Geschiedenis van Opvoeding en Onderwijs
Samenvattingen
Vijf eeuwen opvoeden in Nederland
H4 Ouders en kinderen in de Republiek
Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden (1579-1795), is de vroegmoderne tijd. Vooral informatie
beschikbaar over de elite en minder over de volksmassa. De Republiek kende een decentrale
bestuursvorm, zodat het niet mogelijk is om uitspraken te doen over het hele gebied. Er zijn meer
normstellende bronnen (prescriptie) over de ‘goede’ opvoeding dan harde gegevens over de praktijk
(descriptie), want statistiek kende men toen nog niet. Egodocumenten (persoonlijke documenten,
zoals dagboeken en brieven) bieden zicht op opvoedingsgewoonten van vooral de gegoede burgerij.
Kerk domineerde sterk het privéleven. Arme kinderen werkten al op vroege leeftijd en gingen amper/
niet naar school. Toch is de Republiek getypeerd als ‘republiek van kinderen’ = in de lage landen was
veel aandacht voor kinderen en hun behoeften. De burgerij en het calvinisme (dominante
godsdienst) bepaalden het klimaat van de opvoeding in de Republiek.
4.1 Kind zijn in de vroegmoderne tijd: een debat
Sommige onderzoekers zeiden dat kinderen voor de industrialisatie en de Verlichting helemaal geen
kindertijd en hecht gezinsleven kenden. Ook ouders zouden tot die tijd slechts een instrumentele en
geen liefdesrelatie met elkaar hebben gehad. Rond 1800 zou pas de romantiek toetreden in de
relatie. Andere onderzoekers zien een ander patroon waarin het moderne gezinsleven ontstond. De
grondlegger van de moderne geschiedenis van de kindertijd is Ariès en hij zei dat door een
pedagogische blik op het kind bij schrijvers en schilders er een ‘gevoel voor het kind’ ontstond (17 e
eeuw) en in de 18e eeuw ontstond een ‘gevoel voor het gezin’. Weer een andere onderzoeker:
modernisering van gezinsleven vanaf 17e eeuw, waarbij kapitalistische productieverhoudingen,
sterker worden van de staat en de protestante godsdienst een belangrijke rol speelden. Ook een
emotionalisering van relaties binnen gezin. Affectiviteit tussen gezinsleden werd steeds belangrijker.
Het puritanisme (= protestantse religieuze verdiepingsbeweging 17 e eeuw, Engeland) speelde hierbij
een rol. Puriteinen zagen gezin als ‘kleine kerk’ waarbij men o.l.v. de vader het geloof beleed. Door
puritanisme konden gezinnen steeds meer op eigen benen staan, los van verdere familie en
gemeenschap gezinsindividualisering. 2 andere factoren leidden ertoe dat gezinnen steeds meer
los konden komen:
- Machtstoename centrale staat
- Economische modernisering
Veel schilderkunstenaars (17e eeuw, Gouden Eeuw) gaven gezinnen en kinderen een centrale plaats
in hun kunstwerken. Gezins- en kinderportretten waren zeer populair. Ze werden door hen gebruikt
om een moralistische boodschap over te brengen: burgers een spiegel voorhouden over belang van
een ordelijk en deugdzaam leven, boodschappen over de opvoeding (bv. schilderingen Jan Steen blz.
99).
Op bovenstaande gedachtes van onderzoekers is nog wat kritiek. Het was niet volledig betrouwbaar.
Vanaf jaren 80 van 20e eeuw is sprake van een revisionistische benadering, die gegevens aandraagt
waaruit blijkt dat gezinnen vanaf de 16 e eeuw een intiem karakter hadden (en niet sinds 1800 dus).
Het moderne gezin, ouderliefde en de kindertijd zouden niet pas in de tijd van de Verlichting zijn
ontstaan, maar tot het algemeen westers cultuurpatroon behoren. Er is geen sprake van het
‘ontstaan’ van het gezin of de kindertijd, want ze waren er al gewoon. Wel is de houding t.o.v.
kinderen door de tijd sterk veranderd.
Pollock – witte legende
Pollock kwam tot de conclusie dat gezin al in de 16 e eeuw kenmerken van intimiteit, huiselijkheid en
liefdevolle aandacht voor kinderen had. Ook stelt ze dat ouderliefde zelfs biologische eigenschap is
,van de mens, maar hiermee doet ze de geschiedenis te kort, want dat gaat altijd over menselijk doen
en denken in concrete, sociaal en cultureel specifieke omstandigheden. Ook hadden ouders in 16 e
eeuw al voorstelling van kinderen als afwijkend van volwassenen – kwetsbaar en opvoedbaar – dat
zij hun taak serieus namen en dat ze zonder uitzondering treurden om hun dierbare kleinen bij ziekte
en dood. In alle eeuwen was het volgens Pollock hetzelfde dat volwassenen plezier beleefden aan
hun kinderen en andersom. Er werd weinig geslagen en wreedheid was uitzondering. Deze
bevindingen van Pollock kunnen niet gegeneraliseerd worden, alleen naar de gegoede en midden-
burgerij, want ze baseerde haar onderzoek op dagboeken en biografieën en die werden niet
geschreven door de lagere klassen.
Witte en zwarte legende (opzoeken of navragen college).
Er zijn aanwijzingen dat gezinsleven en een gerichte opvoeding in de 18 e eeuw belangrijker werden in
de Republiek der 7 Verenigde Nederlanden.
4.2 Burgers en bijbels
De Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden kwam voort uit de strijd van de noordelijke
Nederlandse provincies tegen de Spaanse overheersing. Vanaf 1568 stonden Holland, Zeeland,
Utrecht, Friesland, Groningen, Overijssel en Gelderland o.l.v. stadhouder prins Willem van Oranje
tegenover de legers van de Spaanse vorst, die de macht over de Bourgondische Nederlanden via
erfopvolging had gekregen. Er was vooral verzet tegen de hoge belastingen, wat door de noordelijke
Nederlanders gezien werd als uitbuiting. Met de Unie van Utrecht in 1579 maakten de noordelijke
Nederlandse provincies zich los van de Spaanse overheersing. Ook verzet van volgelingen van de
calvinistische Reformatie tegen de godsdienstige repressie van de rooms-katholieke Spanjaarden. De
Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) tegen Spanje werd ook een strijd tegen Rome. Zodra een stad of
provincie loskwam van het Spaanse gezag, werd de kerk gereformeerd. De zuidelijke provincies,
huidige België, bleven onder Spaans gezag of werden eronder teruggebracht. Hier bleef men dus
katholiek. In 1648 was de Vrede van Munster, waarbij de zelfstandigheid van de Republiek erkend
werd en dit maakte een einde aan de Tachtigjarige Oorlog. Holland was het belangrijkste gewest en
daar vormden de steden de machtsbasis. Zij hadden dan ook veel macht in de Statenvergadering.
Positie van Holland werd versterkt doordat de stadhouder van dat gewest de functie automatisch
ook vervulde in de andere gewesten en aanvoerder was van leger en vloot. Holland leverde ook de
hoogste ambtelijke functionaris, landsadvocaat of raadspensionaris, die de vergadering van
vertegenwoordigers van de 7 provincies, de Staten-Generaal, voorzat en in het buitenland optrad als
gezant van de Republiek. Gereformeerde godsdienst nam nog steeds centrale positie in. De
Republiek ging economisch goed, vanwege de koppositie in de internationale wereldhandel met de
Amsterdamse stapelmarkt. Deze positie van Amsterdam kwam door de val van Antwerpen in 1585.
Nadat Spanjaarden Antwerpen terugveroverd hadden, sloten opstandige watergeuzen uit het
Noorden de Westerschelde af. Zij dwongen de Antwerpse kooplieden zich te bekeren of te
vertrekken. Ze kozen voor het laatste. Met hun vakkennis in de handel en productie zorgden zij voor
economisch succes van de jonge Republiek. Vrijwel overal in Europa in 17 e eeuw was een centrale
bestuursvorm, toch wist de Republiek met haar decentrale bestuursvorm en het stedelijk
particularisme zich te handhaven. De Hollandse rijkdom tijdens de Gouden Eeuw maakte het
mogelijk een sterk en goed bewapend huurleger in te zetten. Uit vele oorlogen die in Europa waren,
sloeg de Republiek zelfs winst doordat zij de internationale handel in zware wapens hadden weten te
monopoliseren. Maar rond midden 18e eeuw verloor Republiek haar bevoorrechte positie op vrijwel
alle gebieden, door o.a. gebrek aan investeringen in eigen handelsactiviteit en verwaarlozing van
nijverheid. Groot-Brittannië werd na 1784 op zee de machtigste natie. Ook tegen andere buurlanden
met een sterk centralistisch bestuur kon de Republiek het niet meer met succes opnemen. Door sterk
oplopende staatsschuld en onvermogen hogere belastingen te innen, ontbrak het de Republiek aan
financiële reserves om haar enorme huurlegers in stand te houden. Het ooit zo machtige kleine land
van burgers en dominees moest genoegen nemen met een meer bescheiden positie op het
,wereldtoneel. Vanaf 1780 leidde de economische neergang tot politieke onrust. Patriotten stelden de
bevoorrechte regentenklasse en de Oranjes verantwoordelijk voor de economische neergang, de
enorme staatsschuld en de groeiende kloof tussen arm en rijk. Zij richten zich op de Verlichting en op
Frankrijk en vertrokken daarnaartoe om zo ongestoord hun verlichte en democratische denkbeelden
te blijven publiceren, net zoals hun schotschrift tegen de regenten en de Oranjes. De Republiek zou
blijven bestaan tot 1795, toen de Franse revolutionaire legers binnen marcheerden en eerst een
bevriend regime aan de macht brachten en vervolgens deze gebieden bij Frankrijk inlijfden. Dit
mondde uit in het ontstaan van het Koninkrijk der Nederlanden (1813) onder Koning Willem I. Pas
onder zijn gecentraliseerde bestuur ontstond de nationale eenheidsstaat zoals we deze nu kennen.
Vrije burgers
Kenmerken van de Republiek die het opvoedkundig klimaat bepaalden:
Urbanisatie Holland en Zeeland vormden het meest verstedelijkte gebied van heel Europa
met de hoogste bevolkingsdichtheid. Urbanisatiegraad van Republiek schommelde steeds
rond de 40% en de omringende landen bleven daarbij ver achter. Weinig mensen hadden in
de Republiek broodwinning in de landbouw (40%) en juist veel in nijverheid (32%) en handel
en verkeer (20%). Als uitvloeisel van die moderne economie bestond overal in de Republiek
een grote differentiatie van beroepen. Hierdoor waren mensen sterk van elkaar afhankelijk
en stad en platteland waren sterk met elkaar verweven. Ook waren stad en platteland
mentaal met elkaar verbonden. De burgerlijke mentaliteit was vrijheidslievend, onafhankelijk
en individualistisch. Er ontbrak echter een feodaal verleden. De drassige gronden waren van
de boeren
Ontbreken van adel in 16e eeuw was ongeveer 0,5% adel en dit nam steeds verder af door
het uitsterven van de mannelijke lijn van voorheen voorname families. Nederland was trots
dat hun elite rijk was geworden door succesvol koopmanschap en niet door geboorte, wat
aansluit bij humanisme van Erasmus: ‘mensen worden niet geboren, maar gemaakt’. Vanaf
late Middeleeuwen tot in 17e eeuw namen rijke burgers initiatief tot het bedijken, inpolderen
en droogleggen van de meren en moerassen die het landschap van het westen, midden en
noorden domineerden. Men was vrij om zich te vestigen of te vertrekken, vrij in uitoefenen
van beroep en bedrijf, vrij om arbeid te kopen en vrij in beschikking over productiemiddelen
voor handel en nijverheid. Dit maakte de Noordelijke Nederlanden al in de 17 e eeuw meer
onafhankelijke en individualistisch dan die andere Europese gebieden, waar feodaliteit en
horigheid meer sporen nalieten. Ook was lezen, schrijven en rekenen van groter belang in de
handel dan in agrarisch bedrijf. In de Republiek konden meer mensen lezen dan in de rest
van Europa, als we handtekeningen zien als geletterdheid. In 18 e eeuw groeide geletterdheid
naar een nog hoger niveau. Ouders hechtten belang aan dat hun kinderen in ieder geval een
aantal jaren naar school gingen. Dat massale schoolbezoek verklaart waarom er op zo grote
schaal boeken werden gedrukt in de Republiek
Calvinisten en anderen
Naast handel stimuleerde ook de Reformatie de geletterdheid. Protestanten hechten veel belang aan
het zelf kunnen lezen van bijbel en catechismus. De reformator Calvijn legde nadruk op persoonlijke
relatie tot God. Anders dan bij rooms-katholicisme bepaalde voorganger niet wat het kerkvolk moest
geloven, maar mocht iedere gelovige zelf persoonlijke vroomheid en godsvrucht nastreven. Hiervoor
moest je veel bidden en zelf de bijbel bestuderen. Hierbij vervulde het gezin en vooral de vader een
belangrijke rol. Dus gezin wordt ook wel ‘kleine kerk’ genoemd. Dus gelovigen gaven zelf richting aan
het kerkelijk leven. Een laatste kenmerk van de samenleving tijdens de Republiek, de religieuze
tolerantie, vloeit voort uit het feit dat calvinisten weliswaar een dominante positie in de samenleving
hadden verworven, maar geen meerderheid vormden. 1/3 was calvinistisch, 1/3 rooms-katholiek en
1/3 doopsgezind, remonstrants, luthers of joods. Lutheranen waren immigranten uit Duitsland, joden
waren gevlucht voor de rooms-katholieke Inquisitie in Spanje en Portugal. De mate van
protestantisering verschilde sterk per provincie. Hoewel godsdienstvrijheid niet wettelijk vastgelegd
, was, konden al deze minderheden vrij hun geloof uitoefenen. Er was dus sprake van
gewetensvrijheid. De Gereformeerde Kerk wilde niemand onder dwang bekeren. Want dat zou tegen
de eigen leer ingaan die belang van geweten voorop stelde. Er was natuurlijk wel religieuze
verdeeldheid, wat niet erg verborgen was. Er waren bijv. schuilkerken voor bepaalde religies waarvan
men op de hoogte was. Men probeerde wel politiek en kerkelijk leven zoveel mogelijk gescheiden te
houden, om de harmonie te bewaren. Republiek kende grote vrijheid van drukpers en dus een
vrijheid van meningsuiting. De Republiek was tolerant (ieder mocht schrijven, werken etc.),
inschikkelijk en multireligieus. De Nadere Reformatie (beweging), voorstanders van gereformeerde
theocratie, wilde een maatschappij dat volledig bepaald werd door de godsdienst. Een van de
weinige publieke successen van hen was de Amsterdamse Weeldewet van 1655, die bruiloften met
meer dan 50 gasten, meer dan 2 gangen per maaltijd en meer dan 6 muzikanten verbood.
Arm en rijk
In Gouden Eeuw waren Nederlanders welvarender dan andere Europese landen, maar toch bestond
er verschil tussen arm en rijk.
- Aan de onderkant van de stedelijke samenleving had je de armen (geen vast werk,
arbeidsongeschikt, 15%). Arm, vooral kinderen, werden ze door oorlog, conjuncturele
neergang en stijgende voedselprijzen in late 18 e eeuw.
- Na de armen had je ongeschoold en laag geschoold werkvolk met regelmatige inkomsten
(33%); arbeiders in vaste dienst in textielnijverheid, scheepsbouw of jeneverstokerij,
huispersoneel, zeelieden en soldaten. Door neergang van de kostwinner of bedrijfstak, zakte
men als gezin automatisch naar de laagste groep.
- Bovenste helft ladder had je kleine en midden-burgerij. Eenvoudige zelfstandige
ambachtslieden, winkeliers en lagere ambtenaren zoals waagdragers en brugophalers
vormden de kleine burgerij. Ook hier gold dat je kon zakken als gezin naar lagere groep door
sterfte of ziekte van belangrijkste kostwinner.
- Midden burgerij van hoger geschoolden, zoals boekhouders, schoolmeesters,
dorpspredikanten, apothekers, boekverkopers, chirurgijns en timmerlieden was minder
kwetsbaar, doordat zij meestal konden terugvallen op reserves.
- Gegoede burgerij (7%), zoals renteniers, notarissen, ambtenaren, artsen, stadspredikanten,
hogere officieren.
- Elite van regentenfamilies, het patriciaat, dat burgemeesters en vroedschappen leverde
Uit elite en gegoede burgerij zijn de meeste egodocumenten afkomstig. Rond 1650 hielden de
vrouwen van rijke burgers op met werken en richtten zich alleen nog maar op de zorg voor
huishouden en kinderen. Ze konden zelfs personeel inhuren voor huishoudelijk werk. Woningen en
huisvrouwen waren er alleen voor het gezin. Dit breidde zich uit naar de midden burgerij eind 18 e
eeuw. Gezins- en kinderportretten werden in opdracht geschilderd en waren exclusieve bezit van de
elite. In de omgang met kinderen waren de gegoede burgers, net als bij de huisvrouw, voorbeeld en
richtsnoer.
4.3 Leven en dood
Aanhangers zwarte legende: gebrek aan ouderliefde is oorzaak van de hoge zuigelingen- en
kindersterfte. Door hoge sterfterisico gingen ouders zich ook niet emotioneel binden aan
pasgeborenen. Door gebruik van voedster twijfelden zij aan de realiteit van moederliefde. Onderzoek
heeft hun ongelijk aangetoond.
Omvang en samenstelling van het huishouden
Eind Middeleeuwen domineerden overal in West-Europa het kerngezin. Maximaal 2 generaties
woonden bijeen en inwoning van ongehuwde familieleden en personeel was uitzondering. De
gezinnen waren dus klein. Hoe verder naar het westen, hoe kleiner. In Nederlandse kustprovincies
lag aantal personen per huishouden beneden de 4. In oostelijke landprovincies lag dit rond de 5
personen. Er woonden dus zelfden meer dan 2 of 3 kinderen in een gezin. Drie generaties per