Het Intakeproces Deel I GGZ2221
➔ HET PSYCHIATRISCH ONDERZOEK / HET STATUS MENTALIS
ONDERZOEK
Bak, van Diest en de Ruijter en DSM-V : mijn samenvatting
➔ Voorbeeld vragen anamnese gesprek (klachtenanamnese,
biografische anamnese en sociale anamnese compleet)
➔ Voorbereidingen trainingsbijeenkomsten
➔ Anamnese verslag SPC + reflectie
SPC en verslag gehaald! Succes!
HET PSYCHIATRISCH ONDERZOEK / HET STATUS MENTALIS ONDERZOEK
Bak, van Diest en de Ruijter en DSM-V
INLEIDING
Het psychiatrisch onderzoek:
- Is specifiek gericht op (stoornissen in) psychische functies als emoties, denken en
waarnemen
- Bij de psychiatrische anamnese ligt het accent meer op de subjectieve beleving van
ervaringen en symptomen en op de exploratie van deze klachten
- Het onderzoek van de (gestoorde) psychische functies grotendeels plaatsvindt tijdens het
afnemen van de anamnese
- De psychiatrische anamnese is uitgebreid, naast klachtenbeschrijving doorgaans aandacht
aan klachtervaring en verklaring van de klachten
- Het psychiatrisch toestandsbeeld doorgaans primair wordt vastgesteld door middel van
anamnese.
Het is van belang om te realiseren dat psychische functies niet alleen gestoord kunnen zijn bij een
patiënt, maar tevens de functies zijn waarmee de patiënt zijn klachten aan u meedeelt (waardoor
patiënten niet altijd hun klachten goed kunnen verwoorden) en functies zijn waarmee u, als arts, het
psychiatrisch onderzoek uitvoert → Psychische functies zijn zowel middel (subject) als doel (object)
van psychiatrisch onderzoek
KENMERKEN VAN HET STATUS MENTALIS ONDERZOEK
- Hoofdordening van psychische functies in het status mentalis onderzoek
Psychische functies worden gerangschikt in drie hoofdgroepen:
1
, - De cognitieve functies
- De affectieve functies
- De conatieve functies
- Techniek van het status mentalis onderzoek
De basis voor het onderzoek naar deze functies wordt gevormd door tijdens de anamnese en verder
onderzoek de patiënt te observeren en de klachten en ervaringen van de patiënt te exploreren.
Tevens is de arts bezig met zelfobservatie. Het is daarbij van belang niet alleen te luisteren naar wat
de patiënt vertelt maar ook hoe de patiënt zijn klachten en ervaring bespreekt. Tijdens het mentale
status onderzoek ben je met 3 zaken tegelijk bezig:
- Exploratie
o Kwaliteit → aard van de klachten
o Kwantiteit → ernst van de klachten en invloed op functioneren
o Chronologie → ontstaan en beloop van de klachten
o Setting → waar en wanneer zijn er klachten
o Beïnvloedende factoren → factoren waardoor de klachten toe- of afnemen
o Begeleidende symptomen → symptomen die passen bij de klachten
o Eigen visie van patiënt → welke oorzaken ziet de patiënt zelf voor zijn klachten en
ervaringen
- Observatie
o Leeftijd, uiterlijke kenmerken, zelfverzorging
o Gelaatsuitdrukking, contact maken, oogcontact
o Houding, psychomotoriek, mimiek, gestiek, spraak
o Gedrag
o Motorische uitvalsverschijnselen
o Gevoelsexpressie bij de patiënt, gevoelsreacties van de arts
o Bewustzijn
o Aandacht, oriëntatie, geheugen
o Decorumbesef (gevoel voor wat wel en niet passend is in en bepaalde situatie)
o Abstractievermogen, executieve (uitvoerende) functies
o Intelligentie, taalgebruik
o Samenhang en logica van het denken
o Aard en expressie van het affect
o Autonome angstequivalenten: lichamelijke aspecten van stress of angst
- Zelfobservatie door de arts (door te letten op wat de patiënt zegt en ook op welke manier
beoordeel je de betrouwbaarheid en de aanwezigheid van inconsistenties tussen verbale en
non-verbale informatie.
- Rapportage van het status mentalis onderzoek -> de mentale status van een patiënt kan
over de tijd veranderen (is dynamisch)
ONDERDELEN VAN HET STATUS MENTALIS ONDERZOEK
EERSTE INDRUKKEN
Uiterlijke kenmerken - Zelfzorg (verminderd – overdreven)
- Leeftijd (biologische – kalenderleeftijd)
- Gewicht (overgewicht – ondergewicht)
- Huid en ledematen (piercings, tatoeages, littekens etc.)
Contact - Doordringend oogcontact – afwezigheid van oogcontact
2
, - Veel om zich heen kijken aanwijzing voor beperkte aandacht
passend bij bijvoorbeeld een manie
Houding Houding wijst alleen op pathologie als er een inconsistentie is tussen
klachtenpresentatie enerzijds en de vorm van beweging, positionering
van het lijf of gedrag anderzijds.
Klachtenpresentatie Zijn er inconsistenties in wat de patiënt voor klachten presenteert en
hoe de patiënt zijn klachten presenteert?
Gevoelens en reacties Zoals al eerder aangegeven is het van belang te ontdekken wat een
opgewekt bij uzelf patiënt voor gevoelens en reacties bij u oproept. Deze gevoelens en
reacties kunnen voor u een negatieve betekenis (connotatie) hebben en
u hinderen bij het uitvoeren van het psychiatrisch onderzoek. Aan de
andere kant kunnen uw gevoelens en reacties diagnostische betekenis
hebben omdat zij een directe aanwijzing zijn voor aanwezigheid van
psychopathologie bij de patiënt. Deze gevoelens en reacties dient u
altijd te exploreren
COGNITIEVE FUNCTIES
Bewustzijn, het in het Meeste psychiatrische aandoeningen een helder bewust zijn. Verminderd
hier en nu zijn. Er bewustzijn wordt ingedeeld als:
kunnen zijn. - Somnolent: antwoord na krachtig aanspreken
- Soporeus: geen antwoord, wel in staat opdrachten uit te voeren
- Subcomateus: reageert alleen op pijnprikkels
- Stupor: bewegingsloos, ogen open, gebeurtenissen lijken te
volgen, schijnbaar helder bewustzijn, soms enige spraak en soms
gerichte bewegingen, geen emotionele reacties maar wel
reacties op pijnprikkels.
Aandacht (richten op De patiënt heeft bijvoorbeeld moeite heeft om aandacht op nieuwe
externe stimuli) prikkels te richten (langzaam antwoorden) of juist heel snel reageert
(hoge afleidbaarheid; aandacht is wel goed te trekken, maar niet vast te
houden).
Bent u snel afgeleid? Heeft u wel eens moeite om de aandacht vast te
houden? Kan ook door een voorbeeld te geven (boek lezen) als u de krant
leest kunt u dan de aandacht erbij houden.
Je aandacht kan zich richten op iets.
De concentratie is je gebundelde aandacht.
Aandacht kan ook met observatie.
Concentratie (richten Als de patiënt tijdens een antwoord niet meer weet waar hij het over
op interne stimuli) heeft bijvoorbeeld. Als de patiënt bijvoorbeeld bij langere antwoorden de
draad kwijt raakt. Concentratie is de testen door de patiënt de rekensom
van 100-7, -7, -7, -7 te laten uitrekenen.
Oriëntatie Stoornis in de oriëntatie vallen in de regel op als de patiënt bijvoorbeeld
geen kloppend verhaal kan vertellen over recente gebeurtenissen, een
verkeerd idee heeft waar hij is of niet meer weet wie hij is. Oriëntatie
wordt ingedeeld in tijd, plaats en persoon
- Vragen naar de datum van het gesprek als je in gesprek bent.
Welke dag is het? Welke week is het? Welke datum is het? Welke
maand is het?
- Waar ben je nu? Welke verdieping is het?
- Als je met ouderen mensen gaat werken heb je sneller te maken
met mensen die gedesoriënteerd zijn in persoon. Echt niet meer
weten wie jij bent of niet meer wie je familieleden zijn (vaker bij
dementerende mensen)
3