BELANGRIJKE BEGRIPPENLIJST
Vak: verdieping in de orthopedagogiek
WEEK 1:
Classificeren/classificatie Iets (een situatie, persoon of
voorwerp) herkennen, er de juiste
naam aan geven en het vervolgens
indelen in een categorie.
Diagnosticeren/diagnose Het vaststellen van
gedragskenmerken, maar ook het
vaststellen of een kind daadwerkelijk
lijdt onder dat probleem.
Comorbiditeit Het tegelijkertijd voorkomen van
stoornissen (ADHD en Autisme bijv)
Differentiaaldiagnose Het afvragen of nog een andere
psychische stoornis met dezelfde
symptomen (die dus uitgesloten
moeten worden, voordat je de juiste
diagnose kan stellen)
Anamnese Deel van een gesprek met een
hulpverlener) hierin wordt de
voorgeschiedenis van een stoornis,
klacht of ziekte in beeld gebracht.
Betrouwbaarheid Nauwkeurigheid
Validiteit Dat de techniek die je gebruikt om iets
vast te stellen (test, observatie, etc),
ook meet wat deze beoogt te meten
en dat het meetresultaat de juiste
afspiegeling is van de werkelijkheid.
Risicofactor De omstandigheden of kenmerken die
de kans vergroten dat een kind of
jongere problemen ontwikkelt in hun
ontwikkeling, gedrag, of welzijn. Deze
risicofactoren kunnen variëren van
individuele kenmerken tot
omgevingsinvloeden en kunnen op
verschillende niveaus plaatsvinden.
Beschermende factor Zijn omstandigheden of kenmerken
die de negatieve impact van
risicofactoren verminderen en de kans
vergroten op positieve uitkomsten in
de ontwikkeling, gedrag, en welzijn
van kinderen en jongeren. Ze werken
als buffers tegen de negatieve
, effecten van risicofactoren.
Prevalentie Het geeft het percentage aan van een
groep (populatie) dat een bepaalde
stoornis heeft op een bepaald moment
in de tijd.
WEEK 2:
Agressie (fysiek, verbaal, - Directe (openlijke) en
proactief, reactief…) fysieke agressie: schoppen,
slaan, bijten of vechten
(wapengebruik). (Loopt gelijk op
in de ontwikkeling (hoogtepunt
rond 2-4 jaar).
- Verbale en indirecte
(bedekte) agressie:
Wanneer de fysieke agressie
afneemt neemt de verbale
agressie toe,
schelden/beledigen
Verloop hierop: relationele
agressie: andere zwartmaken
d.m.v. roddelen, valse
beschuldigingen, buitensluiten
(pestgedrag)
- Reactieve agressie: een
reactie op een bedreiging die
iemand ervaart. (Bijv.
verkeerssituaties, belemmerd
worden in een activiteit) (kort
lontje)
- Proactieve agressie:
doelbewust gedrag om een
ander schade toe te brengen en
de effecten hiervan worden als
belonend ervaren. (Gepland)
(bijv.: opwachten bij
gevechten/geplande overval)
(gepaard gaan met
pathologisch liegen en
manipulatie)
Gehoorzaamheid (On)gehoorzaamheid is een kenmerk
van een kind, maar ook van een
opvoedingsrelatie. Kinderen en
opvoeders beïnvloeden elkaar
, wederzijds. Tussen de 6-9 maanden
leren kinderen de effecten van hun
eigen gedrag te herkennen.
(Betekenis woord “nee”).
Ongehoorzaamheid het grootst
terrible two’s (2-3 jaar) & adolescentie
(onafhankelijkheid)
Koppigheidsfase (terrible twos) Tussen de 2,5 en 3,5 jaar,
woedeaanvallen en extreme
koppigheid. Gaat vanzelf over, soms
bij kinderen met een stevig
temperament kan het langer
aanhouden en het startpunt worden
van een afwijkende ontwikkeling
zeker als ouders niet goed in staat zijn
responsief en sensitief te reageren op
hun kind.
Moraliteit/morele identiteit Onderscheid maken tussen goed en
fout. Morele vaardigheden:
sensitiviteit (troosten, helpen),
openheid (niet bedriegen),
vergevingsgezind (niet vernederen,
geen wraak nemen) en
verantwoordelijkheid (je aan je woord
houden).
Morele identiteit ontwikkeling zes
stadia:
Niveau 1 zelfbelang
- Stadium 1: straf: ik doe het
niet, want wil geen straf krijgen.
- Stadium 2: beloning: ik doe het
niet, want ik wil een beloning
krijgen.
Niveau 2 sociale waardering
- Stadium 3: interpersoonlijke
relaties: ik doe het niet, want ik
wil dat mensen me aardig
vinden.
- Stadium 4: sociale regels: ik
doe het niet, want dan zou ik de
wet overtreden
Niveau 3 abstracte idealen
- Stadium 5: sociale contracten:
ik doe het niet, want ik voel me
verplicht.
- Stadium 6: universele rechten:
ik doe het niet, want wat
anderen ook zeggen, het is niet
juist.
Prosociaal gedrag Een kind offert (delen van)