Samenvatting Triage, voorlichting en advies
Boek Omgaan met patiënt /cliënt en anderen binnen de beroepssituatie
Hoofdstuk 1 t/m paragraaf 1.3, 2, 3.1 en 3.2
Tekstvragen
Hoofdstuk 1: Menselijk gedrag
Inleiding
Normen: normen zijn gedragregels die horen bij waarden
Waarden: iets war je waarde aan hecht
Normen en waarden vormen samen met kennis, opvattingen en gewoonten het
geestelijke (immateriële) cultuurgoed
Socialisatie: overdracht van de in die cultuur heersende normen en waarden
Omgevingsfactoren: invloeden vanuit de omgeving
Psychologie: individuele gedrag van de mens
1.1 de ontwikkelingsfasen van de mens
prenatale ontwikkeling: ontwikkeling voor de geboorte
Genen, lichamelijke en geestelijke conditie van de moeder zijn ook verantwoordelijk
voor de ontwikkeling van het kind
Reflexen: vaardigheden die noodzakelijk zijn om te overleven
Gehechtheid: emotionele band om het kind het gevoel van veiligheid te geven en dat
er van hem gehouden wordt
Ik-tijdperk: steeds zelfstandiger worden, vaardigheden beheersen en ontdekken. Zelf
iemand zijn met een eigen wil
Egocentrisch: leven begrijpen vanuit eigen positie. Voorbeeld: wat ik mooi vind, vind
een ander ook mooi
Taalontwikkeling: nieuwe woorden leren en zinnen maken
Opvoedingsgedrag: voorbeeld: streng opvoeden, los opvoeden, duidelijke regels
binnen de opvoeding
Fijne motoriek: schrijven, tekenen, knutselen, gecoördineerde bewegingen
Taakhouding: langere tijd geïnteresseerd blijven en zich concentreren op een taak
Puberteit: eerste fase van adolescentie (periode tussen 12 en 18 jaar) waar
lichamelijke groei en seksuele rijping centraal staan
,De meeste meisjes zijn op hun 16e uitgegroeid, jongens op hun 18e jaar
Bij seksuele rijping veranderd de hormoonhuishouding en schommelt deze.
Schommelingen kunnen leiden tot stemmingswisselingen maar ook wisselende
eetlust, zweten, puistjes etc.
Abstract denken: nadenken over dingen wat je met het blote oog niet kunt zien maar
wel kunt denken
Ontwikkeling van eigen identiteit: wie ben ik? Wat wil ik? Wat kan ik? Wat vind ik?
Etc.
Experimenteren: uitproberen en of uitzoeken, dit is nodig om grenzen te verkennen
Erik Erikson: ontwikkelingspsycholoog
Hij beschreef acht stadia in de psychosociale ontwikkeling van mensen vanaf de
geboorte tot aan de dood.
Leeftijd Ontwikkelingstaak Psychosociale keuze
0 tot 1,5 jaar Hechting Vertrouwen - wantrouwen
1,5 tot 3 jaar Controle verwerven Autonomie – schaamte,
twijfel over zichzelf en
omgeving
3 tot 6 jaar Doelbewust leren gericht Initiatief – schaamte
te handelen
6 tot 12 jaar Ontwikkelen van sociale, Competentie –
fysieke en cognitieve minderwaardig voelen
vaardigheden
12 tot 20 jaar identiteitsontwikkeling Identiteit - rolverwarring
Vroege volwassenheid Liefdes en Intimiteit - isolement
vriendschapsbanden
Middelbare leeftijd Zorg voor komende Generativiteit - stagnatie
generaties
Latere levensjaren Terugblikken en Integriteit - wanhoop
accepteren
Intimiteit – isolatie: crisis hiervan is bijvoorbeeld: behoefte aan intimiteit komt tekort,
daardoor gaat iemand zich eenzaam voelen en gaat zich isoleren
Generativiteit – stagnatie:
Generativiteit is de behoefte om iets te creëren dat ook na je dood blijft voortbestaan
(bijvoorbeeld: kinderen of een bijzonder kunstwerk) als dit niet lukt kan de stagnatie
verveling of ontevredenheid over het leven zijn.
, Midlife crisis: mensen krijgen vragen als: wat het ik gedaan met mijn leven? Wat
betekend het gezin en werk voor mij?
Al deze vragen kunnen leiden tot teleurstellingen en twijfels
Lege-nestsyndroom: neerslachtigheid en verveling die ontstaat door het gevoel niet
meer nodig te zijn nu de kinderen het huis uit zijn
Integriteit – wanhoop: begint als mensen zich bewust worden van de eindigheid van
het leven en dichterbij komen van de dood.
1.2 afwijkend gedrag
Iedereen ontwikkelt zich op een eigen manier. Als dit binnen een gedragsgebied is
noemen we dit normaal.
Aanleg en omgevingsfactoren kunnen ook leiden tot niet normale
gedragsontwikkelingen.
Voorbeeld van aanleg: verstandelijk, motorisch, zintuiglijke, sociaal emotionele
handicap.
Voorbeeld van omgeving: oorlogsgebied, huiselijk geweld.
Afwijkende gedragsvormen:
- Hyperactiviteit
- Agressiviteit
- Depressiviteit
- Vandalisme, alcohol en drugs
- Ouderen en problematisch gedrag
- Afasie
- Anorexia en boulimia nervosa
Hyperactiviteit of ADHD
(attention Defict Hyperactivity Disorder)
Overbeweeglijkheid en moeilijk concentreren. Daardoor dingen omgooien, tegenop
lopen, vallen, struikelen, snel afgeleid door alles wat beweegt en geluid maakt.
Motorische onrust: tikken, schuiven, wiebelen
Agressiviteit
Verbale agressie: schelden, schreeuwen, beledigen
Fysieke agressie: schoppen, slaan. Gebrek aan gevoel van veiligheid, angst of
gebrek aan aandacht kunnen de oorzaak hiervan zijn
Anorexia en boulimia nervoza
Anorexia = veel te weinig eten en te laag gewicht
Boulimia = eetstoornis met vreetbuien
Denken wordt geheel bepaald door alles wat met eten te maken heeft
Oorzaken van eetproblemen kunnen zijn:
- Ingrijpende gebeurtenis: sterfte, scheiding, trauma
- Verzet tegen gestelde eisen
- Overmatige angst, gevoeligheid, kwetsbaar