Ethiek & Casuïstiek
Algemene informatie:
Dit vak wordt verdeeld in 3 modules:
Ethiek
Kinantropologie
Communicatie
Deadlines:
Eindopdracht Ethiek: Vrijdag 26 April 04:00
Eindopdracht Kinantropologie: Vrijdag 17 Mei 04:00
Practicumverslag Communicatie: Vrijdag 14 Juni 04:00
Tentamen: Dinsdag 18 Juni 11:00 – 13:00
Herkansing tentamen: Vrijdag 5 Juli 11:00 – 13:00
Literatuur:
Bax en van den Heuvel: Ethiek in bewegen
Bijlage 1 t/m 8: enkele juridische vraagstukken uitgediept
Bijlage 9: Tamboer (2001). Toelichting op enkele kinantropologische begrippen
BBC (2011): The Classroom Experiment (deel 1 en 2)
Examinering:
Tentamen multiple choice en open vragen (70%)
Handelingsdeel practicumverslag communcatie (15%)
Voortgangstoetsen eindopdracht Ethiek (7,5%) en eindopdracht kinantropologie
(7,5%)
Ethiek
,Ethiek: bezinning op juist handelen. Het gaat altijd om verschillende standpunten en niet om
feiten! Er is geen goed of fout. Iedereen maakt in de ethiek beslissingen volgens hun
individuele morale kompas.
Waarden: opvattingen over wat wenselijk is. Het zijn dus standpunten en geen feiten.
Voorbeelden van waarden zijn liefde, hygiëne en respect.
Normen: een vertaling van een groep waarden. Dit zijn ongeschreven regels. Waar jij
inrichting naar geeft. Een voorbeeld van een norm is niet pesten.
Regels: normen worden zichtbaar als regels zijn opgesteld. Aan regels hangen straffen vast.
De volgorde is altijd: waarden normen regels!
Moraal: de optelsom van waarden, normen en regels. Moraal uit zich in het handelen.
Iedereen heeft een moraal.
Amoraal gedrag: gedrag wat niet moreel kan zijn. Een voorbeeld is een activiteit zoals
speerwerpen. Een ander voorbeeld is een verkeersbord van 130 km/h die in een woonwijk is
geplaatst. Dit kan niet moraal zijn.
Immoreel gedrag: gedrag tegen de moraal in. Hierbij gaat het om het overtreden van regels.
Denk aan 50 rijden in een woonwijk, dit is een verkeersovertreding, omdat er te snel
gereden wordt (je mag maar 15 km/h rijden in een woonwijk).
Er zijn twee soorten ethiek:
Descriptieve ethiek: observeren en bekijken hoe anderen morele oplossingen maken
bij bepaalde gebeurtenissen. Hierbij is geen goed of fout. Er wordt hier alleen
geobserveerd of nagedacht over, niet gehandeld.
Normatieve ethiek: beschrijven over goede of foute morele oplossingen.
Voorschriften over hoe anderen zich zouden moeten gedragen. Hierbij wordt er wel
gehandeld. (Prescriptief: voorgeschreven)
De hoofdgedachte van normatieve ethiek is het funderen van waarden. Er wordt een
uitspraak gedaan over goed en fout.
De 4 ontwikkelingsgangen van Kohlberg:
1. Premoreel niveau: babyperiode, baby’s huilen als ze het ergens niet mee eens zijn.
2. Preconventioneel niveau: waarde-overdracht, kleuterfase (t/m groep 6),
strafvermijden, weefschaalmodel: kind weegt af of ze bepaald fout gedrag kunnen
maken (bijvoorbeeld: als een kind bij het James Bond spel twee pittenzakjes wilt
meenemen kijkt hij de docent aan en weegt dan af of hij het foute gedrag kan maken
of niet).
3. Conventioneel niveau: waardeverheldering, puberteit, goed is wat anderen goed
vinden, wetten en regels naleven.
4. Postconventioneel niveau: waardecommunicatie, mijn leeftijdsgroep, eigen
waardepatroon ontwikkelen, hanteren van universele waarden.
Fair-play (de wachter):
, Sport moet verbindend zijn
Medemenselijkheid hand geven voor de wedstrijd en succes wensen, ook al meen
je het niet, je doet het toch.
Sport moet eerlijk zijn
Oprechtigheid eerlijk gedrag vertonen, sportiviteit, eerlijk toegeven als bal uit is.
Sport moet gelijke kansen bieden
Vergelijkbaarheid van materiaal actueel bij zwemmen, bepaald zwempak is
verboden omdat mensen in africa het niet zouden kunnen betalen en de rijkere wel,
dan zouden er geen gelijke kansen meer zijn voor verschillend materiaal. Bij
schaatsen heb je ook de “klapschaats”, deze is wel toegestaan (weet niet waarom).
Ander voorbeeld van Fabian: je loopt een marathon en je legt een deel af met de taxi,
zo bied dat geen gelijke kansen als een ander die hem wel uitrent.
Sport moet geweldloos zijn
Respect geweldloos, denk aan Suarez die anderen bijt, dit is in dit geval
respectloos.
Drie vormen van Ethiek:
Doelethiek (teleologie): het te bereiken doel determineert goed en fout, extrinsiek,
doel heiligt alle middelen. Hypothetisch imperatief, als-dan gevolgen. Denk aan het
verhaal over de veluwen: Johnny wordt doodgeschoten en Klaas gaat niet naar
Johnny toe, omdat hij dan zelf wordt doorgeschoten. Ander verhaal: man wilt
trouwen, maar moet eerst over de veerboot om op het eiland te komen waar hij gaat
trouwen. Het is de laatste veerboot en hij heeft geen geld mee. Vrouw op veerboot
zegt: “Ik laat je meevaren als je de liefde met me bedrijft”. Doel heiligt alle middelen,
dus man doet het om daarna te kunnen trouwen. Extrinsiek.
Plichtethiek (deontologie): de absolute gedragsregels determineren goed of fout. De
intentie speelt mee in de ethische beoordeling. Categorisch imperatief. Voorbeeld: je
mag niet liegen. Voorbeeld: scheidsrechter volgt regels ook al is dat niet de morele
keuze van de scheidsrechter. Denk aan voetballer die zichzelf beschermt tegen
loslopende supporter door hem te schoppen en daardoor rood krijgt. Verhaal:
tonnen. Inherent.
Deugdethiek: het bereiken van algemene groei en ontwikkeling bepaald goed of fout.
Waarden spelen hier een belangrijke rol. Fair-play, respect. Growth-oriented, eigen
denkbeelden. Vindt vooral plaats op het VO. Verhaal: kutverjaardag. Vader van
Fabian vraagt op de verjaardag wat hij doet. Hij zit niet in de marine (zoals de vader
wilt) en hij is dik ook al geeft hij les op de ALO (sportopleiding). Intrinsiek.
Utilisme: de beslissing voor “het goede” word bepaald vanuit utilisme. Grootste geluk voor
de grootste groep. Voorbeeld: “als jullie stil zijn gaan we dat leuke eindspel doen”. Behoort
tot de doelethiek (teleologie).
Samenvatting van de 8 juridische vraagstukken/ artikelen: