HOORCOLLEGESAMENVATTING CRIMINALITEIT, COGNITIE EN PERSOONLIJKHEID
TILBURG UNIVERSITEIT 2019, BESTAANDE UIT:
• Samenvatting van de Hoorcolleges (HC1 t/m HC10) + Tentamenvragen per HC
• Samenvatting van het Werkcollege (WC 1) + Antwoorden Tentamenvragen HC
Hoorcollege 1 Criminaliteit, cognitie en persoonlijkheid 09-04
Introductie criminaliteit, cognitie en persoonlijkheid (hoofdstuk 1 en 2)
In deze cursus wordt gekeken naar een brede range van criminelen, bijvoorbeeld van mensen die een
blikje cola stelen tot echte maffioso. Vooral geweldsdelicten komen in deze cursus aan bod: het
verwonden van een slachtoffer en de eventuele psychologische gevolgen ervan. Geweldsdelicten
hebben hierin de volgende kenmerken en gevolgen:
- Verwonden van slachtoffers (fysiek + psychologisch)
- Verspreiden van angst in gemeenschappen
- Heterogeniteit: weinig geweld vs. met voorbedachten rade.
In deze cursus kijken we vooral naar de mensen met psychische stoornissen, in dit geval mensen met
persoonlijkheidsstoornissen die gewelddadige misdrijven plegen. Geweld is een belangrijke
volksgezondheidskwestie en wordt met name omschreven als interpersoonlijk geweld. Dit is een groot
maatschappelijk probleem omdat het schade toebrengt aan individuen, families en gemeenschappen.
Daarnaast zijn er meerdere factoren die geweld kunnen verklaren, dit wordt in het WHO omschreven
als het ecologische model, echter focussen wij met name op individueel niveau
Geweld wordt omschreven als gedragingen die bedoeld zijn om schade toe te brengen aan een
levend wezen dat gemotiveerd is om schade te voorkomen. Het gaat hier niet om onopzettelijk
geweld, zoals bijvoorbeeld een auto-ongeluk. Daarnaast zijn dingen die consensueel zijn
afgesproken ook geen geweld, zoals SM. Tot slot worden dingen die uiteindelijk voordelig zijn ook
niet gezien als geweld, bijvoorbeeld geweld van politie die gebruikt wordt om een persoon in bedwang
te houden of medische procedures zoals de tandarts of dokter. Die gedragingen kunnen schade
aanbrengen bijvoorbeeld bij het opereren van een knie, maar uiteindelijk zorgt het voor beter herstel.
Geweld is dus het krachtig toebrengen van lichamelijk letsel. Agressie daarentegen is minder fysiek
schadelijk, gaat vooral over bedreigingen, schelden of negeren, en kan dus vooral psychologisch erg
schadelijk zijn. Agressie kan over het algemeen zelfs even of zelfs meer belastend zijn dan fysiek
geweld. Daarom wordt geweld veelal omschreven als agressie en fysiek geweld, het moet worden
gezien als een soort van overkoepelende term. Ieder individu verschilt ook in de aanleg tot geweld:
- Individuele verschillen (persoonlijkheidskenmerken zoals bijvoorbeeld de big five)
- Persoonlijkheidsprocessen (cognitieve processen zoals morele ontkoppeling of emotionele
disregulatie en impulsiviteit en dergelijke kunnen zorgen voor meer geweld).
- Persoonlijkheidsstoornissen (Probleem hierbij is dat bij het classificeren van een
persoonlijkheidsstoornis vaak een cut-off point wordt gebruikt, waardoor iemand misschien net
niet voldoet aan de stoornis, maar wel veel problemen vertoont. Daarom kijken we in deze
cursus niet naar het categoriale perspectief, maar naar een dimensioneel perspectief, op een
continuüm als het ware).
1
,Persoonlijkheidsstoornissen en geweld
Over het algemeen wordt de DSM-5 als de ICD-10 gebruikt om persoonlijkheidsstoornissen te
classificeren. Als we kijken naar de verandering tussen de DSM-4 en DSM-5 bij het classificeren van
persoonlijkheidsstoornissen, komt daar naar voren dat de persoonlijkheidsstoornissen in de DSM 5
minder persoonlijkheidsstoornissen zijn (6), én dus op een dimensioneel perspectief worden
beoordeeld in plaats van categorisch. Die verschillen worden hieronder ook duidelijk:
Categoriaal gaat dus met name over een kwantitatief verschil, waar het dimensionele perspectief met
name gaat om het kwalitatieve verschil. Iemand scoort bij het dimensionele perspectief laag of hoog,
maar er wordt dus niet meer geteld hoeveel symptomen er aanwezig zijn of niet. Uit onderzoek blijkt
ook dat deze manier van scoren vaak beter overeenkomt met de werkelijkheid. Vaak worden de big
five trekken in dit dimensionele perspectief gebruikt, dit zijn even kort voor herhaling de volgende:
- Neuroticisme
- Openheid
- Extraversie
- Ordelijkheid (consciëntieusheid)
- Agreeableness
Kenmerken van persoonlijkheidsstoornissen worden hieronder opgesomd:
- Ernstige, aanhoudende en starre patronen,
- Van gedrag en innerlijke beleving,
- Die starten in de adolescentie of vroege volwassenheid,
- Die ernstig afwijken van culturele verwachtingen,
- En uitmonden in blijvende stress en beperkingen,
- In interpersoonlijke relaties en in het professionele leven,
- En door de patiënt als egosyntoon ervaren worden. Bij egosyntoon, men heeft het idee dat
het bij hen past, als dit niet het geval is wordt dit egodystoon genoemd.
Daarnaast worden de persoonlijkheidsstoornissen ingedeeld in 3 clusters (dikgedrukte zijn vooral voor
deze cursus belangrijk en moet je goed kennen voor het tentamen):
1. Cluster A = zonderling-excentriek en gestoorde interpersoonlijke beleving en bestaat uit:
Paranoïde, Schizoïde en Schizotypische persoonlijkheidsstoornis.
2. Cluster B = Theatraal-emotioneel, de ik wordt centraal beleeft en bestaat uit: Antisociale,
Borderline, Theatrale en Narcistische persoonlijkheidsstoornis.
3. Cluster C = Bezorgd-bevreesd: klemtoon ligt op negatieve emotionaliteit en bestaat uit:
Ontwijkende, Afhankelijke en Obsessief Compulsieve persoonlijkheidsstoornis.
In de DSM 5 is het multi-axiaal systeem verdwenen (as 1 en as 2 worden niet meer besproken). Deze
hebben ze eruit gehaald omdat er heel veel comorbiditeit was, waardoor het moeilijk te omvatten was
of het een klinische- of persoonlijkheidsstoornis was. We kunnen persoonlijkheidsstoornissen
beschouwen als een soort van schaal waarbij de big five op een continuüm worden gescoord. De
algemene criteria voor de dimensionele diagnostiek van persoonlijkheidsstoornissen (sectie 3) worden
hieronder omschreven:
(A) Matige of ernstige beperkingen in persoonlijkheidsfunctioneren op zelf en interpersoonlijk
gebied. Zelf best uit identiteit en zelf directief gedrag, interpersoonlijk bestaat uit empathie
en intimiteit.
(B) Eén of meerdere pathologische persoonlijkheidstrekken
(C) Relatief inflexibel en pervasief, en tot uiting komend in een brede range van persoonlijke en
sociale situaties
(D) Relatief stabiel over tijd, startend in de adolescentie of vroege volwassenheid
(E) A&B worden niet beter verklaard door een andere mentale stoornis
2
, (F) A&B worden niet toegeschreven aan fysiologische effecten van middelenmisbruik of andere
medische condities
(G) A&B worden niet beter begrepen als normaal passend binnen iemands ontwikkelingsfase of
socioculturele omgeving.
Bij persoonlijkheidsstoornissen worden vaak de maladaptieve persoonlijkheidstrekken (25)
onderverdeeld in 5 domeinen:
- Disinhibitie = Extraversie
- Antagonisme = Agreeableness
- Psychoticisme = Openheid
- Negatief affect = Ordelijkheid
- Afstandelijkheid = neuroticisme
Psychopathie is dan weer een andere soort stoornis en wordt alleen gediagnosticeerd wanneer
iemand aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis voldoet (deze diagnose al heeft), en wordt dan
gezien als een soort van specifier van de antisociale persoonlijkheidsstoornis. Als er dan wordt
gekeken naar de prevalentie van persoonlijkheidsstoornissen is deze 4,4% (5,4% mannen en 3,4%
vrouwen). In de forensische setting ligt de prevalentie van persoonlijkheidsstoornissen hoger (rond de
50%). De meeste mensen met een persoonlijkheidsstoornis zijn echter niet gewelddadig, zelfs uit de
antisociale groep niet: 50% vervalt niet tot geweld sinds de laatste 5 jaar. Wat echter wel het geval is,
is dat in cluster B het crimineel risico stijgt: er is 10x meer kans op een strafrechtelijke veroordeling en
8x meer kans op effectieve gevangenisstraf. Als we dan kijken naar mensen met
persoonlijkheidsstoornissen die een delict hebben gepleegd, vs. andere geesteszieke delinquenten
(psychose/verslaving), zijn er vaak de volgende verschillen/kenmerken te onderscheidden:
- Groep persoonlijkheidsstoornissen heeft meer kans op recidive na ontslag
- Groep persoonlijkheidsstoornissen heeft meer kans op plegen van ernstig recidive
- Groep persoonlijkheidsstoornissen heeft meer kans op opnieuw veroordeeld te worden
(MAAR: meerderheid van deze mensen wordt helemaal niet opnieuw veroordeeld).
Daarnaast zijn er 4 fundamentele persoonlijkheidsdimensies te onderscheiden, die ook wel worden
gezien als de klinische risicofactoren van geweld:
1. Impulscontrole (mate waarin iemand zijn impulsen onder controle kan houden/kan inhiberen)
2. Emotieregulatie (welke strategieën men gebruikt om emoties te reguleren)
3. Narcisme (grootheidswaanzin = opgeblazen gevoel van eigenwaarde)
4. Paranoïde cognitieve persoonlijkheidsstijl
Deze factoren kunnen een goed beeld geven van het risico op geweld bij een persoon, zorgt met
name voor een onderscheid tussen wie wel geweld gaat plegen en wie niet. Kort samengevat: niet
iedereen met een persoonlijkheidsstoornis of persoonlijkheidsproblemen is gewelddadig en deze 4
risicofactoren maken daar onderscheid in.
De antisociale persoonlijkheidsstoornis en psychopathie zijn het sterkst gerelateerd aan geweld,
waar obsessieve compulsieve persoonlijkheidsstoornis het minst gerelateerd is aan geweld. De eerste
twee zijn het sterkst gerelateerd aan geweld omdat in de criteria voor antisociale
persoonlijkheidsstoornis en psychopathie beide geweld is opgenomen, het is dus logisch dat deze
persoonlijkheidsstoornis het sterkst gebonden is aan geweld. Je moet dit geweld dus al vertonen
voordat deze stoornis gediagnosticeerd wordt.
3
, Het probleem hier is circulair redeneren want als geweld deel uitmaakt van de definitie
(diagnostisering), dan is de incidentie van geweld bij mensen van antisociale persoonlijkheidsstoornis
en psychopathie ook hoger dan bij mensen met een diagnose waarin geen geweld is opgenomen.
Vaak wordt de PCL-R gebruikt om psychopathie te meten, hier is ook hetzelfde probleem omdat de
items een mix van te verklaren gedragingen zijn (misdaad/geweld) en verklarende variabelen
(persoonlijkheidstrekken). De PCL-R is wel een goede voorspeller van toekomstig geweld bij
veroordeelde daders.
Naast deze stoornissen, zijn er ook gewoon persoonlijkheidstrekken/kenmerken die het risico op
geweld kunnen verhogen of juist verlagen. Een voorbeeld hiervan is bijvoorbeeld impulsiviteit bij
kinderen, dit kan zorgen voor een hogere kans op antisociaal gedrag en agressie op latere leeftijd.
Hetzelfde geldt voor inhibitie, als kinderen hier juist hoog op scoren, gaan zij op latere leeftijd minder
antisociaal gedrag en agressie vertonen. Echter moet men wel in gedachte houden dat
persoonlijkheidskenmerken noch noodzakelijk en noch voldoende zijn om geweld te verklaren.
Misschien heeft men vanuit de persoonlijkheidskenmerken wel de neiging om gedrag te vertonen,
maar zorgt de omgeving voor de inhibitie ervan of andersom. Kort samengevat is er dus tijdens de
gehele levensduur een continue wederzijdse interactie van biologische, psychologische, sociale en
contextuele variabelen die de neiging van een persoon tot geweld kunnen beïnvloedden. Vandaar de
stelling ook dat persoonlijkheidstrekken geweld niet voldoende kunnen verklaren. Mechanismen van
een persoon spelen hierin een grote rol (zoals vijandige attributiebias = denken dat andere mensen
jou altijd pijn willen doen/willen pakken), en hebben dus ook invloed op het risico van geweld.
Heeft een gewelddadig persoon dan nu direct een persoonlijkheidsstoornis of niet? Sommigen zouden
zeggen dat ernstig geweld een weerspiegeling moet zijn van een persoonlijkheidsstoornis, omdat een
normaal iemand dit nooit zou doen. Hierbij kan je dan kijken in hoeverre iemand de keuze voor geweld
heeft gemaakt; is dat hun manier van werken of heeft men simpelweg geen moraal kompas? Ook hier
komt het probleem van de diagnosestelling aan bod middels het categorisch model, daarom is het
dimensioneel model hierin veel toegankelijker te gebruiken omdat je dan wel kan zeggen dat iemand
net niet voldoet aan de stoornis, maar wel degelijk veel kenmerken ervan heeft/problemen heeft.
Straf, behandeling of beide?
Straf heeft verschillende doelstellingen, enerzijds kan het een signaal zijn voor de samenleving over
wat wel of niet aanvaardbaar is. De voornaamste reden van straffen is om criminaliteit te voorkomen
en te verminderen, echter laat de waarheid zien dat over het geheel genomen straf niet leidt tot een
vermindering van criminaliteit. Recidivepercentages van gevangenen (2 jaar na vrijlating) ligt rond de
55-60%. Wat is dan wel effectief om de criminaliteit van daders met persoonlijkheidsstoornissen te
verminderen? CBT (Cognitieve gedragstherapie) is effectief en vermindert recidive met 30-40% bij
volwassenen en 60% bij jonge overtreders, wat laat zien dat behandeling vaak beter werkt dan straf.
Daarnaast kan een persoonlijkheidsstoornis of persoonlijkheidsproblemen fungeren als verzachtende
omstandigheden die het antisociale gedrag/geweld voor een bepaalde mate rechtvaardigheden. Een
psychologische verklaring of psychiatrische diagnose met beperkingen doen afbreuk aan de persoons
zijn eigen verantwoordelijkheid, iemand is dus verminderd verantwoordelijk. Dingen die aangetast
zijn, zijn bijvoorbeeld rationele beslissingen, controle over gedrag, schuld, schaamte, empathie en
bewustzijn over de schade die hij/zij toebrengt aan de ander. Voor geestesziekten, leerstoornissen,
verstandelijke beperkingen en dementie moet men met name behandeld worden in plaats van worden
gestraft omdat ze vaak door de beperking niet verantwoordelijk kunnen worden gehouden.
Bij mensen met een persoonlijkheidsstoornis is dit echter vaak niet het geval, zij worden gezien als
normaal en dus ook verantwoordelijk gesteld voor zijn of haar daden. Men weet dat wat ze doen niet
kunnen of niet mag, maar ze kunnen hun gedrag en de gevolgen ervan niet controleren. Indien zij
verantwoordelijk worden geacht, wordt er dus toch straf gegeven in plaats van behandeling omdat dit
in proportie staat met het delict wat iemand heeft gepleegd, heeft dus vooral een maatschappelijke
functie. De vraag blijft dan echter nog steeds of het effectief is. Iets wordt gezien als effectief als het
zorgt voor gedragsverandering, men begrijpt waarom hij de straf krijgt en als de straf dus kan leiden
tot een verandering in houding of gedrag. Vanuit onderzoek weten we dat mensen met een antisociale
persoonlijkheidsstoornis kunnen leren van hun daden, mensen met psychopathie kunnen dit niet.
Kortom is het dus waarschijnlijk het beste om een combinatie van behandeling en straf op te leggen.
4