OPGROEIEN IN GROOTSTEDELIJKE CONTEXT
Hoorcollege week 1.
Ontwikkelingspsychologie: studie naar patronen van groei, verandering en
stabiliteit gedurende het hele leven: van conceptie tot dood
Doel: het leven van mens verbeteren
Normatieve ontwikkeling = algemene veranderingen die kinderen laten zien
naarmate ze ouder worden. Deze komt over het algemeen redelijk overeen.
Hoe ouder iemand wordt, hoe meer verschillen er te zien zijn.
Wordt beïnvloed door:
Omgevingsfactoren: tijd, maatschappij, cultuur, religie
Individuele ervaringen
Er zijn een aantal basisprincipes die voor alle ontwikkelingen gelden:
Ontwikkeling is:
- Cumulatief; vaardigheden en ervaringen bouwen op elkaar voort
- Differentiatieproces; specifieke vaardigheden ontstaan uit meer
algemene vermogens.
- Georganiseerd; voltrekt zich in een vaste, logische volgorde en is
onomkeerbaar
- Holistisch; alle aspecten van een persoon veranderen samen en
integreren met elkaar.
Ontwikkeling kent gevoelige periodes; periode van versnelde ontwikkeling en
verhoogde gevoeligheid voor stimuli vanuit de omgeving bijv.:
- De gevoelige periode voor het leren lezen, bij veel kinderen tussen vierde
en zesde jaar
- Taal ontwikkelen
‘Kampen’ binnen de ontwikkelingspsychologie
Ontwikkeling verloopt continu vs. discontinu
Ontwikkeling verloopt kwalitatief vs. kwantitatief
Drie ontwikkelingstheorieën:
1. De psychosociale ontwikkelingstheorie; gebruikt voor sociale en
emotionele ontwikkeling van een persoon te begrijpen
Ontwikkeling eindigt niet in kindertijd maar is levenslang proces
In 8 opeenvolgende levensfasen;
Baby = [Vertrouwen vs wantrouwen]
Peuter = [autonomie vs schaamtetwijfel]
Kleuter = initiatief vs schuld
Lagereschoolkind: vlijt vs minderwaardigheid
Adolescent= Identiteit vs identiteitsverwarming
Jongvolwassene = intimiteit vs isolement
Volwassene = generativiteit vs stagnatie
Rijpheid = integriteit vs wanhoop
In elk stadium moet er een conflict, crisis of uitdaging opgelost worden,
zodat ontwikkeling plaats vindt. Goede oplossing leidt tot voldoening
gevend bestaan.
2. De morele ontwikkelingstheorie
1
, - Pre conventioneel niveau (1+2): Kinderen gedragen zich naar
opgelegde regels en bepalen wat goed of fout is door zich te baseren op
straf (1) en beloning (2).
- Conventioneel niveau (3+4): In de vroege adolescentie betreden
kinderen dit niveau. Ze gaan rekening houden met andermans belangen
(3) en trekken dit door naar de belangen van de samenleving waarin ze
leven (4).
- Post conventioneel niveau (5+6): Meer abstracte morele principes.
Stadium zes zou alleen weggelegd zijn voor mensen als Gandhi en Martin
Luther King.
3. Het bio-ecologische model; Ontwikkeling van kinderen wordt niet alleen
gevormd door erfelijke eigenschappen en directe omgeving, maar ook door
de meerdere algemene kenmerken van cultuur waar het kind deel van
uitmaakt.
Vijf systemen: micro-, meso-, exo-, macro- en chronosysteem
1. Micro: directe leefomgeving; ouders, vrienden, familie, school etc.
2. Meso: Interacties, verbinding: interacties en verschillen tussen onderdelen
van microsysteem.
3. Exo: Indirecte omgeving: sociale media
4. Macro: sociale en culturele waarden: normen en waarden die gelden in
maatschappij, cultuur, geloof etc.
5. Chrono: tijdsdimensie, de ervaringen die je door de jaren heen meemaakt
en gewoon de tijd zelf.
Hoorcollege 2
De baby (0-1) jaar
- De babyperiode is de meest kwetsbare fase in de ontwikkeling. Invloed
verzorgers(s) is bijzonder groot.
- Alert zijn op signalen die erop kunne wijzen dat er iets niet goed gaat
(shakenbaby-syndrom).
Huilen:
- Vorm van communicatie: dwingt omgeving tot actie.
- Aanvankelijk voor een fysiologische respons/ reflex (op honger, koud, pijn
etc.)
- Later ontstaat doelgericht huilen: met als doel reactie uitlokken bij
verzorger.
Hechting
Bowlby is grondlegger van de hechtingstheorie.
- Gehechtheidsgedrag: gedrag van kinderen waarbij ze signalen afgeven die
zorgen dat de verzorger dichtbij blijft.
Fasen:
- Voorhechting (0-3 maanden)
- Beginnende gehechtheid (3-6 maanden)
- Feitelijke gehechtheid (vanaf 6 maanden):
Scheidingsangst en vreemdelingenangst
! Belangrijk bij het ontstaan van een goede hechtingsrelatie is een sensitieve én
responsieve verzorger:
- Sensitief: alert zijn op signalen van een baby, deze aanvoelen en deze
niet negeren.
- Responsief: de ‘juiste’ reactie geven op deze signalen, adequaat
reageren.
2
, Hechting als basis voor sociale ontwikkeling – strange face experiment
Sociale ontwikkeling
Hechting vormt de belangrijkste basis voor de sociale ontwikkeling van een kind.
Baby laat rond 9 maanden al typisch sociaal gedrag zien:
- Social referencing: Baby’s zoeken naar informatie over de gevoelens van
anderen in een onduidelijke gebeurtenis te kunnen plaatsen (vanaf 9
maanden).
- Join attention (gedeelde aandacht): Baby’s van rond een jaar oud kunnen
hun aandacht op meerdere zaken tegelijk gaan richten i.p.v. maar op één.
Door naar de verzorger te kijken en te wijzen richt de baby bewust de
aandacht bij bijv. de speelgoeditem of eten.
Motorische ontwikkeling
- Relatief lang afhankelijk van verzorgers
Er worden vier stadia van motorische ontwikkeling onderscheiden;
Kijkstadium 0 – 3 maanden Oog en halsspieren
Grijpsstadium 3 – 6 maanden Arm, elleboog, vingers
Zitstadium 6 – 9 maanden Romp en heupen
Kruipstadium 9 -12 maanden Benen en knieën
Cognitieve ontwikkeling
Cognitieve stadiumtheorie van Piaget
In het eerste levensjaar ontstaat samenwerking tussen zintuigen en bewegen,
baby leert doelbewust te handelen.
Ontwikkeling in fases (nature)
Beginnende objectpermanentie = het besef dat voorwerpen niet
verdwenen zijn wanneer ze uit het zicht zijn.
(12-18 maanden) tertiaire circulaire reacties -> doelgericht nieuwe effecten
uitproberen door variaties in de handelingen te maken bijv. de actie helemaal om
te draaien.
(Vanaf 18 maanden) mentale voorstellingen -> dreumes kan zich mentaal visueel
iets voor de geest halen en daarmee ahw ‘inwendig experimenteren’: het effect
vooraf al voorstelen.
De cognitieve veranderingen zorgen ook voor vernieuwd spel namelijk ‘doen
alsof’ = indirecte imitatie: bijvoorbeeld koken of koffiedrinken.
Eerst met speciaal hiervoor bedoeld speelgoed (= functioneel spel), later met
objecten die eigenlijk iets anders zijn (= symbolisch spel: bijvoorbeeld houten
blokje is afstandsbediening).
Senso-motorisch stadium
Senso= zintuig – motorisch= bewegen
Ongecoördineerde Gedrag prikkels baby 0 - 1 maanden
reflexen zuigt alles wat hij met
lippen aanraakt.
3