Jurisprudentie Strafrecht, derde leerjaar
JURISPRUDENTIE WEEK 1
Hoofdstuk 7: Inleiding strafprocesrecht
Hollende-kleurlingarrest
Essentie
Dit arrest heeft betrekking op onrechtmatig verkregen bewijs, alsmede op de criteria die bepalen
wanneer een persoon wordt aangemerkt als een verdachte. Volgens art. 27 Sv moet het redelijk
vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit blijken uit feiten en omstandigheden. Alleen dan kan
iemand worden gezien als verdachte. Dit redelijk vermoeden mag dus niet zijn gebaseerd op
bijvoorbeeld een voorgevoel. Uit dit arrest blijkt dat het niet altijd eenvoudig is om het onderscheid
te maken tussen verdachte en niet-verdachte personen.
Rechtsregel
De vraag die het hof moest beantwoorden, was: is het bewijs (de heroïne) op rechtmatige wijze
verkregen? Het hof beantwoordde deze vraag negatief. Enkel de omstandigheid dat iemand uit de
richting van een café komt lopen, dat bekend staat om handel en gebruik van verdovende middelen,
levert geen redelijk vermoeden op van enig strafbaar feit als bedoeld in art. 27 Sv.
Voor wederspannigheid moest het hof bepalen of de fouillering rechtmatig was. Om tot fouillering
over te gaan, moet er sprake zijn van ‘ernstige bezwaren’, d.w.z. dat er meer dan een redelijk
vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit aanwezig dient te zijn. Dit is een zwaardere graad dan
enkel de verdenking. Vast moest komen te staan of de man überhaupt verdachte was geweest in de
zin van art. 27 Sv. Het hof antwoordde ontkennend. De feiten en omstandigheden die aanleiding
gaven tot fouillering, waren onvoldoende om een verdenking op te funderen. Wat de agenten
hadden waargenomen, leverde op zichzelf geen grond op voor verdenking, laat staan voor ernstige
bezwaren.
Stormsteegarrest
Essentie
Een man liep met zijn handen in zijn jaszakken op de rijbaan van de Stormsteeg, een plek die bekend
stond omdat er veel opiumdelicten werden gepleegd. Toen de man agenten voor zich zag
verschijnen, stopte hij plotseling met lopen en rende hij hard weg. De man werd tegengehouden en
gefouilleerd. Er werd 3,3 gram heroïne gevonden.
Rechtsregel
Was de fouillering rechtmatig?
Volgens de Hoge Raad waren de plotselinge schrikreactie van de man toen hij de politie zag, met de
loopversnelling die daarop volgde en de algemene bekendheid dat rond de Stormsteeg veel
opiumdelicten gepleegd worden, voldoende grond voor ernstige bezwaren tegen de verdachte dat
deze zich schuldig had gemaakt aan een opiumdelict. De fouillering in de zin van art. 9 lid 2
Opiumwet en het verkregen bewijs waren dus rechtmatig. Het cassatiemiddel was onterecht
voorgesteld. De Hoge Raad verwierp het beroep.
Hoofdstuk 11: Het rechterlijke beslissingsschema
Hennepkwekerij-arrest
Essentie
In dit arrest zet de Hoge Raad de reikwijdte van de responsieplicht van artikel 359 lid 2 Sv, dat op 1
januari 2005 in werking is getreden, uiteen. Ook andere betogen dan die waarvoor reeds thans een
1
, Jurisprudentie Strafrecht, derde leerjaar
responsieplicht geldt, zoals artikel 359 lid 2 juncto 358 lid 3 Sv en artikel 360 lid 1 Sv, nopen tot
motivering indien zij niet worden aanvaard. Het verweer dat voor een organisatie, conform artikel
140 lid 1 Sr, vereist is dat sprake is van ‘geledingen’ en ‘hiërarchie’, vindt geen steun in het recht. Nu
uit de bewijsmiddelen kan volgen dat sprake was van een duurzaam en gestructureerd
samenwerkingsverband, behoefde ‘s Hof oordeel dat het een organisatie in de zin van artikel 140 lid
1 Sr betrof geen nadere motivering, ook niet in het licht van het voorschrift van artikel 359 lid 2 Sv.
Rechtsregel
Wil het ingenomen standpunt de verplichting tot beantwoording scheppen, dan dient dat standpunt
duidelijk, beargumenteerd, en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van de
feitenrechter naar voren te zijn gebracht. Enkel dan kan worden gesproken van een ‘uitdrukkelijk
onderbouwd standpunt’. Voorts geldt nog ten aanzien van deze motiveringsplicht dat deze plicht:
- Enkel geldt bij niet-aanvaarding van een ter zitting ingenomen ‘uitdrukkelijk onderbouwd
standpunt’;
- Niet geldt indien in de einduitspraak niet wezenlijk wordt afgeweken van zo’n standpunt;
- Qua omvang afhankelijk is van de aard van het onderwerp en de mate waarin wordt
afgeweken van het ingenomen standpunt;
- Niet zo ver gaat dat bij de niet-aanvaarding van een ‘uitdrukkelijk onderbouwd standpunt’ op
ieder detail van de argumentatie moet worden ingegaan.
JURISPRUDENTIE WEEK 2
Hoofdstuk 2: Materieel strafrecht en verwijtbaarheid
Letale longembolie-arrest
Essentie
Een belangrijk arrest met betrekking tot de leer van causaliteit in het strafrecht. Dit was het eerste
arrest waar gebruik werd gemaakt van de leer van redelijke toerekening. Bij eerdere arresten werd
vrijwel altijd gebruik gemaakt van voorzienbaarheid of zeldzaamheid van het gevolg. In dit arrest
wordt het criterium van redelijke toerekening geïntroduceerd. De rechtsvraag die centraal staat in dit
arrest is of er een causaal verband bestaat tussen de aanrijding veroorzaakt door verdachte en het
overlijden van het slachtoffer in het ziekenhuis door letale longembolie.
Rechtsregel
Dit arrest zorgde voor een verschuiving in de leer van causaliteit in het strafrecht. De Hoge Raad
besliste in dit arrest op grond van redelijke toerekening, en niet op grond van de voorzienbaarheid of
de zeldzaamheid van het gevolg.
Aortaperforatie-arrest
Essentie
Dit arrest draaide voornamelijk om het causaal verband tussen een messteek en de dood van het
slachtoffer. Ook speelde de redelijke toerekening een belangrijke rol.
In casu werd een man neergestoken. Dit veroorzaakte een tweetal wonden: één aan zijn maagwand
en één aan de aorta. De maagwand werd gehecht maar de aorta werd door de arts over het hoofd
gezien, waardoor het slachtoffer stierf. De verdachte werd veroordeeld voor het toebrengen van
zwaar lichamelijk letsel, met de dood tot gevolg (art. 302 lid 2 Sr).
Rechtsregel
2