inleiding sociologie hoorcolleges
week 1
Sociologie = de studie over hoe mensen met elkaar samenleven. Het gaat om het zien van
het algemene in het bijzonder, het vreemde in het bekende en individualiteit binnen een
sociale context. Dus: waarom doen mensen wat ze doen?
Er is een onderscheid tussen:
Persoonlijke problemen = Iets wat een individu direct ervaart in hun directe omgeving
Publieke zaken = Iets wat veel mensen voelen en wat gezien wordt als een bedreiging
Deze dingen hebben wel met elkaar te maken, bijvoorbeeld bij werkloosheid: Als 1 iemand
werkloos is, is dit een persoonlijk probleem, maar als meerdere mensen werkloos zijn wordt
dit een publieke zaak die een bredere samenleving beïnvloedt.
Hoe krijg je sociologische verbeeldingskracht? Dit doe je door jezelf los te koppelen van
eigen meningen en dagelijkse routines en je open te stellen voor bredere perspectieven. Dit
kan je doen door dagelijkse routines en objecten te bekijken vanuit een sociologisch oogpunt
bijvoorbeeld: kopje koffie
- Symbolisch waarden voor mensen en een momentje van bijkletsen
- Zit cafeïne in, waarom is deze drugs wel sociaal geaccepteerd?
- Is het fairtrade koffie of niet (duurzame keuzes)
Kortom, sociologische verbeeldingskracht onthult dat eenvoudige dagelijkse handelingen
en objecten, zoals het drinken van koffie, eigenlijk verbonden zijn met bredere sociale
structuren en mondiale ontwikkelingen. Het helpt ons om de wereld om ons heen op een
dieper niveau te begrijpen en te zien hoe verschillende aspecten van het leven met elkaar
verweven zijn.
De Vier hoofdvragen binnen de sociologie:
1. Ongelijkheidsvraagstuk= Dit gaat over wie wat krijgt en waarom, en hoe deze
ongelijkheden in de samenleving zijn ontstaan en blijven bestaan. Het omvat de
studie van sociale en economische ongelijkheden en hoe deze worden doorgegeven
van generatie op generatie.
2. Cohesievraagstuk = Wat verbindt en scheidt mensen
3. Rationalisering- of modernisering-vraagstuk = wat heeft de geschiedenis gedaan
met de resultaten en handelingen van mensen nu? + Hoe rationeel handelen
mensen en instituties? (= patronen van handelen en van het bestaan))
4. Identiteitsvraagstuk = Dit gaat over het begrijpen van wie we zijn en hoe onze
identiteiten worden gevormd door onze sociale omgeving. Het omvat het
onderzoeken van hoe factoren zoals cultuur, sociale normen, en groepsdynamiek
invloed hebben op de vorming van onze individuele identiteiten.
Week 2
Verschil tussen sociologisch perspectief en sociologische theorie:
- Perspectief = Een soort lens waardoor sociologen naar de wereld kijken en deze
proberen te begrijpen. Het is een breed maatschappelijk en historisch perspectief.
Het is niet toetsbaar. Het biedt een bredere context zodat we de wereld beter kunnen
begrijpen.
, - Theorie = Een verklarend kader wat inzicht geeft in waarom sommige sociale
verschijnselen met elkaar te maken hebben. Het biedt een specifieke verklaring
waarom sociale feiten met elkaar verbonden zijn. Het is wel toetsbaar en dient voor
voorspellingen.
Vier sociologische perspectieven:
1. De samenleving als een functioneel geheel (functionalisme)
2. de samenleving als strijdtoneel (conflictbenadering)
3. De samenleving van betekenisgevende individuen (symbolisch interactionisme)
4. De samenleving van calculerende individuen (rationele keuzebenadering)
Functionalisme
Dit is een stroming in de sociologie die ervan uitgaat dat sociale verschijnselen een functie
vervullen in de samenleving. Het stelt dat elk aspect van de samenleving een specifieke
functie heeft, of dit nu positief of negatief is. In het functionalisme wordt onderzocht wat de
verschillende functies in de samenleving zijn (school, economie, rechtssysteem) en of deze
verschijnselen onderling samenhang hebben. Het is minder gefocust op hoe deze sociale
verschijnselen zijn ontstaan maar meer op hoe deze voortbestaan. De oorzaak hiervan
wordt gezocht in de functie van het verschijnsel en in hoe het verschijnsel samenhangt met
andere verschijnselen.
Definities voor een functionalist zijn:
- Iemand die een samenleving ziet als een geheel die verbonden is kleinere
onderdelen
- Iemand die nagaat hoe maatschappelijke en sociale orde mogelijk is
- Iemand die structuren gebruikt in termen van hun bijdragen aan de voortzetting van
de evolutionaire ontwikkeling van de samenleving
Iedereen heeft een rol in de samenleving waar bepaalde verwachtingen aan hangen. Een
belangrijk aspect hiervan is:
socialisatie = waarbij individuen de rolverwachtingen, normen en waarden van de
samenleving internaliseren. Dit proces vindt vaak impliciet plaats, met weinig formele regels
maar vooral via informele sociale interacties.
Om te zorgen dat mensen zich aan bepaalde rollen houden bestaat er:
Sociale controle = Positieve of negatieve sancties bij kinderen door bijvoorbeeld ouders en
leraren.
Deviantie = Afwijkend gedrag van de heersende normen en waarden. Door deviant gedrag
te bestraffen, wordt de geldende norm benadrukt en bevestigd, waardoor de sociale cohesie
wordt gehandhaafd.
Kernbegrippen
Sociale structuur = Sociale structuur verwijst naar de manier waarop de samenleving is
georganiseerd, inclusief patronen van sociale relaties en regels die ons gedrag beïnvloeden.
Het bepaalt hoe mensen met elkaar omgaan, van kleine groepen tot grote instellingen. Het
omvat dingen zoals scholen, regering, economie en regels voor gedrag. Kortom, het vormt
de basis van hoe onze samenleving is georganiseerd.
Sociale functies = sociale functies benadrukken hoe bepaalde sociale fenomenen en
structuren bijdragen aan het behoud van stabiliteit, evenwicht en het functioneren van de
samenleving als geheel.
Functionele analyse = Kijken wat bepaalde verschijnselen voor invloed hebben op andere
verschijnselen en dan uiteindelijk op het hele geheel.
Dit is georiënteerd op macro niveau.
, Wat is de functie van bepaalde verschijnselen?
- Manifeste functies = Erkende en bedoelde gevolgen van sociale verschijnselen
voor de samenleving. Bijvoorbeeld sport: Erkent als een gezonde activiteit die
bijdraagt aan de gezondheid van de samenleving
- Latente functies = Gevolgen van sociale verschijnselen die niet per se bedoeld zijn,
maar toch positief zijn voor de samenleving. Bijvoorbeeld sport: Uitlaatklep voor
agressie = minder agressiviteit in de samenleving.
- Disfuncties = Onbedoelde gevolgen van sociale verschijningen die negatief
uitpakken voor de samenleving. Bijvoorbeeld sport: Wanneer voetbalfans met elkaar
gaan vechten kan dit agressie promoten.
Een voorbeeld dat deze verschillende functies illustreert, is de functie van arbeid.
- De manifeste functie van arbeid is het produceren van goederen en diensten en het
verwerven van inkomen.
- De latente functies omvatten het vinden van zingeving, het leggen van sociale
contacten, het structureren van tijd, het verkrijgen van status en identiteit, en het
ervaren van psychologisch welbevinden.
- De disfuncties van arbeid kan leiden tot verschillende mentale en fysieke
problemen, waardoor individuen belemmerd worden in het vervullen van hun rollen in
de samenleving vanwege psychologische stress.
Kritiek op het functionalisme
- Er ligt vooral heel veel nadruk op consensus (harmonie en cohesie) , waardoor
dingen zoals ongelijkheid en conflict en machtsverschil minder aandacht krijgen
- Er wordt enorm veel nadruk gelegd op stabiliteit waardoor er een blinde vlek ontstaat
voor het conflict van sociale evolutie
- Theologisch denken = Functionalisten interpreteren de gevolgen van sociale
gebeurtenissen als oorzaak.
- Reductionistische benadering: Functionalisten worden bekritiseerd vanwege hun
neiging om sociale fenomenen te reduceren tot hun rol
Conflicttheorie ( macro niveau. )
Deze benadering is vooral gericht op het verklaren van veranderingen in de samenleving,
hoewel het soms uitdagend kan zijn om stabiliteit te verklaren. Het standpunt van de
conflicttheorie is dat sociale conflicten onvermijdelijk zijn en kunnen leiden tot sociale
verandering en vernieuwing. De samenleving wordt beschouwd als een strijdtoneel, waarbij
de nadruk ligt op de voortdurende ongelijkheid die wordt gecreëerd en in stand gehouden
door sociale structuren. Deze structuren bevoordelen bepaalde groepen ten opzichte van
andere, wat resulteert in een voortdurende machtsstrijd tussen dominante en
ondergeschikte groepen. Binnen de conflicttheorie is macht een cruciaal concept. De
dominante groep streeft ernaar om haar positie te handhaven ten koste van de
ondergeschikte groep, terwijl de ondergeschikte groep ernaar streeft haar positie te
verbeteren. Dit leidt vaak tot belangenconflicten en tegenstellingen tussen verschillende
sociale groepen.
Het conflict kan bedekt zijn en openlijk