Week 1: Inleiding
Literatuur
- M. Scheltema, ‘De rechtsstaat’, in: J.W.M. Engels e.a. (red.), De
rechtsstaat herdacht, Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willinkg 1989, p. 11-25
- F.J. van Ommeren, ‘De rechtsstaat als toetsingskader’, in: F.J. van
Ommeren & S.E. Zijlstra (red.), De rechtsstaat als toetsingskader, Den
Haag: Boom Juridische uitgevers 2003, p. 7-22
- Van der Pot, Handboek van het Nederlandse Staatsrecht, bew. Door D.J.
Elzinga, R. de Lange & H.G. Hoogers, Deventer: Kluwer 2014, p. 183-192
- Van der Pot, Handboek van het Nederlandse Staatsrecht, bew. Door D.J.
Elzinga, R. de Lange & H.G. Hoogers, Deventer: Kluwer 2014, p. 117-140
- R.J.B. Schutgens & J.J.J. Sillen, ‘Een preambule: splijtzwam of
gemeenplaats’, Ars Aequi 2008, p. 715-716
- S. van Bijsterveld, ‘Een preambule voor de Grondwet: van wezenlijke
Leerdoelen
(A) Inzicht hebben in de normatieve uitgangspunten van het begrip
rechtsstaat; kunnen aangeven hoe deze door middel van rechtsregels
gerealiseerd kunnen worden en in een concrete casus kunnen herkennen
welke elementen van de rechtsstaat daarin centraal staan;
(B) Kunnen uitleggen welk verband er bestaat tussen staatsrecht en
rechtsstaat en wat de rol van democratie daarbij is;
(C) De verschillende manieren waarop het verschijnsel staat kan worden
benaderd kunnen aanduiden en in een concrete casus kunnen uitleggen
welke benadering daar aan de orde is;
(D) De begrippen formele en materiële constitutie kunnen onderscheiden en
in het concrete geval kunnen duiden;
(E) Kunnen aangeven in welke gevallen en waarom sprake is van
ongeschreven staatsrecht, waarin ongeschreven recht zich onderscheidt
van staatsrechtelijke gewoonten en afspraken, en hoe zich ongeschreven
staatsrecht verhoudt tot centrale staatsrechtelijke leerstukken als legaliteit,
rechtsstaat en constitutie.
Vraag 1
a. Het begrip rechtsstaat wordt in het staatsrecht gewoonlijk omschreven aan de hand van enkele
essentiële kenmerken: legaliteitseis, machtenscheiding, onafhankelijke rechter, grondrechten.
Scheltema (in zijn bijdrage aan De rechtsstaat herdacht) vindt dat een onjuiste benadering.
Waarom?
Het begrip rechtsstaat is geen vaststaand begrip, daarom is dit een onjuiste benadering.
Men kent een andere inhoud toe aan dit begrip.
1
,Beginselen(doelen) Scheltema:
1.Rechtszekerheidsbeginsel-weten wat je mag verwachten van de overheid-, 2.
Gelijkheidsbeginsel, 3. Democratiebeginsel, 4. Dienende overheid-government for the
people, zo goed mogelijk bevorderen van belang van de samenleving-.
Eisen(middel om doel te halen):
1. Legaliteitseis, regels zodat de burger weet wat hij van de overheid kan verwachten,
omschrijven en waarborgen grondrecht, onafhankelijke rechter, regels van te voren
kenbaar maken, verbod terugwerkende kracht, eisen om rechtszekerheid te halen.
2. Machtenscheiding(anders kan 1 macht een bepaalde groep bevoordelen of
discrimineren), overheidsoptreden bepaald door algemene regels(gaat om wetten in
materiele zin). Dit zijn de eisen om gelijkheidsbeginsel te halen.
3. Kiesrecht, vaststellen regels overheidsoptreden door vertegenwoordigende
lichamen, controle overheidsoptreden door vertegenwoordigende lichamen, deze
eisen zijn nodig voor het halen van het democratiebeginsel.
4. Waarborgen voorwaarden menswaardig bestaan, doelmatigheid overheidsoptreden,
eisen nodig om dienende overheid te halen.
b. Hoe zien Scheltema respectievelijk Van Ommeren de verhouding tussen het begrip rechtsstaat
en het positieve recht?
Positieve recht: het recht dat op dit moment geldt. Deze verandert telkens.
Hun beider oordeel: Het begrip rechtsstaat is nergens opgenomen in het positieve recht,
maar de beginselen en eisen zijn terug te vinden in het positieve recht.
c. Welk element ontbreekt, volgens Van Ommeren, in de door Scheltema gegeven beschrijving
van het rechtsstaatbegrip? Waarom is dit volgens Van Ommeren wel een kernelement van de
rechtsstaat?
Volgen Scheltema bestaat het rechtsstaatbegrip uit 4 beginselen: rechtszekerheidsbeginsel,
gelijkheidsbeginsel, democratiebeginsel en dienende overheid.
Volgens van Ommeren bevat deze omschrijving van Scheltema een fundamentele omissie,
namelijk het ontbreken van VRIJHEID en de bescherming daarvan als
basisbeginsel(waarden) van de rechtsstaat.
Deze klassieke grondrechten zijn er om ervoor te zorgen dat de burger gevrijwaard blijft
van willekeurig handelen van de overheid. Deze grondrechten vloeien voort uit het
vrijheidsideaal en leveren er op hun beurt een bijdrage aan. Het principe van vrijheid moet
voorop staan bij de beschrijving van de rechtsstaat.
waarden zijn beginselen en instrumenten zijn eisen. Ommeren gebruikt waarden en
instrumenten.
Extra:
Een ander element dat ontbreekt is rechtvaardigheid. Deze bestaat uit: Vergeldende
rechtvaardigheid-iemand die ten onrechte iets is overkomen, moet gecompenseerd worden
2
,en die ander gestraft wordt-. Dan zit je in het strafrecht. Compenserende rechtvaardigheid
ziet op de OD privaatrecht. Verdelende rechtvaardigheid, heeft betrekking op de verdeling
op de lusten en lasten over de leden van de samenleving.
d. De auteurs Scheltema en Van Ommeren verschillen van opvatting over de plaats van het
democratiebeginsel ten opzichte van het rechtsstaatbegrip. Geef hun beider standpunten weer.
Scheltema: het democratiebeginsel ligt ten grondslag aan het begrip rechtsstaat.
Van Ommeren: Anders dan het begrip rechtsstaat is democratie niet primair gericht op het
stellen van grenzen aan het overheidsoptreden, maar gericht op het beïnvloeden van de
inhoud van het overheidsoptreden. Op grond van deze verschillen op de gerichtheid dienen
deze begrippen van elkaar te worden onderscheiden en democratie niet tot een
noodzakelijk onderdeel van de rechtsstaat te maken.
Vraag 2
Naar aanleiding van de aanslag op het satirische weekblad Charlie Hebdo, in januari 2015,
plaatste de gemeente Oisterwijk een bericht op haar website waarin zij het volgende schreef:
‘Het gemeentebestuur beschouwt de aanslag als een aanval op één van de kernwaarden
van onze rechtsstaat: de vrijheid van meningsuiting.’
Hoe beoordeelt u deze stelling in het licht van het door Scheltema gemaakte onderscheid tussen
beginselen en eisen van de rechtsstaat?
Deze stelling is onjuist vanuit het oogpunt van Scheltema. Scheltema maakt onderscheid
tussen beginselen(rechtszekerheid, gelijkheid, democratie en dienende overheid) en eisen.
De vrijheid van meningsuiting is een eis om het beginsel te realiseren. Vrijheid van
meningsuiting is een grondrecht. Deze passen bij het beginsel rechtszekerheid.
Vraag 3
a. Voor de erkenning van een regel als ongeschreven staatsrecht is volgens Van der Pot (p. 190)
naast het bestaan van een gewoonte (of soms: een eenmalig precedent) ook de noodzaak van een
rechtsovertuiging vereist. Welke eisen stellen de auteurs aan deze rechtsovertuiging?
Ongeschreven staatsrecht kent twee eisen:
1.Gewoonte(doet zich vaker voor) of eenmalig precedent.
2.Wil zij rechtens verbindend zijn, moet zij steunen op een algemene rechtsovertuiging.( dit
is de brede meerderheid, dit is meer dan de toevallige meerderheid) Deze is altijd van
belang.
Er kunnen ook kwaliteitseisen worden gesteld, maar dit hoeft niet: zegt wat over de inhoud
van de regel, bijvoorbeeld dat de ongeschreven regel noodzakelijk moet zijn voor het in
stand houden van de staat als besluitvorming handelingseenheid
Ongeschreven recht twee eisen:
1. Gewoonte
2. Wil zij verbindend zijn, moet het steunen op rechtsovertuiging
3
, Eisen ongeschreven staatsrecht is strenger.
Op 9 maart 2015 trad toenmalig minister van Veiligheid en Justitie Opstelten af nadat was
gebleken dat hij de Tweede Kamer onjuist had geïnformeerd omtrent een in 2000 gesloten deal
met topcrimineel Cees H. Overeenkomstig de vaste praktijk op dit punt bood,
tegelijk met de minister, ook de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, Teeven, zijn ontslag
aan.
Stel, tijdens een debat met de Tweede Kamer over het aftreden van Opstelten en Teeven neemt
de minister-president, namens het voltallige kabinet, het standpunt in dat bij het aftreden van een
minister de staatssecretaris zijn functie kan behouden. Dit standpunt wordt door de
oppositiefracties betwist.
b. Is voldaan aan de voorwaarden voor het bestaan van een regel van ongeschreven staatsrecht,
inhoudende dat bij ontslag van de minister de staatssecretaris kan aanblijven?
In stappen beantwoorden:
1. Gewoonte? Moet zich vaker voordoen en niet eenmalig, blijkt niets uit de casus. Of
eenmalig precedent die zo fundamenteel was en daardoor ertoe heeft geleid dat mensen
vinden dat het zo moet.
2.Nee, er is geen sprake van een algemene rechtsovertuiging, anders zou het niet betwist
worden. Er is geen bredere meerderheid, dit is meer dan de toevallige meerderheid. Denk
aan 66% procent van de mensen.
Er zou sprake zijn van ongeschreven staatsrecht als deze handeling vaker is toegepast en
door de bredere meerderheid is aanvaard. Het staat niet vast. Kan veranderen van kabinet
tot kabinet.
Vraag 4
a. Wat waren de belangrijkste redenen voor het verzet en later de Opstand van de gewesten tegen
het bewind van Karel V en zijn opvolger Philips II?
-Centralisatie en uniformering van de macht: brengen van de macht naar 1 orgaan. Tastte
de privileges van gewesten aan. Betekende machtsverlies voor lokale burgers en overheden.
Het eigen rechtssysteem van gewesten veranderde.
-Godsdienstige inquisitie: geloofsvervolging. Alleen het Rooms-katholicisme was
toegestaan. Het protestantisme werd fel bestreden en was erg populair.
-Heffen van belasting. Onder andere voor de oorlogen van karel de vijfde.
b. Waaruit bleek, in de Republiek der Verenigde Nederlanden (1579-1795), de grote mate van
zelfstandigheid van de gewesten ten opzichte van de Republiek?
4