnen delen. Dat
probleem wordt voor sociale wetenschappers nog een stuk lastiger als er onderzoek gedaan wordt naar
2
,gevoelens of motieven, dit soort geestesinhoud dingen zijn niet direct meetbaar, je kan schalen creëren of lang
met mensen praten om hoogte te krijgen van ervaringen, maar we kunnen nooit direct meten wat iemand
denkt zoals we wel kunnen meten waar de maan is. Daarom is het lastig voor sociale wetenschappers om te
stellen of we wel kunnen observeren, en of wat we observeren wel is wat we hopen te observeren.
Observatie van feiten is dus niet zo betrouwbaar als we 500 jaar geleden hoopten dat het zou zijn. We weten
niet 100% zeker of onze ervaren kloppen.
KRITIEK: THEORIEVRIJ OBSERVEREN
De tweede aanname van het empirisme is dat het belangrijk is om eerst feiten te verzamelen en dan pas
theorie te hebben. Als je ergens niet veel van af weet, kan je ook niet goed observeren, je weet waarschijnlijk
niet goed wat je ziet als je een röntgenfoto bekijkt. Juist om goed te kunnen observeren heb je veel kennis en
vaardigheden nodig. Een ander probleem is dat je moet weten waar je naar moet kijken, als je niets weet van
een onderwerp dan weet je niet wat je moet observeren. Kennis is nodig voor gerichte observatie, er zijn veel
dingen die je kan meten en observeren, maar wat is er dan nuttig? Door meer kennis te hebben kan je dus
beter observeren. Het is juist theorie die mogelijk maakt om goed te kunnen observeren.
KRITIEK: INDUCTIE VS DEDUCTIE VS ABDUCTIE
Het laatste idee is dat we van allemaal kleine stukjes informatie naar kennis en ideeën kunnen gaan. De meest
gebruikte uitleg van deductie is dat het kennis van algemeen naar specifiek is, maar dat klopt niet helemaal. De
officiële definitie die moeilijker maar wel correct is, is het idee dat als de premissen waar zijn, de conclusie niet
onwaar kan zijn. De premissen zijn alles wat je zegt tot je het woord ‘dus’ gebruikt, de conclusie is alles na de
‘dus’. Een voorbeeld van deductie is: premisse 1, mensen zijn sterfelijk, premisse 2, ik ben een mens, conclusie,
ik ben sterfelijk. Als de twee premissen waar zijn, dan is het onmogelijk dat de conclusie onwaar is. Deductie
heeft een aantal voordelen, als je zeker genoeg bent over je premissen, kan je net zo zeker zijn over je
conclusie. Dat is handig, want dan verlies je geen zekerheid. Het heeft ook enige nadelen, bijvoorbeeld alle
Rotterdammers zijn leuke mensen, ik ben een Rotterdammer, conclusie: ik ben een leuk mens, dit is deductief
waar, maar niet alle Rotterdammers zijn leuke mensen dus de redenering in zijn geheel heeft nog niet veel
waarde. Je bent altijd afhankelijk van de waarde van de premissen. Het probleem is dat deductie geen nieuwe
kennis geeft, het geeft je slechts meer inzicht in wat je al wist. Eigenlijk kan je nooit naar iets nieuws komen.
Deductie is daarom een hele lastige manier om als je heel veel feiten hebt iets over een regel te leren.
Inductie is de bekende tegenhanger van deductie, hierbij ga je van heel veel specifieke feitjes naar een
algemeen feitje. Je gaat dus van singulier naar universeel. Het zijn singuliere uitspraken die samen zouden
leiden tot een algemene uitspraak. Chalmers legt uit dat je iets meer woorden nodig hebt om dit uit te leggen:
als een groot aantal Y’s zijn geobserveerd onder een groot aantal condities en al deze Y’s bezitten zonder
uitzondering eigenschap X, dan hebben alle Y’s kenmerk X. Oftewel, als je maar genoeg criminologen gaat
observeren in Amsterdam, Rotterdam en Duitsland, en deze zijn allemaal vrouwelijk, kan je stellen dat alle
criminologen vrouwen zijn. Dan is daar het grote probleem van de zwanen, hoeveel observaties moet je doen
voordat je klaar bent? Je kan lang zwanen in het Noorden observeren die wit zijn, maar pas als je naar het
Zuiden trekt kom je zwarte zwanen tegen.
Abductie is de minst krachtige vorm van redeneren, je gaat een aantal dingen bekijken en dan een logische
sprong maken naar de meest logische verklaring. We weten bijvoorbeeld dat veel criminelen arm zijn en dat
armoede niet leuk is, dus armoede veroorzaakt criminaliteit. Het is niet noodzakelijk waar, dus het is geen
deductie, het is ook geen inductie omdat je niet 100x gezien hebt dat armoede criminaliteit veroorzaakt, maar
je maakt gewoon een logische gedachtesprong naar de beste verklaring. Dit is de minst betrouwbare vorm van
3
, redeneren, omdat het niet duidelijk is waarom het logisch is. Toch zijn er veel wetenschappen die veel werken
met abductie, zoals archeologie.
Het probleem is nu wat de empiristen wilden doen, dat is observeren. Je kan 100x meten dat pennen naar
beneden vallen, kan je dan met Newton verklaren dat alles naar beneden valt? Deductie werkt hier niet, dit
valt, dat valt, dat valt, dus alles valt? Nee hoeft niet want het kan ook dat sommige dingen vallen. Abductie: tot
nu toe valt alles, alles zal wel vallen, kan, maar is niet zo betrouwbaar. Dan is inductie de meest logische
oplossing, daar zet je dit valt, dat valt, dat valt onder een groot aantal condities, dus alles zal wel naar beneden
vallen als algemene regel. Maar is dat voldoende om overtuigend te zijn?
Hume, een filosoof, zei dat dat niet kan, dit is geen sluitende redenering. Het is overtuigend maar niet
noodzakelijk waar. Zijn grootste probleem is dat we geen goede reden hebben om aan te nemen dat de wereld
van vandaag lijkt op de wereld van gister, morgen kan een pen ineens naar boven vallen, hoe weten we dat dat
niet zo is? Dat noemt hij de uniformity of nature, inductie werkt namelijk alleen als je aanneemt dat de wereld
gelijk blijft. Als je dit niet kan aannemen, kan je ook niet aannemen dat alle pennen zullen gaan vallen. Om
inductie te bewijzen moet je gaan bewijzen dat de wereld gelijk blijft. De enige reden om dit aan te nemen is
omdat de wereld eigenlijk al wel gelijk blijft, dat is inductie. Maar je gebruikt dus hetgeen wat je wil bewijzen,
in je argument. Je krijgt hier dus cirkelredenering, wat niks bewijst.
We kunnen dus niet bewijzen dat inductie klopt, de enige manier om te bewijzen dat inductie klopt, is via
inductie zelf. Als inductie niet klopt, dan is het bewijs ook niets waard.
VOORBEELD: WHAT WORKS?
What works model is een model dat probeert te verklaren hoe strafrechtelijke interventies invloed hebben op
de afname van recidive.
WERKGROEP 7 FEBRUARI 2019
WAT IS EEN ESSAY?
Plaatje slide schrijfproces essay. Eerst een vraag bedenken die je wil gaan beantwoorden of een positie
innemen die je in je essay wil onderbouwen. Vervolgens op zoek naar materiaal ter onderbouwing van je
stelling. Daarna ga je proberen je argument op te bouwen, hoe ga je je argumentatie inkleden? Dit kan met
mindmaps en dergelijke. Schrijven. Checken wat je gedaan hebt, heb je onderzoeksvraag ook werkelijk
beantwoord of je stelling uit je inleiding met goede argumenten hebt onderbouwd?
Een essay is een geïnformeerd, beargumenteerd opiniestuk, waarin je een vraag of stelling poneert en deze op
zorgvuldige wijze beantwoordt dan wel onderbouwt. Vergeleken met een onderzoeksverslag, biedt het essay
je meer vrijheid om je eigen betoog te ontwikkelen over een ‘kwestie’. Voorop staat dus dat je een eigen
mening formuleert.
In een wetenschappelijk essay staat de argumentatie dus centraal, deze moet juist, sluitend en genuanceerd
zijn. De basis ligt in de literatuur, je argumenten onderbouw je met hetgene wat je in de literatuur hebt
gevonden. De stijl van dit essay is relatief vrij, van formeel tot losser.
In je inleiding stel je een probleem. In de kern kom je met een beschouwende argumentatie en in de conclusie
kom je met jouw visie op het probleem.
OPDRACHT ESSAY 1
Gaat over is dit gedrag toelaatbaar? Eisen:
4