Hoofstuk 1: Wat zijn drugs en hoe werken ze?
1.1: Drugs zijn stoffen die het normale functioneren van het CZS beïnvloeden. Er is pas sprake van
drugs al die invloed door de gebruiker gezocht wordt en geen medisch doeleinde heeft. Doelbewust
voor de effecten te ervaren. Opium zit in de papaverplan. Nicotine in tabak. Cocaïne in
cocaïnebladeren. THC in hennepplant. Psilocybine in paddenstoelen. Designerdrugs: veranderingen
aanbrengen in moleculen om nieuwe drugs te maken. Niet gevaarlijker dan plantaardige drugs, wel
makkelijker te doseren.
1.2: Verdovende middelen: gevoelens van vermoeidheid geremd, wordt rustig, blij, verminderd
angst, dalende hartslag en ademhaling, spieren ontspannen, verminderd functioneren zintuigen,
kleine pupillen en veroorzaakt obstipatie. Middelen: alcohol, opium, morfine, heroïne, slaap- en
kalmeringsmiddelen.
Stimulerende middelen: wordt energiek, alert, opgewekt, toename zelfvertrouwen en concentratie,
hartslag en ademhaling omhoog, verminderde eetlust, spieren gespannen, bloeddruk stijgt, pupillen
groot, blaas en darmen ledigen> vaak naar het toilet. Middelen: nicotine, cafeïne, efedra,
amfetamine, xtc en Khat.
Middelen die zintuigelijke ervaring veranderen: gebruiker ziet kleuren intenser, vormen veranderen
of zien dingen die er niet zijn. Ervaringen lopen in elkaar over. Hartslag en bloeddruk stijgt, pupillen
groot en toename zweetproductie. Middelen: lsd, psilocybine bevattende paddenstoelen,
cactussoorten en planten uit het tropisch regenwoud.
De effecten van drugs zijn afhankelijk van de dosering, set en setting. Set: persoonlijke eigenschapen
van de gebruiker. Setting: de omgeving waarin de gebruiker zich bevindt.
1.2.2: Je kan in een natuurlijke roes raken door bepaalde gedragingen, zoals hartlopen, gokken of
gamen> zijn degelijk verslavend.
1.3.2: Heroïne: vroeger> als kalmerend middel, tegen diarree en hoest. Cannabis: nu> tegen
misselijkheid bij chemokuren en eetlust opwekken. Morfine: nu> bij pijn. Cocaïne: nu> plaatselijke
verdoving. Als er bewustzijnsverandering optreedt bij medisch doeleinde wordt dat gezien als een
bijwerking.
1.3.4: Recreatief gebruik: drugs gebruiken als genotsmiddel. Het gaat om het bereiken van
lichtzinnig, euforisch gevoel waarbij zorgen vergeten worden.
1.4: Beginnen met drugs komt vaak uit nieuwsgierigheid, aanbod en beschikbaarheid, en bij de groep
willen horen. Nieuwsgierigheid leidt vaak tot experiment. Mensen gebruiken om positieve en
negatieve redenen. Bij negatieve redenen is er een grotere kans op verslaving. Omgeving en
persoonlijke factoren spelen een grote rol. Doorgaan met gebruik heeft te maken met persoonlijke
factoren, wel/geen problemen hebben en genetische factoren.
1.5: Experimentele gebruiker: gebruiker is nieuwsgierig naar effect, geen vaste gebruikerspatroon,
gebruik is beperkt tot enkele keren.
Recreatieve gebruiker: gebruiker kent de effecten, doelbewust gebruiken, geen vast
gebruikerspatroon, geen nadelige effecten op het dagelijks leven.
Gewoonte gebruiker: gebruiker gebruikt volgens een bepaald patroon, heeft controle over gebruik,
verlangen is te overwinnen, geen gevolgen voor het dagelijks leven.
,Excessieve gebruiker: gebruikt veel en regelmatig, gevolgen voor school, werk, relaties etc. Ondanks
gevolgen doorgaan met gebruik, ontstaan van verlangens naar drugs.
Verslaafde gebruiker: gebruiker verlangt naar drugs, kan geen weerstand bieden tegen verlangens,
toename van problemen, gebruik overheerst het dagelijks leven.
1.6.1: De snelheid waarmee drugs de hersenen bereikt bepaald het verslavende effect.
Eten/drinken/slikken: mond>maag>darmen>lever: deel afgebroken>hart>longen>hart>alle organen,
waaronder de hersenen. Effecten na 20/30 minuten.
Roken/inhaleren: via longblaasjes in het bloed, niet via de lever. Longblaasjes>hart> alle organen. Na
7/10 seconden effect. Niet alles wordt tegelijk opgenomen.
Spuiten: alles tegelijk toedienen in de bloedbaan. Aders>hart. Intense flash, onzuiverheden kunnen
direct in de bloedbaan terecht komen. In bloedbaan binnen 15/30 seconden effect. In
spier/onderhuid weefsel 3/5 minuten effect.
Absorberen via de huid: huid>bloed. Lange tijg gelijkmatige afgifte, effecten na 1/ 2 dagen.
1.6.2: Bij weinig bloed (en dus ook weinig vocht) zijn de effecten op de organen en hersenen sterker
dan bij een grote hoeveelheid bloed in het lichaam. Sommige drugs passeren de bloedhersen-
barrière makkelijker. Als drugs bij organen aankomen worden ze genegeerd, opgeslagen, afgebroken
of beïnvloeden werking van het orgaan.
1.6.3: Drugs beïnvloed de prikkeloverdracht tussen zenuwen door toename of afname van
neurotransmitters, hierdoor krijgen zenuwen extra of minder prikkels. Dit gebeurt vooral aan het
begin van opname.
1.6.4: De lever breekt de drugs af tot (on)werkzame stoffen. Hoe sneller drugs wordt afgebroken, des
te korter is het effect. Leeftijd: productie van enzymen in de lever die alcohol/drugs afbreken nemen
af bij het ouder worden. Etniciteit: Aziaten breken acetaldehyde slechter af dan blanken waardoor ze
eerder last hebben van een kater. Gezondheid: zieke lever> slechtere afbraak. Sekse: vrouwen
hebben sneller een hogere promillage alcohol dan mannen. Halfwaardetijd: de tijd die het lichaam
nodig heeft om de stof met de helft te verminderen. > cocaïne 1 uur, xtc 8 uur, heroïne enkele
minuten wordt morfine duurt 2 uur, cannabis THC wordt opgeslagen in vet waardoor de afbraak lang
en ongemerkt gebeurt 2 tot 7 dagen, in het bloed 30 minuten.
1.6.5: Uitscheiding vindt plaats via de nieren, ademhaling en zweten. Meeste drugs 2/4 dagen
aantoonbaar in de urine. GHB> 12 uur, Heroïne 3/5 dagen en Cannabis 3 weken.
1.7.1: Cocaïne en amfetaminen beïnvloeden het sympathisch zenuwstelsel. Heroïne beïnvloedt het
parasympatisch zenuwstelsel.
1.7.2: Drugs prikkelen het beloningscentrum in de middenhersenen. Bij een slechte werking van het
beloningscentrum zorgt voor weinig prettige ervaringen in het dagelijks leven waardoor het effect
van de drugs nog een grotere kick geeft. Door frequent gebruik wordt het beloningscentrum
ongevoeliger voor de prikkel. Geheugen: herinnering van gebruik wordt opgeslagen en kan leiden tot
een verlangen naar de drugs. Dit is een krachtige herinnering. Nieuwe hersenen: vormt het rationeel
deel. Heeft als doel conflicten tussen verlangen te voorkomen en in goede banen te leiden. Door de
sterke herinneringen en verlangen naar gebruik kunnen verslaafden dit moeilijk weerstand bieden.
, 1.8: Alcohol: afbraakproducten zijn giftig. Dagelijks voor vrouwen 2 glazen, mannen 3 glazen. Meer
drinken vergroot de kans op leverziekten, hartziekten en vormen van kanker.
Hasj/wiet: vooral schadelijk door de toedieningswijze, al bij geringe hoeveelheid. Kans op psychose.
Tabak: toedieningswijze is schadelijk, mee roken is ook schadelijk voor de longen.
Xtc: giftig voor bepaalde zenuwcellen, minder gebruik> minder risico’s.
Cocaïne: schadelijk voor neus en hart. Risico’s nemen toe bij het ouder worden van het lichaam.
Heroïne: vooral toedieningswijze is schadelijk, naalden en spuiten, een grote dosis kan de
ademhaling onderdrukken>coma>dood.
1.8.3: Van Dijk: systeem vicieuze cirkels
1. Farmacologische cirkel: ontwenningsverschijnselen verdwijnen bij nieuw gebruik, werkt op korte
termijn.
2. Psychische cirkel: angstig gevoel> opnieuw gebruiken> nog sterker angstgevoel.
3. Sociale cirkel: conflicten door gebruik> opnieuw gebruik>t toename conflicten> weer gebruiken.
4. Cerebrale cirkel: hersenbeschadiging> afname goede keuzes maken> afname weerstand>
gebruiken.
Jellinek: alcoholisme is een ziekte> controleverlies waardoor drinkers toch wel weer doorzakken,
ondanks het voornemen om te stoppen/minderen.
De WHO: schadelijk gebruik is al het gebruik dat lichamelijk of geestelijk schade veroorzaakt.
Minimaal drie van de onderstaande symptomen:
1. Sterk verlangen om te gebruiken.
2. Moeite om gebruik te controleren.
3. Aanwezigheid van tolerantie.
4. Aanwezigheid van onthoudingsverschijnselen bij minderen of stoppen.
5. Toenemende verwaarlozing hobby’s, sociale contacten etc.
6. Doorgaan met gebruik ondanks wetens van de schade.
DSM-IV: afgelopen 12 maanden sprake van symptomen:
1. Herhaaldelijk gebruik van alcohol/drugs met problemen.
2. Gebruik drugs met gevaar voor anderen of zichzelf.
3. Herhaaldelijk in aanraking met justitie.
4. Doorgaan met gebruik ondanks problemen.
Afgelopen 3 jaar volgende symptomen:
1. Ontwikkeling van tolerantie.
2. Ontwikkeling onthoudingsverschijnselen.
3. Langere periode meer gebruiken dan het plan was.
4. Mislukte pogingen om te stoppen.
5. Veel tijd kwijt aan het verkrijgen, gebruikt en herstellen van de drugs.
6. Minder aandacht voor sociale contacten, hobby’s, werk etc.
7. Doorgaan met gebruik ondanks wetend dat het slecht is.
Overeenkomsten WHO en DM-IV: veel bezig met het middel wetend dat het een probleem is,
tolerantie en onthoudingsverschijnselen.
WHO: expliciet sterke verlangens naar het middel.