Tentamen Bestuursrecht: Rechtsbescherming, 2023-2024, eerste kans
(Deze verkorte standaardantwoorden zijn een zo betrouwbaar mogelijke weergave van de juiste ant-
woorden op de vragen van het tentamen. Niettemin kunt u geen rechten ontlenen aan eventuele on-
juistheden)
Vraag 1
De Minister van Economische Zaken en Klimaat heeft op 4 juni 2024 op grond van artikel 34 van de
Mijnbouwwet ingestemd met het winningsplan van Salt Mining b.v., gevestigd te Veendam, om in
Borgercompagnie magnesiumzout te winnen uit de bodem. Dit magnesiumzout wordt over de gehele
wereld verkocht en is geschikt voor verschillende doeleinden. Omwonenden van het winningsgebied,
die in een eerdere fase allen een zienswijze hebben ingediend, zijn het niet eens met het besluit van de
minister en willen hiertegen in beroep gaan.
1. Leg uit welke bestuursrechter bevoegd is om in eerste aanleg over dit besluit te oordelen. Be-
spreek ook, mocht het mogelijk zijn om daarna verder te procederen, bij welk gerecht hoger be-
roep kan worden ingesteld.
Ingevolge artikel 8:6 lid 1 Awb kan beroep worden ingesteld bij de rechtbank, tenzij een andere be-
stuursrechter bevoegd is ingevolge hoofdstuk 2 van de bij deze wet behorende Bevoegdheidsregeling
bestuursrechtspraak (Bb), dan wel ingevolge een ander wettelijk voorschrift (1 punt). Uit artikel 2 Bb,
onder Mijnbouwwet, sub b (1 punt) volgt dat beroep in eerste en enige aanleg moet worden ingesteld
bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) (1 punt). Er is geen hoger beroep
mogelijk (2 punten).
Opmerkingen (lees zorgvuldig door!):
• Indien slechts artikel 8:6 Awb is genoemd, dus zonder lid 1, maar de bepaling een-op-een is over-
genomen, dan heeft dit niet tot punten aftrek geleid.
• Topografische kennis omtrent de ligging van Veendam is niet relevant voor de beantwoording
van de vraag. De ABRvS is in eerste en enige aanleg bevoegd. Artikel 34 Mijnbouwwet staat ge-
noemd in artikel 2 Bb, onder Mijnbouwwet, sub b (‘instemming met een winningsplan krachtens
artikel 34’, zie p. 3614 van Kluwer Collegebundel 2023-2024). Daarom kan niet worden toegeko-
men aan de vraag naar de relatieve competentie (artikel 8:7 lid 1 Awb en de Wet op de rechter-
lijke indeling). Indien onterecht is ingegaan op de vraag naar de relatieve competentie en vervol-
gens is vastgesteld dat – naast de ABRvS – rechtbank van plaats X bevoegd is, is geen punt toege-
kend de ABRvS.
• Vanwege de omstandigheid dat de ABRvS in eerste en enige aanleg bevoegd is, is hoger beroep
niet mogelijk. (Nb. Het instellen van hoger beroep bij de ABRvS tegen een uitspraak van de
ABRvS in een zaak waar zij in eerste en enige aanleg bevoegd is, is niet mogelijk. Hoger beroep
bij een Gerechtshof, nadat de ABRvS in eerste en enige aanleg uitspraak heeft gedaan, is evenmin
mogelijk). Aan deze vraag kan dus niet worden toegekomen. Indien desondanks toepassing is ge-
geven aan artikel 8:105 lid Awb en de tenzij-clausule maar uiteindelijk is vastgesteld dat hoger
beroep niet mogelijk is, is maximaal 1 van de 2 punten toegekend voor het onderdeel hoger be-
roep.
, Vraag 2
Mathilde Lambert stelt bij de rechtbank Oost-Brabant beroep in tegen een omgevingsvergunning voor
de bouw en het gebruik van een mestvergistingsinstallatie die mest zal omzetten in biogas.. Ze voert
in haar beroepschrift aan dat zij geurhinder zal ondervinden van de nieuwe installatie. De rechtbank
stuurt partijen op 6 mei 2024 in afschrift haar brief van dezelfde datum aan de Stichting Advisering
Bestuursrechtspraak, waarin zij haar vraagt onderzoek te doen naar de te verwachten geurhinder. Op
10 juni 2024 dient Mathilde twee extra beroepsgronden in, namelijk dat de mestvergistingsinstallatie
te veel geluid op de gevel van haar woning zal produceren en dat de omgevingsvergunning ten on-
rechte niet is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 Awb.
2. Zal de rechtbank Oost-Brabant deze twee nadere beroepsgronden beoordelen?
Ook na afloop van de beroepstermijn kunnen nieuwe beroepsgronden worden ingediend, zij het dat
die mogelijkheid wordt begrensd door de goede procesorde.
De rechter dient een afweging te maken of de goede procesorde zich verzet tegen het laat in-dienen
van deze beroepsgrond. Of de goede procesorde zich verzet tegen het indienen van nieuwe beroeps-
gronden, is algemeen bepalend een afweging van de proceseconomie, de reden waarom de desbetref-
fende beroepsgrond pas in een laat stadium is aangevoerd, de mogelijkheid voor de andere partij om
adequaat op die beroepsgrond te reageren en de processuele belangen van de partijen over en weer
(max 1 punt).
Uit de standaarduitspraak Nieuwe gronden na beroepstermijn blijkt dat de Afdeling voortaan het in-
dienen van nieuwe beroepsgronden later dan drie weken nadat de Afdeling de Stab heeft verzocht een
deskundigenbericht uit te brengen, in strijd zal achten met de goede procesorde. (max 1 ½ punt)
De Afdeling heeft op 6 mei 2024 de Stab verzocht een deskundigenverslag uit te brengen. 10 juni 2024
is vijf weken na het verzoek van de Afdeling aan de Stab, met als gevolg dat de Afdeling de nieuwe be-
roepsgrond inzake geluid in ieder geval in strijd zal achten met de goede procesorde (max 1 punt).
De beroepsgrond met betrekking tot afdeling 3.4 Awb is procedureel van aard en daar ziet de beper-
king uit de rechtspraak niet op zo volgt uit de standaarduitspraak ‘Nieuwe gronden na deskundigen-
advies (max 1 ½ punt).